Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1932(1932)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 294] [p. 294] Gedichten door Albe. I LEG UW LANCET 'n poos weer neer doorvlim m'n ziel niet dieper meer. Ik wil gelaten deze pijnen dragen en Uw heilend' handen niet versagen. 'n Gil naar God slaakt m'n gemoed bij 't rode laaien van m'n bloed... Want deze zielpijn is zo snerpend vreed dat ik Uw goedheid haast vergeet. [pagina 295] [p. 295] II ALS 'N WORSTELAAR in naakte kracht wacht op 't gebiedend gebaar, dat vrijên zal z'n getoomde kracht ten val of zegen van z'n macht... zo staat m'n ziel vóór Uw gelaat paraat en wil de strijd heerlik naakt in 't onbegrensde krijt Uwer medogenheid. [pagina 296] [p. 296] III TOEN WERD DE ZIEL ONTKLUISTERD aan de poort der ewigheid en ter gerechtigheid geleid. De laatste weg die leidde langs enkle vreemde ogen die koel hun medelijden logen. En vóór de smadelike doem van 't mes klonk z'n gebed: nog 'n glas rum en sigaret. Toen werd de ziel geveld aan de drempel der gerechtigheid en ter ewigheid geleid. [pagina 297] [p. 297] IV ONZEGGELIJK DIEP KOMT DE PIJN m'n hart doordringen: nu God zwijgt durf ik niet meer zingen. De máatslag van God was breed en goed en ik zong naar de kracht van m'n stem en m'n bloed. O, Volheid van Gods'orkest, schragend m'n schor geluid, m'n borst scheurt reeds van pijn en 'k zong het lied nooit voluit. Ik kende 't refrein van het leven want Gods gena zong voor... ach! zo vaak viel m'n hart er nog door. Vorige Volgende