| |
| |
| |
Moeders
Julia was van kantoor gebleven om te trouwen. Vijf jaar was dat geleden. Die tijd was kort en stralend geweest als een Lente. Toen viel haar man ziek en tien dagen later was hij al begraven. Ze bleef zitten met kleinen Leo en de moeder van Frans, die bij hen inwoonde. Het pensioentje dat haar toekwam was een bete broods. En ze waren met zijn drieën.
Wat kon ze anders dan weer werk zoeken? Van Herck, haar gewezen patroon, had misschien iets voor haar. Ze ging naar hem toe en legde haar ellende voor hem open. Hij luisterde gewillig, maar zijn besluit was al lang genomen. Ze was een voorbeeldige bediende geweest, zoo iemand vond hij nooit meer. Toen ze uitgepraat was, zei hij haar grootmoedig dat ze onmiddellijk bij hem kon terugkomen. Voor Julia was dit aanbod een weldaad. Maar na hun onderhoud hadden de nauwe oogskens van den ouden Van Herck den schuinen, glurenden blik, waarmee hij de opbrengst van een goede zaak berekende.
Toen Julia, na die vijf jaren, weer de muffe kantoorlucht rook, kon ze ineens niet meer verder. Ze voelde zich verzinken in een grenzenlooze verlatenheid. Maar Joris, de kassier, kwam naar haar toe; hij drukte haar handen, zonder een woord te zeggen, doch zijn oogen waren warm van meegevoel. De andere bedienden keken naar haar. Hun meewarige nieuwsgierigheid hinderde haar. Ze sloot haar verdriet weg achter haar stugge lippen en bleef voor allen trotsch en ongenaakbaar.
De schrijfmachine vond ze terug op dezelfde plaats, juist of ze pas gister avond den stoel onder het tafeltje geschoven had. God, was het werkelijk meer dan vijf jaar geleden dat ze hier vandaan ging, een jong, levenslustig meisje, stralend van geluk en verwachting? Nu stond ze hier weer. Maar de glans was gedoofd...
Neen, niet week worden nu. Niet denken. En een tijdlang hamerden haar vingeren met korte, harde klopjes op de veerende toetsen. Maar daar kwam een kinderkopje boven het witte blad
| |
| |
haar toelachen en haar handen vielen stil. Lieve, kleine Leo... Wat had hij vanmorgen zijn armpjes stevig rond haar hals gekneld. En hij had geschreid omdat ze wegging. Moeke moest blijven... Niet weggaan, moeke... Och, dat er moeders zijn, die niet bij hun kindje mogen blijven om ermee te stoeien en te spelen en het lieye, grappige woordjes te leeren, waarmee het straks vader zal verrassen.
Uw vader is in den hemel, lieveke, en moeder moet uit werken gaan om van kleinen Leo een flinken jongen te maken. Nee, niet schreien daarom. Ge hebt immers grootmoeder bij u. Natuurlijk, die kan wel eens brommen en lastig zijn, moeder weet het wel. Maar ze houdt toch heel veel van u en moeder mag gerust van huis gaan...
Toen Julia 's avonds naar huis ging, was het haar of ze maanden lang was weg geweest. Het geklik van haar sleutel werd begroet door een juichende kinderstem en kleine Leo kwam in zijn wuivend nachthemdje op haar losgestormd.
O! die grijpende knuistjes in haar hals en de lekkere reuk van dat warme kinderlijfje. Gretig sloot ze het in haar armen met het warme, dankbare besef dat het leven haar toch niet alles ontnomen had.
Ze bracht hem naar boven. Neen, grootmoeder mag nu niet meekomen. Grootmoeder heeft hem den ganschen dag voor zich gehad. Nu is hij het kindje van mama, heel alleen van mama. En nu moet ze blij en vroolijk zijn, niet de schaduw van haar rouw op dat ontluikende leventje werpen. Ze lacht en stoeit met hem en de teederheid, die ze den ganschen dag bijeen heeft gehouden, breekt nu los in een schatering van gulzige liefkozingen. Zoo zal het voortaan elken avond zijn. Elken avond dat halve uurtje, waarin ze alle ellende en alle smart kan vergeten in de weelde van haar moederschap.
Maar als Leo blozend en moegespeeld in zijn kussen wegzakt en in een glimlach inslaapt, dan houdt ze niet langer meer haar smart gevangen. Dan valt ze geknield neer voor het witte bedje en snikt...
Doch 's anderendaags stipt op haar uur zat Julia weer voor de machine, stil en ernstig in haar strenge rouwkleeren. De andere bedienden, bekoeld door haar afwerende geslotenheid, bekommerden zich reeds niet meer om haar en zochten niet langer hun lach en hun vroolijkheid te temperen. Maar de trouwe oogen van Joris troostten en bemoedigden haar, over de onverschilligheid der anderen
| |
| |
heen. Hij begreep haar smart. Hij had ook, jaren geleden, zijn vrouw verloren.
En Julia voelde hoe zijn stille, trouwhartige genegenheid wat zon bracht in haar bestaan. Het heengaan van Frans, dien ze met al de teederheid van haar toegewijd hart had liefgehad, had een wonde geslagen, die nooit kon dichtgroeien en daarnaast schoten allerlei mizeries op: geldzorgen, angst om Leo's opvoeding en dan die kleinzielige, afmattende onaangenaamheden met moeder, die de heele huishouding op haar koppige eigenzinnigheid regelde en in alles het hooge woord voerde. Julia kon het nooit tegen haar halen. Maar grootmoeder hield veel van Leo en dat maakte alles weer goed. Julia zweeg en berustte en ondanks alles bleef ze hartelijk en toegeeflijk tegenover haar schoonmoeder. Maar tot vertrouwelijkheid kwam het nooit tusschen die twee vrouwen. Daar was maar één mensch aan wien Julia haar hart onbevangen kon openleggen. Dat was Joris. Er was iets in dien stillen, schuchteren man dat haar aantrok en alle terughouding wegvaagde. Was het misschien omdat hij, evenals zij, een vereenzaamde was, een die met een arm, hongerend hart door 't leven strompelde?
Leo ging nu naar school. Een heerlijke jongen werd hij, flink, gezond en verstandig. En met de jaren kwam er ook weer rust en stille tevredenheid. De smart om haar gebroken geluk verzachtte tot deemoedige berusting. De herinnering aan Frans lag als een zegening over haar leven en dat van haar jongen.
En ook het werk waarmee ze 't huishouden rechthield, drukte niet meer zoo zwaar als de eerste jaren. Als een mensch er maar toe komen kan zijn opstandigheid te breken en in deemoed zijn smart te dragen, dan wordt alles tenslotte toch weer rustig en goed.
En er kwam een lichte, geurige dag in den Mei, waarop Julia weer kon lachen naar de boomen en de blauwe, zonnige lucht. Het was een feestdag, maar Van Herck laadde zijn bedienden gaarne overwerk op de schouders. Toch viel het mee vandaag. Om elf uur was alles reeds klaar. Julia had echter geen haast. Ze ging den namiddag doorbrengen in Bouchout, bij Jeanne Verstrepen, een verre nicht van haar. Ze had met moeder en Leo afgesproken om één uur aan 't station. Wat ging ze met die twee gevonden uren aanvangen? Besluiteloos keek ze voor zich uit. De straatsteenen glommen vochtig en van achter de huizen drong een reuk van hagedoorn tot haar door. Julia's gelaat bloeide open in een waan van jeugd en geluk. Ze lachte
| |
| |
naar Joris in een mild, warm gevoel van genegenheid.
- Zoo we eens naar 't park wandelden, Joris. Ik heb twee uren voor mij. Volle twee uren!
En ze gingen op een bank zitten in de zon. Ergens boven hen zat een merel te fluiten. En toen durfde Joris eindelijk zeggen wat hem al zoolang op de lippen brandde, Och, hij wist heel goed dat het voor Julia nooit kon worden wat het de eerste maal was geweest. Maar haar vriendschap alleen was hem genoeg, als hij maar altijd bij haar mocht blijven, maar altijd kon zorgen en werken voor haar.
Verwezen keek Julia hem aan. Maar Joris, dat is toch onmogelijk. Ze heeft Leo en haar schoonmoeder... Wel, juist daarom. De last is werkelijk te zwaar voor haar zwakke vrouwenschouders. Hij zal haar helpen en voor Leo wordt hij een tweede vader.
Joris, hoe kunt ge zooiets zeggen. Denkt ge dan werkelijk dat er in huis plaats is voor een nieuwen vader?
En Joris strompelde gebogen weg in den rijpenden morgen. Hij was ineens tien jaar ouder geworden. Julia keek hem na en ze had wel kunnen weenen. Nu was hun schoone, trouwe vriendschap verstoord...
Ze stapte naar 't station en de lauwe lentemorgen ging haar voorbij zonder dat zij het merkte. Maar bij Jeanne Verstrepen leefde haar belangstelling opeens weer op bij het aanvoelen van het warme, huiselijk geluk, waarin het leven van haar nicht zich rustig voortbewoog. Wat een weelde den ganschen dag thuis te kunnen blijven en uw genegenheid weg te geven in lieve, kleine zorgen en attenties... En dat kon zij nu ook zoo ze wilde. Weer een simpele, zorgende huismoeder worden, die het eten klaarmaakt en de tafel zet en met een glimlach naar de deur kijkt als haar jongen binnenkomt. - Dag Leo, zijt ge moe? En dan treedt Joris de kamer binnen en ze knikt naar hem, want hij is toch een goeie man. Van liefde kan er geen sprake meer zijn, maar met die wederzijdsche trouwhartige genegenheid kan het toch wel iets schoons worden tusschen hen. En dan gaat hij aan tafel zitten. Leo kijkt naar hem en dan naar haar en er ligt een onuitgesproken verwijt in zijn oogen. Hoe gaat ze zich tegenover den zoon van Frans verantwoorden?
Och neen, het kan toch werkelijk niet. Het huis is vol van de gewijde herinnering aan vader. Daar is geen plaats meer voor een anderen man....
Daags na het uitstapje naar Bouchout, vond ze bij haar thuis- | |
| |
komst grootmoeder te bed. Leo vertelde opgewonden hoe 't gebeurd was. Grootmoeder was zoo ineens in mekaar gezakt en hij had eerst gedacht dat ze dood was. Maar dan was madam van daarnaast gekomen en samen hadden ze grootmoeder in bed getild. Leo was den dokter gaan roepen. Kijk, daar hield juist de auto stil. De dokter schudde het hoofd. Een heel ernstig geval. De volgende dagen kwam hij tot tweemaal toe naar grootmoeder kijken. Ze was er ellendig aan toe. Haar beenen waren totaal verlamd. Die lagen daar dood naasteen en de verlamming groeide door haar lijf naar omhoog, kroop in de armen, greep tenslotte ook het verstand aan. Het beetje leven dat nog overbleef zat bijeengescholen in haar oogen en in haar scheeven mond, die gedurig vertrok.
Julia had verlof gevraagd, maar toen ze hoorde dat die toestand nog lang kon duren, begreep ze dat ze naar een andere oplossing moest uitzien. De dokter sprak van een ziekenhuis. Maar daar wilde Julia niet van hooren. Moeder zou bij haar blijven tot haar laatsten stond. Ze zou er wel iets op zoeken.
Ze vond copieerwerk voor een groote schrijfmachinezaak. Dat kon ze thuis doen. Al moest ze ook tot laat in den nacht werken, ze was toch altijd bij moeder.
Toen Jeanne Verstrepen haar op een middag een bezoek bracht, zei die dat het onzinnig was wat ze deed. Het was toch veel eenvoudiger moeder naar een gesticht te brengen. Daar werd ze net zoo goed verzorgd als hier en Julia zou zich toch niet moeten doodwroeten.
Julia lachte schamper. Wel natuurlijk. Toen moeder gezond was en voor Leo kon zorgen, toen was er plaats voor haar in huis. Maar nu kan ze weg. Nu is ze een oud, uitgediend meubelstuk geworden.
Julia kon haar wrevel voor Jeanne Verstrepen niet verbergen. Een harteloos mensch, dacht ze bitter. Was het nijd, verbittering, jaloezie? Ze had ineens een hekel aan die vrouw, aan haar gemakkelijk leven, aan haar gezellig tehuis, aan Annie, haar verwend dochtertje, aan al dat lichte, blije, dat de sarrende tegenstelling was van haar eigen, zorgenvol bestaan...
De jaren kropen voorbij...
Toen, op een middag dat Julia toevallig van haar werk opkeek, zag ze moeder scheef ineengezakt in haar zetel, den mond open.
Het stomme leed was uitgeleden.
Maar intusschen was Leo een flinke jonge man geworden,
| |
| |
die zijn-studies schitterend voleind had en met jeugdigen overmoed aan zijn toekomstplannen bouwde.
Er ging nu een heerlijke tijd komen voor zijn moeder. Ze zou heel niet meer hoeven te werken, hij ging haar omhullen in warme, donzen weelde en al het voorbije leed was vergeten.
Julia luisterde ontroerd naar hem, niet om hetgeen hij haar voortooverde, maar om de warme, sterke genegenheid, die straalde uit elk van zijn woorden.
Hij kreeg een plaats van boekhouder in een nieuwe Amerikaansche bank. Het begin was moeilijk, maar hij werkte zich met verbazende snelheid naar omhoog. De Amerikanen zijn kwistig met hun dollars als een knappe jonge man werken wil en Leo's toekomstdroomen groeiden naar hun vervulling.
Julia kende nu de weelde van een zorgeloos bestaan. Op een goeien keer, ontmoette ze Jeanne Verstrepen. Jaren lang hadden ze elkander niet meer gezien. Julia dacht aan het laatste bezoek van haar nicht bij moeders ziekbed... Maar nu was ze gelukkig en geluk maakt een mensch mild en toegevend. Jeanne moest eens bij haar komen koffiedrinken. Neen, niet zoo maar in 't wilde belooven. Laten we zeggen volgenden Zondag. Dan zag ze Leo ook. En de gedachte dat ze, na al die jaren van nijpende zorg en kommer, nu ook eens met haar welstand kon uitpakken, vervulde haar met een dwaze, kinderachtige vreugde.
Jeanne kwam en ze bracht Annie mee. julia herkende het meisje niet meer, zoozeer was ze veranderd. Ze droeg een mosgroen kleedje zonder mouwen. Haar kortgeknipt haar lag in glanzende golven tegen haar hoofdje geplakt. Afschuwelijk modern, vond Julia. Maar het frissche gezichtje en de guitige mond maakten alles weer goed. Ze bracht een naïef viooltjesparfum mee en 's avonds, nadat ze lang reeds weg was, droomde die geur nog door de eetkamer en er was wat van haar glinsterenden lach in de lucht blijven hangen.
Leo was dien avond ongewoon stil en als ze tot hem sprak, vond Julia in zijn oogen een warmen, teederen glans, dien ze er tevoren nooit in gezien had. Ze besefte ineens dat het oogenblik gekomen was, waarop ze afstand zou moeten doen van haar jongen. Ze wist dat ze nu elken dag iets ging verliezen, dat zijn leven zich langzaam ging losmaken van het hare. Ze had altijd geweten dat het eens komen zou, maar nu het er was deed het haar toch pijn.
Want ze mag het dan nog zoolang verwacht hebben, het valt
| |
| |
een moeder toch zwaar als ze voelt dat haar teedere, zorgende liefde het hart van haar jongen niet meer bevredigen kan en zijn verlangen reikt, ver over haar stillen glimlach heen, naar het schoone, wenkende leven.
Maar Leo wilde haar niet buitensluiten uit zijn jeugdig geluk. Ze zou bij hem en Annie blijven wonen. Er was voor haar plaats genoeg in hun huis en in hun hart.
En Julia, in haar hunkerend verlangen om niet vereenzaamd achter te blijven geloofde alles, hoopte en betrouwde. Annie was trouwens een lief meisje, dat niet beter vroeg dan Leo genoegen te doen. Om hem wilde ze gaarne haar schoonmoeder bij zich houden.
Maar tusschen de twee vrouwen lag een afstand van vijf en dertig jaar. Zooiets wordt niet gemakkelijk overbrugd. Annie was een kind van haar tijd. Haar bloed pulseerde op het jachtig rhythme der jazzmuziek. Ze hield van uitgaan en pretmaken. Ze was een schaterend, wervelend brokje geluk. Julia's wezen lag verstard in jarenlange stille, verbeten zelfverloochening. Haar aanwezigheid was voor Annie een stomme afkeuring op alles wat ze deed. En toch spande Julia zich in om alles te begrijpen en goed te keuren. Er kwam geen enkel onhartelijk woord over haar lippen. Maar zelfs haar inschikkelijkheid prikkelde en ergerde Annie en de invloed van haar schoonmoeder op het hart van Leo werd een groeiende bedreiging...
- Als er maar eens een kindje komt, dacht Julia, dan wordt alles weer goed.
Zoo'n kleine dreumes verandert toch heel de stemming in huis. Dan worden de menschen allemaal beter. Dan denken ze niet meer aan leelijke, bittere dingen. Ze weten alleen nog maar dat zoo'n lief, zacht wezentje hen allemaal vereenigt in eenzelfde ontroerde weelde.
Wat zal ze dat kindje liefhebben en vertroetelen. Zooveel teederheid bleef ongebruikt toen Leo klein was. Nu weerhoudt haar niets meer, nu kan ze zich weggeven, heelemaal, al de dagen, die nog komen ullen.
Het kindje kwam, maar het werd niet grootmoeders kindje. Grootmoeders liefde moest onder voogdij gesteld...
Wist ze dan werkelijk niet dat Annie een van die moderne moedertjes is, die het rationeele toezicht van een nurse veiliger meenen dan de verblinde toewijding van een verouderde grootmoeder?
En verborgen onder een uiterlijke, gewilde vriendelijkheid
| |
| |
groeide de verbeten vijandschap. Er rees een muur op tusschen het oude en het jonge geslacht. Elke dag was een nieuwe steen.
En tusschen de twee vrouwen in stond Leo. Leo, die zijn moeder aanbad en toch ook niet leven kon zonder Annie's zonnige liefde. Leo, die alles zou gedaan hebben om die twee wezens gelukkig te maken en nu machteloos moest toezien hoe de eene het leven van de andere verdorde.
Toen riep Julia hem een avond bij zich. Annie was weg. Ze nam zijn handen in de hare en keek hem diep in de oogen. Niet boos zijn, Leo, om hetgeen ze nu gaat zeggen. Maar ze kan het niet langer meer verkroppen. Ze heeft toch zoo'n behoefte naar stilte en rust. Ze is tenslotte ook een oude vrouw, versleten vóór haar tijd. Ze kan met geen drukte en kindergeschrei meer om. Als Leo nu eens voor haar een paar kamers wilde zoeken in een inrichting voor oude dames...
Leo keek haar geschrokken aan.
- Moeder, stamelde hij, zijt ge hier dan niet goed?
Ze drukte zijn handen en keerde een glimlach vol gepijnigde moederliefde naar zijn oogen.
- Ga dat nu niet denken, jongen lief. Ge zijt altijd heel goed voor mij geweest, gij zoowel als Annie... Maar als ge oud wordt... Ge moet me dat vergeven, Leo.
Hij wilde daarop iets antwoorden, iets waarmee hij haar ineens kon overtuigen dat ze werkelijk niet teveel was in huis. Maar toch bleef hij zwijgen. Want hij wist heel goed dat dit de eenige oplossing was. Hij boog zich ontroerd over de reddende leugen van zijn moeder. Als ge het dan toch werkelijk verlangt, moeder...
Een maand later was alles in orde. Julia had er spoed achter gezet; ze had van geen uitstel willen hooren. Leo had twee ruime, lichte kamers gevonden in een nieuw gesticht, even buiten de stad. De zusterkens waren lief en gedienstig.
Leo en Annie brachten moeder samen weg. In de taxi zat ze tegenover Leo en ze kon haar oogen niet losmaken van zijn bleek gezicht. Nu moet ik van hem weg, dacht ze pijnlijk, voor goed van hem weg...
De auto reed de poort binnen, hield met een schok voor de witte deur stil. Julia ging hen voor. De kamers zagen er werkelijk gezellig uit. Annie had haar best gedaan om alles netjes te schikken. Toen ontdekte Julia, vlak bij het raam, een zetel die niet bij haar
| |
| |
meubelen hoorde. Leo lachte verlegen. Dat is een nieuwe, moeder, een geschenk van uw kinderen... Julia keek ontroerd. Hoe lief van ze, dat deed haar genoegen, onzeglijk veel genoegen... Zoo'n prachtig stuk en hij zag er gemakkelijk uit ook. Even keuren... Ze vleide zich neer in de zacht-veerende kussens en leunde achterover. Haar heele wilskracht krampte samen tot een glimlach...
En opeens viel Annie geknield voor haar neer en begon te snikken, haar gezichtje in Julia's schoot gedrukt. Ze kon het niet meer aanzien. Die pijnlijk geveinsde luchthartigheid van moeder schrijnde feller dan tranen. En het was zij, zij alleen die moeder het huis had uitgejaagd. En toch kon het niet anders, wilde ze Leo's liefde behouden....
Julia dwong het betraande gezichtje naar haar op.
- Toe kindje, niet weenen. Geloof me, het is best zoo. En ga nu vooral niet denken dat ik ben weggegaan, omdat ik het niet goed had bij u. Ge zijt altijd heel hartelijk voor mij geweest, alletwee...
Schreiend namen ze afscheid van haar, maar zij bleef glimlachen. Ze keek de auto na, die veerend vooruitschoot en in een wijde zwenking de poort uitreed. Nu keerden ze terug naar hun warm, veilig tehuis, naar hun jong geluk, naar hun kindje...
Wat wilt ge, zoo is nu eenmaal het leven.
Josette Pasquasy. |
|