Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1932
(1932)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 413]
| |
Fransche letteren
| |
[pagina 414]
| |
En nu, pas geleden, heeft een jong essayist, Daniel-Rops, die terecht door de nieuwe jeugd als een schrander en betrouwbaar leider wordt beschouwd, een treffend beeld opgehangen van hetgeen hij De Ziellooze WereldGa naar voetnoot(1) noemt. Daniel-Rops is degene, die voor het naoorlogsch geslacht de trouwste ontleding heeft gegeven van de tegenstrijdige stroomingen die ons meesleuren. Hij is het oorbeeld van wat een rechtschapen man - l'honnête homme - van de twintigste eeuw zou moeten zijn: een man die het oordeel des onderscheids bezit, die op alle dingen een helderen blik richt, die elke rechtzinnige poging begroet, die elke nieuwe uiting onderzoekt om er den verborgen zin van te ontdekken; terzelfdertijd ook een man met een hart, die de duizend verschillende veropenbaringen van de moderne strevingen liefheeft, en al wat de vreugden en kwalen van den mensch verraadt; kortom, iemand die den nadruk legt op het menschelijke in elk werk, en aantoont hoe het aansluit bij de traditie, maar terzelfdertijd ook de eeuwige beteekenis er van onderstreept. Wanneer Daniel-Rops in 1925 ‘Notre Inquiétude’Ga naar voetnoot(2) publiceerde, verheerlijkte hij den heftigen drang naar ontdekkingen, de behoefte aan grenzeloosheid, de hoop op vruchtbare hernieuwing, Hij keerde zich af van de ‘gestabiliseerden’, van voorbarige indeelingen, van lichtvaardige besluiten, van die zedelijke onveranderlijkheid waaraan sommigen meenen te moeten vasthouden van hun twintig jaar af. De onrust was voor hem hartstocht naar het absolute, behoefte om alles welkom te heeten en enkel de oppervlakkige besluiten af te wijzen. In den grond was zij datgene, wat aan de ziel nieuwe veerkracht en aan elk werk een eeuwigheidswaarde verleent. In ‘De Ziellooze Wereld’ erkent Daniel-Rops dat de onrust van de menschen vooral van metaphysischen aard is. Hij verheft de stem tegen diegenen die zonder schroom het al te goedkoope thema van de onrustige jongelingsjaren uitbaten en alle onrust tot een laattijdige adolescentie herleiden. Die onrust mag niet verward worden met den angst voor het leven, en evenmin met de onvoldoende aanpassing van het individu aan een technisch stelsel dat op de machine berust, een stelsel dat de mensch in de wereld heeft gebracht zonder het te weten, en dat hij nog niet beheerscht. | |
[pagina 415]
| |
Het zou ons te ver leiden moesten. We nagaan hoe Daniel-Rops over het machinisme den staf breekt. We krijgen daar zeer rijke en gesloten bladzijden, die we naast de hekelende bladzijden van Duhamel in Scènes de la Vie Future kunnen leggen en naast de bladzijden die Fortunat Strowski aan de machine wijdt in L'Homme Moderne. Laten we er enkel bijvoegen dat de metaphysische onrust die Daniel-Rops tegenwoordig huldigt een voorbode is van een nieuw humanisme dat geen andere orde aanvaardt dan degene, die op zielegrootheid berust. Een ander essayisti, Paul Archambault, in zijn Lof van de OnrustGa naar voetnoot(1) wil aan de onrust een plaats inruimen ‘in de normale voorwaarden van de zekerheid’, omdat het zoeken niet eindigt bij het dogma, omdat de wet van de 10 geboden het initiatief van de persoonlijke ziel niet breekt, omdat de hoogste liefde niet voorgoed het ongeduld van het hart stillegt, omdat de genade het streven van den wil niet overbodig maakt, omdat de ontmoeting met het goddelijke het menschelijke verlangen niet bevredigt... Dit pleidooi is tenslotte een ‘sursum corda’, dat ons herinnert aan het feit dat wij hier beneden geen vaste woonst hebben én dat we al onze krachten moeten gespannen houden naar de plaats van rust, naar het volle Leven. Zoo zien we dat de kwaal die de wereld verteert in den grond niets anders is dan dat we God missen; en elk streven naar een nieuw humanisme leidt onvermijdelijk tot het erkennen van den voorrang van de bovennatuur. Want het baat den mensch niet geestdriftig te leven, als hij dat deel van zijn wezen dat voor de volheid geschapen is, zijn ziel, niet in het Wezen vastankert. Wat nut heeft het voor hem menschelijk te zijn, als hij niet in zekeren zin goddelijk is? Zoo waar is het dat de mensch, die in zichzelf geen reden tot bestaan vindt, zichzelven enkel in God kan ontdekken. Maar dat weten enkel de pelgrims naar het absolute, de anderen zoeken langs velerlei omwegen. | |
[pagina 416]
| |
Zoekers.Zoeken is streven naar een synthese, naar de harmonie - een steeds broze maar levende harmonie; zoeken is een drama van de kennis. Fortunat Strowski, Georges Duhamel, Daniel-Rops, Paul Archambault, al degenen over wie we het hadden zijn zoekers, maar uitzonderlijk felle en hartstochtelijke zoekers. Anderen brengen daarom niet altijd hun ideeën in lijvigen boekvorm samen onder een aanlokkelijken titel (L'Homme Moderne, Querelles de Famille, Le Monde sans Ame, Plaidoyer pour l'Inquiétude), maar geven in hun tijdschriften of kranten de uitslagen van hun onderzoek, de vrucht van hun studie ten beste. Hun bijdrage valt niet te versmaden en van tijd tot tijd mag de aandacht wel eens op hun verdiensten worden getrokken. Ik denk hier vooral aan Hubert Colleye die aan ‘La Métropole’ zoo'n treffende intellektueele werkzaamheid besteedt. Hij is meer dan een geestdriftig volgeling van Bloy, meer dan een scherpzinnig en ruimdenkend kunstkritikus, meer dan de dichter van Liege la Belle. Dat heeft Guillaume van den Broeck flink doen uitschijnen in een korte monografie aan Hubert Colleye gewijdGa naar voetnoot(1). | |
Zwervers.Er zijn nog andere zoekers, die, zonder tot de vlucht van de methaphysiekers in staat te zijn, en zonder in de apocalyptischen toon van de anti-conformisten te vervallen, ons toch bekoren door hun wil om de wereld opnieuw te ontdekken, hun pogingen om de volkeren nader bij mekaar te brengen. Dat zijn de trekkers naar verre landen, de ontdekkingsreizigers van het wereldrond, die, op vreemden grond aangeland, alles weer van een nieuw standpunt uit beschouwen. Zoo iemand is Pierre Dayeaant., die in elk boek nieuwe uitzichten opent, oorspronkelijke bemerkingen maakt. Ditmaal heeft zijn zwerftocht hem, bij den aanblik van den wereldchaos, diep ernstige beschouwingen in de pen gegeven. Na de schoone dagen op den stillen oceaanGa naar voetnoot(2), is hij in het verbrokkelde EuropaGa naar voetnoot(3) aangeland. Hier staat hij weer als een waarnemer met onbenevelden blik | |
[pagina 417]
| |
tegenover de Europeesche ontreddering. Hij gooit ongetwijfeld veel algemeen-gangbare gedachten overhoop, hij komt in botsing met veel vooroordeelen, maar wie kan het hem kwalijk nemen in deze troebele uren, nu de menschen moeten wakker geschud worden opdat het menschelijke in hen weer tot zijn recht komen zou. De reiziger van de twintigste eeuw kan daarenboven geen bevrediging meer vinden, gelijk Montaigne dat kon, in het opwekken van zijn ziel tot ‘voortdurende spanning bij het zien van onbekende en nieuwe dingen’; reizen is voor hem niet meer ‘een encyclopedische wandeling ten behoeve van ontwikkelde menschen’. Hij moet dienen; hij moet een goudzoeker zijn en niet zoozeer een toerist die naar nieuwe landschappen en wisselende uitzichten verlangt. Zooveel problemen rijzen thans voor de verscheurde en mishandelde volkeren van de vijf werelddeelen op, dat men sympathiek tegenover die volkeren moet staan om op hen ‘la science de l'homme’ te kunnen toepassen. Dat heeft Pierre Dayeaant. gedaan waar hij de autonomistische strooming op IJsland en het armzalig bestaan van de Lappen beschrijft in zijn boeiende reportage MiddernachtszonnenGa naar voetnoot(1). En diezelfde toon van genegenheid klinkt door in de Afrikaansche BrievenGa naar voetnoot(2) van Maurice Martin du Gard en in Marokaansche LenteGa naar voetnoot(3) van Henry Bordeaux. | |
Zielelandschappen.Is het echter wel noodig gehoor te geven aan dien ‘oproep tot de reis’, dien elk hunkerend hart wel hoort, om den mensch te kunnen ontdekken? Moeten we onze tegenvoeters opzoeken, langs verre kapen voorbijzeilen, in 't hart van elk werelddeel doordringen? Zijn dat de boeiendste avonturen? Neen, antwoorden de schrijvers, die op ontdekking van innerlijke landschappen uitgaan, die geestelijke klimaten afbakenen, die onbekende of miskende Zielen en GezichtenGa naar voetnoot(4) doorvorschen, en Edele HartenGa naar voetnoot(5) verheerlijken. | |
[pagina 418]
| |
We weten dat Ernest Seillière zijn leven aan de studie der psychologie van het romantisme heeft gewijd en aan zijn uitloopers in de hedendaagsche litteratuur, vermits hij een Marcel ProustGa naar voetnoot(1) in 't licht heeft gezonden; die alle bewonderaars van Proust in 't harnas heeft gejaagd, gelijk nu weer zijn studie over Baudelaire de woede van alle baudelairianen wekt. Laten we er, volledigheidshalve, bijvoegen dat zijn werk over J.K. HuysmansGa naar voetnoot(2) het de vrienden van Huysmans onder vele opzichten niet naar den zin heeft gemaakt. Seillière wil namelijk al die schrijvers in zijn stroeve synthese inschakelen, op gevaar af zijn philosophisch kader uit mekaar te zien springen. Het blijkt in alle geval dat Baudelaire, Huysmans en Proust niet naar waarheid, niet in hun innerlijke waarachtigheid zijn weergegeven. Deze portretten missen die menschelijkheid, die verband houdt met de ‘raison du coeur que la raison ne connaît pas’, die genegenheid die alle kille onbuigzaamheid uitsluit en die geen plaats laat voor bijtende kleineering. Justin Sauvenier meent, evenals zijn meester André Maurois - over wie hij zoo pas een knappe en welgekomen studie heeft geschrevenGa naar voetnoot(3) - dat weinig genoegens genoeglijker zijn dan een literaire pelgrimstocht. We willen het graag aannemen, vooral als er iemand te ontdekken valt van het gehalte van André Maurois, die zoowel een scherpzinnig psycholoog als een bedachtzaam moralist is. Een knappe studie, zeggen we, want de genegenheid van den kritikus schaadt niet aan de scherpte van zijn blik en hij weet waarin het werk dat hij bewondert te kort schiet. Een goedgeordende studie ook, die Justin Sauvenier een plaats bezorgt tusschen de schranderste essayisten. (Het zij ons, na dezen oprechten lof, vergund tusschen haakjes te zeggen, hoe grondig slecht onder alle opzichten we den roman van Sauvenier vinden - Une femme s'en allaGa naar voetnoot(3).) In het land van de ziel, onder de verschillende geestelijke klimaten, zijn er vele wegen. Al maakt elk onderzoek over den mensch onze aandacht gaande, toch boeien ons, meer dan de andere, de kritische studies vanuit katholiek standpunt. Die werden immers ingegeven door den wil om de geestelijke waarden hiërarchisch te rangschikken en ze berusten op een waarachtige methaphysiek. Zoo | |
[pagina 419]
| |
zijn de Katholieke OpstellenGa naar voetnoot(1) van Victor Poncel buitengewoon aantrekkelijk. Daar geeft de bevoegde kritikus van het tijdschrift Etudes de twistgesprekken en het twistgeschrijf over geloof en goeden smaak weer, deelt ons zijn beschouwingen aangaande de kristelijke eischen op kunstgebied mee, en teekent een fijngenuanceerd portret van Loti en Anatole France. Die lezing laat den aangenamen indruk na dat hier een man van geloof aan 't woord is, die juist daarom een man van goeden smaak mag heeten. | |
Het geestesleven onder het Zoeklicht.Het debat over geloof en goeden smaak - even onvermijdelijk als het debat over kunst en zedenleer - brengt ons vanzelf bij de meesterlijke uiteenzetting die ons over het Probleem van de Katho- lieke WijsbegeerteGa naar voetnoot(2) gegeven wordt door Maurice Blondel, een van de onvermoeibaarste vorschers. Nadat hij het raakpunt van het wijsgeerig en het godsdienstig probleem in oogenschouw heeft genomen, bestudeert hij de mogelijkheid, de verwezenlijking van een kristelijke wijsbegeerte. Frederic Lefèvre heeft vroeger Den Wijsgeerigen gang van Maurice BlondelGa naar voetnoot(3) geschetst; hier brengt de wijsgeer zelf verslag uit over zijn onderzoek. Om het wegsterven van de organische funkties van de wijsbegeerte tegen te gaan, stelt hij voor de geheimste plooien van den geest en van het leven aan een grondig onderzoek te onderwerpen, opdat de geest zijn geloof zou kunnen ‘verstaan en verrechtvaardigen, in die mate dat wat mysterieus moet blijven daarom niet rationeel of anti-moreel hoeft te zijn.’ Hier ook weer blijkt de eerste zorg de ontdekking van een nieuw humanisme te zijn. | |
De Mensch en de Politiek.Dit hartstochtelijk zoeken naar al wat specifiek menschelijk is treedt ook op treffende wijze aan het licht op het gebied van de politiek. Het klinkt tamelijk bevreemdend, dat een aantal jonge Franschen, die zeer uiteenloopende opvattingen huldigen, samen een bundel opstellen uitgeven onder den koenen titel Hernieuwing | |
[pagina 420]
| |
van de PolitiekGa naar voetnoot(1). Wel gaan ze meest alle van uitsluitend Fransch standpunt uit, maar opvallend - vooral in de bijdrage van Daniel-Rops, van wien we hooger spraken, en in die van Thierry Maulnier, die een schoon werk over De Krisis in den MenschGa naar voetnoot(2) heeft uitgegeven - is de bekommernis om het behoud van de geestelijke waarden, om de aanpassing van de aktie aan de politiek, om het herstel van 's menschen waarachtige grootheid. En dat is niet banaal. We zien hoe in deze krampachtige, bloedelooze wereld de onrust de denkers kwelt: schrijvers, leeraars, wijsgeeren, politiekers voelen hoe de menschheid in gevaar verkeert en doen een wekroep over de wereld gaan. En vermits het besef van de kwaal reeds een stap op weg naar de genezing is hoeven we nog niet te jammeren over den ondergang van de beschaving. |
|