Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1932
(1932)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |
Breitner.De tentoonstelling van Breitner's werken (1857-1923) in het Paleis voor schoone kunsten te Brussel beleefde er een triomf. De verzamelaars schijnen zich tot doelwit te hebben gesteld van elke werkwijze, en van elk genre voorbeelden te laten zien, zoodat we den grooten Hollander konden bewonderen in zijne veelzijdigheid, in zijnen groei, en in zijne rijke verscheidenheid: den schilder der huzaren-charges en der trampaarden (het tragisch witte paard dat als een wrak in de triestigheid staat van den vallenden avond, is overbekend door reproducties; het doek is helaas reeds deerlijk gebarsten; inwerking der kleuren op elkaar of wat?); den schilder der grachten van Amsterdam, der huizenreien, grijs, droef in den motregen met schielijk licht op den natten macadam, der nieuwe kwartieren in aanbouw; den schilder der akten vol spannend leven; hier leeren we daarbij Breitner kennen die portretten schildert, japaansche figuren, bloemen (bij uitzondering op het bijna totale overige werk, nauwkeurig vast omlijnd, met levendige tegenstelling van kleuren); en ook den schilder van het straatleven. Men voelt zoo goed dat Breitner's sympathie gaat naar het volk, en dat hij op zijn minst, heel volksgezind was. Dat volksch voelen brengt hem tot geen mooidoenerij, geen ophemelen; lijk ze zijn, zijn ze hem mooi genoeg. Geen sentimentaliteit. Hoewel hij diep heeft aangevoeld als in het doek waarop twee schooiers langsheen de Amsterdamsche gracht door den modderigen dooi plonsen. Geen zoeken ook naar het pittoreske of naar het sierlijke. Geen denken aan 't oordeel van toeschouwer of mogelijken kooper. Breitner schildert voor eigen vreugde. En gelijk Vermeylen het schreef in het inleidend woord, er kan van hem niets zakelijkers gezegd worden als dat hij schilder is. Hoe sober en hoe somber de kleurengamme | |
[pagina 240]
| |
ook weze, en hoe de kleuren ook worden aangebracht, ge zijt zeker te staan voor struisch kloek werk, zwaar misschien, maar gezond. Evenals bij Hals, en bij alle groote schilders is er bij Breitner een groeiende losheid van penseelslag en een groeiende stoutheid waar te nemen. Hij is braafjes in het zicht op Gracht dat eigendom is van de Koningin der Nederlanden; later, b.v. in het doek met twee spelende kinderen, en in het doek waarop karnavalviersters optrekken, zet hij kleur tegenover kleur en penseelstreep tegenover penseelstreep als in een waagspel; maar hij is zeker van zijn waaghalzerij.
*** | |
L.A. Roessingk.In de zaal Wijnen werd er een overzichtelijke tentoonstelling gehouden, een tamelijk volledig beeld van Roessingk's werk. Overrompelend is het niet, maar het geeft genegene sympathie voor dezen fijnen geest en dezen veelbegaafden technisch heel ervaren kunstenaar. Impressionist mag men hem maar kwalijk heeten; zijn landschappen zijn de weergave niet van een moment, ze zijn er te klassiek voor opgebouwd door indeeling in plannen, in lichtpartijen en schaduwpartijen; en zijn soms te veel afgelikt. Deze schilder wil zijne tableaux af, weert het hotsende en botsende, vijlt, schaaft en snoeit, dat er ten lange laatste weinig blijft van den eersten overweldigenden indruk; hij moet zijn dagen versleten hebben in eeuwig gezeur over eene tint en in eeuwig gepieker over eene lijn. Waar we wèl impressionistisch werk krijgen uit zijn hand, b.v. het kleine doekje ‘Aliceke’ verbaast hij door zijn direktheid in aanleg en koloriet. Ten andere, de portretten van Roessingk mogen er zijn: zóó de jongenskop met het streuvelend haar, ‘een bengel’ met astrante oogen, vol goedheid toch. Maar Roessingk's roem moet verlegd worden naar een ander gebied, tegenwoordig gesmaad en geschuwd, waar niemand bekent thuis te hooren, dat nochtans alle eeuwen dóór betreden werd, en ook nu meer bezoekers lokt dan wel wordt beleden. Roessingk haalt er gaarne een geschiedenisje bij, eene anecdote, een zedeles, naar verkiezen; en hij doet het geestig, fijn en spiritueel. Zóó het heerken van Maldeghem, zóó ‘De Preutsche’ en ‘Men zegt’. In flinke | |
[pagina 241]
| |
silhouette, in scherpe aflijning, in rake typeering staan ze afgeteekend tegen het landschap, dat enkel tot kader dient. Soms wil hij moraliseeren, althans een algemeen gedacht uitdrukken: herinneren we ons de pijpende dood uit voorgaande tentoonstellingen. Uit deze doeken spreekt een fijne opmerkersgave; de kunstenaar vertelt, hekelt of moraliseert op schalkschen, speelschen toon, waaronder men den dieperen klank der ziel hoort. Deze was misschien wel de aangewezen weg voor Roessingk; hij heeft hem bewandeld in 't begin en op het einde zijner artistieke loopbaan, en het is spijtig dat hij daarvan is afgeweken: maar de wisselende mode, het geblaf der kritiek, wie kan er steeds tegen op? In deze tafereeltjes schijnt hij gemakkelijkst te bewegen; zij vervallen niet in overtollig en angstvallig gepeuter; zij zijn geborsteld met zorg, maar ook met beslistheid en hebben soms een groote fijnheid van koloriet.
*** | |
Paul Joostens-Georges van Raemdonck.Het winterseizoen verliep tot hiertoe in Antwerpen eentonig; de crisis drukt zwaar op alles wat kunst betreft, en velen aarzelen het risico te loopen van een tentoonstelling die sluit met verlies. Dat het heel benarde tijden zijn, roept P. Joostens ons toe in zijn doek ‘de engel en het hondje’ (tentoonstelling zaal Hartveld); waar de schilder in lange sleepende kleederen als een engel van middeneeuwsche kerkportalen door de wereld stapt, wordt hij nijdig aangeblaft door een kefferken; ‘primum vivere’ luidt de bijtitel van de schilderij: 't spook der miserie grijnst. Geen nood echter dat deze schilder de hoog-gestelde idealen zal ontrouw worden en abdicatie doen; heel de tentoonstelling legde getuigenis af van het tegenovergestelde. Het was zoo wat een uitstallen van het werk der laatste jaren. De zeven O.L. Vrouwen hingen er andermaal in hun donker-fluweelen gamme, ook de thema's over Brugge. Als men deze werken vergelijkt met de laatsten in datum, dan valt een bepaald streven op naar grootere monumentaliteit; de personen missen het ziekelijke dat soms deed denken aan serre-planten; de engel-pop met slechts half te betrouwen onschuld blijft weg; de personen worden vaster gebouwd van binnen in en van buiten: er is meer beslistheid. Het achterplan, het moge bestaan uit dooreen- | |
[pagina 242]
| |
woelende vlakken of half-opdoemende figuren, blijft als een veld van angstige droomen en hallucinaties waaruit de hoofdfiguur oplost en ook wel bevrijdt. G. Van Raemdonck stelde in zaal Aghte, enkele doeken, veelal portretten ten toon; vroeger mochten we reeds wijzen op het sterke karakter dier portretten; hun beeld blijft u bij. Ze roepen niet ,ze onderlijnen niet brutaal, deze of gene bijzonderheid, ze nemen den toeschouwer niet voor een schooljongen wien alles moet worden uitgelegd, - dat schoolmeesterachtig gedoe is soms onuitstaanbaar van aanstellerigheid - en geven juist hierom des te beter de ziel, en het innerlijke weer, want dit laatste is niet zoo eenzijdig als men 't wel verklaren wil. Ik denk hier aan het kleine doek dat een bekende figuur voorstelt uit de Antwerpsche balie: gesloopt, ineengestort lichaam, aristocratisch fijne maar bloedlooze en half doode vingeren, het hoofd in moeheid neergezonken tegen den rug van den zetel; verweerd, verrimpeld gelaat, waaruit alle leven geweken schijnt, maar waarin vinnige, doordringende, fixeerende oogen al het leven concentreeren. Het is misschien unfair het zoo brutaal te schrijven, maar men krijgt den indruk te staan voor een loerende panther die straks opveert. En meesterlijk stonden er twee werkwijzen tegenover elkaar: romp en armen in eenige losse, schijnbaar onbedachtzaam neergestreken penseeltrekken; de kop in geduldige haarfijne techniek. Het schoonste stuk uit de tentoonstelling, om de meesterlijke behandeling van kleur en lijn en de pakkende zielkennis was misschien wel het portret dier matrona in zwart kleed en zwarten pels tegen bruinen fonds; ouderdom en zorgen groeven hun merkteeken in hoofd en handen, dikten de balken aan onder de oogen, maar spijts sleetage, welke wilskracht, zelfzekerheid, overrompelend meesterschap sprak er niet uit heel deze verschijning. Dat worden conterfeitsels die ver boven 't gewone en 't individueele uitreiken, en het portret worden van een stand en een klasse. Van Raemdonck heeft daarbij eene bijna feillooze techniek; hij weet wat hij wil, en hij stapt op het doel af, zonder zich in iets gelegen te laten aan allerlei ismen met hun despotiek optreden.
Internationales Jahrbuch der Gemäldeauktionen für 1930; Verlag Paul Neff, Berlin, geeft den verkoopprijs aan van circa 10.000 doeken gedurende het seizoen 1928-29, en eerste helft van seizoen '29-'30. Voor België worden de veilingen in zaal Campo en Hartveld te Ant- | |
[pagina 243]
| |
werpen, en in zalen Fievez, Giroux, en te Le Centaure te Brussel opgegeven, ten minste voor de doeken die boven de 500 mark gingen. Hans Tietze schreef ervoor een korte inleiding waaruit we eenige beschouwingen vrij vertalen. De verkoopprijs hangt af van plaats, tijdsomstandigheden en ook wel van heerschende mode. Hij kan worden opgejaagd door fiktieve verkoopen; bijzonder als een goed gevestigde kunsthandel een grooten voorraad bezit en gestadig nieuwe artikels op de markt kan smijten; dat geldt dan bijzonder voor moderne werken, waarvan men een stock kan aanleggen. Maar in 't algemeen mag men de kurve der prijzen als maatgevend aanzien. Als meest opvallende trek voor de huidige tijden mag men aanstippen het hooge prijsverschil tusschen groote en kleine meesters; een goed doek van een minderen kunstenaar kan kwaliteit, en als historische beteekenis een zwakke prestatie van een grooten meester overtreffen; in finantieel opzicht is het tegenovergestelde waar. Dat ligt aan velerlei factoren. Het sterren-systeem geldt ook hier: wij interesseeren ons enkel aan het hoogste. Verzamelingen worden heden bijna uitsluitend met commercieel doel aangelegd, en voor de groote meesters alleen wordt een boom aangelegd. Het meerendeel der werken gaat naar musea, en deze willen representatieve werken, en werken van meesters, wier naam ook door den leek gekend is. Naar zulke doeken is er dus groote vraag. Particulieren kunnen zich minder en minder de zoo hoog opgejaagde werken aanschaffen; zoo sterft het ras der schilderijen-verzamelaars stillekens uit. En de ondergang van den middenstand heeft tot gevolg dat kunst van tweeden rang veel van hare waarde inboet. En wat de moderne kunst betreft, buiten Frankrijk komen ze weinig in openbare veilingen voor; men is kleiner behuisd, de moderne aanleg der kamers is vijand van doeken, en de moderne kunst staat verre buiten 't leven. Uit den mangel aan werken van beroemde meesters, ontstond onvermijdelijk vervalsching. Dees laatste tijden beleefden uitgebreide en welgeslaagde vervalschingen. Toch heeft dat in den regel niet geschaad aan den marktprijs. Maar waar de vervalsching een heel terrein schijnt te bestrijken, is zulks wel het geval. Doeken van Van Gogh zijn uit die reden fel in prijs gedaald; en de jongste Milletaffaire heeft het verlangen naar zijn werken fel afgekoeld. Uit de gemaakte prijzen (de opgave is in Mark) blijkt dat de | |
[pagina 244]
| |
italiaansche, hollandsche en ook de engelsche meesters uit begin 18e eeuw opbod maken. Er dient echter opgemerkt dat de veilingen geen waarborg zijn voor authenticiteit; een werk aan een grooten meester toegeschreven, zal als twijfelachtig, een minderen prijs gaan. Ghirlandajo (portret van een jonge Florentijnsche) steeg tot 750.000 M.; Fra Filippo Lippi (Madonna met Kind) tot 523.000 M; Filippino Lippi (Geboorte), 300.000 M.; Lotto (portret van man en vrouw), 310.000 M.; Luini zelfs werd voor het doek, H. Agatha in halffiguur, opgejaagd tot 260.000 M.; Tizian (portret van Barbara) haalde I54.000 M.; en een portret van Raffaël bracht het tot 42.000 M. Hobbema staat bovenaan bij de Hollanders; eene hofstede onder boomen, bereikte 612.000 M.; dan komen Terborgh (vrouw met brief) 493.000; Rembrandt (Krijgsman) 332.000; J. Steen (oestereetster) 323.000; Adriaan Van de Velde (strand bij Zandvoort) 105.000; Ruysdael, 70.000. Ook Mieris, Cuyp, Hals, Maes, gaan de hoogte in. Gainsborough (colonel Craggs) 310.000; Reynolds, 267.000; Romney, 182.000. Van Dyck (portret van J. Le Roy) 365.000; Mabuse (Maria met Kind) 95.000; Rubens (Decius Mus) 45.000; Brueghel (Boerenkermis) 42.000; Jordaens (aanbidding der Herders) 35.000. Greco (Onbevlekte Ontvangenis) 297.000; Velasquez (hertog Olivarez) 10.000 m. Ingres (portret Me Ingres) 119.000; Renoir (Melle Lacroix) 55.000. Ten slotte eenige prijzen van moderne kunstenaars: Alfred Stevens, 7,700 M.; Ensor (dronkaard) 4.500; Picasso, 3.500; Courtens, 3.300; V. Dongen, 2.600; Permeke, 880 M. |
|