Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1932(1932)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 385] [p. 385] Verzen van J.W. Goethe. I Welkom en Afscheid Fel bonst mijn hart, ik spring te paarde! Het was gedaan, nog eer gedacht. De avond wiegde reeds de aarde, En aan de bergen hing de nacht; Een nevel ging den eik verduiken, Die opgetorend een reus geleek, Waar duisternis uit alle struiken Met honderd zwarte oogen keek. De maan op wolkenkam getogen, Gleed lijdzaam langs het wazig spoor, De winden kwamen zacht gevlogen En suisden huivrig aan mijn oor; De nacht schiep duizend wangedrochten, Doch frisch en vroolijk was mijn moed: In mijnen boezem, welke tochten! In mijne aadren, welk een gloed! Ik zag U, uit uw oogen straalde Zoo zoet de milde vreugd op mij Voor U was 't dat ik ademhaalde, Mijn hart was gansch aan uwe zij. U streelden rooz'ge lenteboden Het lief gezicht, als met een lied, En innigheid voor mij - O Goden! Ik hoopte 't, ik verdiende 't niet! [pagina 386] [p. 386] Maar ach, reeds met de morgenzonne Beklemt het afscheid mij het hart: In uwe kussen welke wonne In uwe oogen welke smart! Ik ging, gij sloegt de blikken neder En keek me na van tranen nat: Welk heil, bemind te zijn en weder Te minnen, Goden, welk een schat! [pagina 387] [p. 387] II Natuur en Kunst Schijnen natuur en kunst elkaar t'ontwijken, Zij hebben, eer men 't denkt, elkaar gevonden: Zoo is de tweespalt ook in mij verzwonden, Daar bei mij evenzeer te boeien blijken. Het geldt hier, 't werk door vasten vorm te ijken: En hebben wij, in welbewaakte stonden, Met geest en tucht ons aan de kunst gebonden, Dan eerst mag voor natuur ons hart bezwijken. Zoo is 't met hen, die kunst tot uiting brengen! Vergeefs is 't dat een ongebonden geest ter Volmaking poogt naar hooger vlucht te streven. Wie 't groote wil, moet zich te zamen strengen; Door zelfbeheersching kenmerkt zich de meester, Alleen de Wet kan ons de Vrijheid geven. Vertaling van Willem Gijssels. Vorige Volgende