Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1932
(1932)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 230]
| |
Kronieken
| |
[pagina 231]
| |
en E.H. Dr. WillocxGa naar voetnoot(1); een niet te onderschatten waarde heeft in dit opzicht ook het werk van den bekenden Premonstratenzer uit Averbode. In verband hiermede willen wij echter dadelijk aanmerken dat de titel te min en te veel geeft van het onderwerp en zeker te weinig naar het boven uitgestippeld plan. Te min omdat slechts de zuiver politieke daden der abten in het kader van den opstand worden behandeld, en over de handelingen der kanunniken weinig of niets wordt gemeld. Stellig, de abten beïnvloeden in groote mate ook hun ondergeschikten wat hun politieke opvattingen betreft, en daar waar het niet gebeurt ontstaat er broedertwist, die niet aan heftigheid zal te kort schieten, doch de betrekkingen tusschen kloosterlingen en de opstandelingen zijn te erg verdoezeld om wille der abten. Te veel, omdat men het vermoeden krijgt dat de Premonstratenzer abdijen een beslissende rol - gelijk in de Brabantsche revolutie - in de XVIe eeuwsche revolutie gespeeld hebben. En daar is toch geen sprake van. De moeilijkheid van zulke onderwerpen ligt dan ook in de verscheidenheid der bestanddeelen en de ongelijkheid der actie. Immers, wel maken de Premonstratenzer abdijen een gesloten eenheid uit in zake orde- en kloosterleven, maar van politiek standpunt uit zijn het individueele eenheden. Te meer men kan de actie der abdijen niet weg schakelen uit de algemeene werking der kerkelijke overheid en daarom is er een niet onbelangrijke wisselwerking tusschen de feiten van de nationale kerkgeschiedenis en de abdijen. Maar daardoor ook dreigt gansch de eenheid van het werk te loor te gaan: meer dan eens vindt men bezwaarlijk de groote lijnen van de actie terug. Een andere vraag die hier ook wel gesteld moet worden: waarom slechts de studie aanvangen in 1576, alsof hetgeen voorafging reeds bekend was? Het schijnt wel, dat Eerw. Pater Valvekens zich heeft laten beïnvloeden door het boeiende, het pakkende, het antistaatsche van de beschreven periode. Komt dit wellicht op rekening van zijn journalisten-temperament? Al deze bezwaren - van uit een standpunt gezien - ontnemen niets aan de waarde van het werk zelf. Dat er heel wat in te leeren valt zal deze bondige samenvatting wel aantoonen. Een twintigtal | |
[pagina 232]
| |
pre monstratenzer abdijen hebben tijdens het Spaansch regime hier te lande meer hun economischen dan hun godsdienstigen invloed laten gelden. De losbandigheid en tuchteloosheid in de kloosters nemen naar de meening van P. Valvekens, die hier veel zwartgalliger kijkt dan zijn confrater pater Erens, erg toe. Voor optimisme in dit opzicht is er geen plaats, tenzij men strak de toekomst inkijkt waar het gedreun van de opmarsch der jongeren de periode van hernieuwing en verjonging inluiden. Vrij vlug kwamen nochtans de abdijen van Averbode, Park, Tongerloo, Bonne Espérance, en Grimbergen hun XVIe eeuwsche kwalen te boven; de andere volgden langzaam en doelmatig, zoodat omstreeks 1565 de toestand heel wat opgeklaard was: een ernstige reformatie was begonnen; de geest van Trente had geweldig ingewerkt op de levensopvattingen der kloosterlingen, wat niet belette dat de abten anti-Spaansch bleven. De nationale partij die anti-Spaansch, doch niet anti-Philips was, evolueerde stilaan naar het ‘los-van-Spanje’ en zelfbestuui. Het extremisme had de leiding en wie zou niet opkomen tegen Philips het symbool der verknechting en voor de Nederlanden met hun oude costuymen? Nu dreigt voor de abdijen de vuurproef te komen: dra zullen de Nederlanden in volle rebellie staan tegen den koning; ‘dan dreigen de abdijen de volle oude wanorde opnieuw te kennen met al haar droeve, lang, nasleepende gevolgen.’ (bl. 17). Daarmede staan we met onze twee voeten in den opstand. Bij Requesens' dood (1576) weet men niet te best waar naartoe: de eenen wilden zelfbestuur, bevrijding der Spaansche souvereiniteit, vrijheid van godsdienst voor de Calvinisten; de anderen wenschten herziening van het bestuur in gemeenschappelijk overleg tusschen souverein en gewesten; bevrijding van den druk der vreemde vendelen, behoud van het wettig gezag, trouw aan den Roomsch-Katholieken godsdienst. In dezen toestand van hopelooze verwarring wordt het treffen van besluiten noodzakelijk; er was immers nog geen gouverneur generaal aangesteld; dan maar de Staten-Generaal bijeengeroepen en zien wat er te doen valt. Onbewust schier worden deze nu de leidende kracht van de nationale partij. Met Oranje werd onderhandeld over het herstel der oude orde en over den gemeenschappelijken strijd tegen de Spaansche troepen, mits eerbiediging van kerken en kloosters; de onderhandelaars steken het ten andere niet onder stoelen of banken dat zij zelf getrouw blijven aan den katholieken eeredienst | |
[pagina 233]
| |
en den... koning Dit is overigens best te verklaren: men beoogt toch in de eerste plaats vrede en rust voornamelijk door bevrijding van de verafschuwde vreemde soldaten. Over twee punten wordt druk onderhandeld: de veiligheid van 't volk en de overeenkomst met Oranje. De lichting der nationale troepen werd noodzakelijk, daartoe hoorde er echter financieele steun, die door de abdijen ruimschoots wordt verleend, De onderhandelingen met Oranje brachten de Pacificatie van Gent, die in feite, wat de godsdienst betreft, den statu quo bevestigde. De gewelddaden der Spaansche Furie, twee dagen na het afsluiten der Pacificatie, verhoogden den haat tegen al wat Spaansch was en brachten de 17 provincies nauwer samen: meer dan ooit was er geld noodig, tegen een nieuwen aanval der spaansche sercios kon alleen een flink nationaal leger beveiliging brengen. De abdijen steunden hierin flink, met als gevolg dat ‘de bisschoppen, de abten en alle goede elementen in den lande aldus automatisch lid waren geworden der nationale partij.’ (bl. 35). In weerwil van elk meeningsverschil werd een algemeene aktie tegen den vreemdeling ondernomen. Lang duurde echter die eensgezindheid niet: de aanstelling van Don Juan (3-11-76) ontwikkelde de splijtzwam der oneenigheid bij de rebellen. Van de twee partijen, de eene welke op een billijke overeenkomst met den gouverneur aanstuurde; de andere, welke kortweg van Spanje wou losscheuren, bleek de eerste de sterkste en alhoewel de Unie van Brussel (9-1-1677) de samenhoorigheid der Nederlanden andermaal bezegelde toch bracht het Eeuwig Edict van Marche de verzoening met Don Juan een heele stap vooruit. Aanvankelijk werd het rustig in den lande, de abten keerden, nu de Staten-Generaal hun taak afgedaan was, terug naar hun abdijen. Vele moeilijkheden zullen deze in den beginnen aan den gouverneur niet berokkenen: al verliepen de onderhandelingen over de verkiezingen der te benoemen prelaten in Park, Grimbergen en Averbode en de incorporatie van Tongerloo bij 't bisdom den Bosch niet van een leien dakje. Ondertusschen was er niet veel van de mooie verwachtingen die men van Don Juan verhoopt had in huisgekomen: het wantrouwen tegenover hem groeide aan en al wat hij deed verwekte argwaan: hij zal zich dan maar terugtrekken in de citadel te Namen en zich voor den strijd gereed maken. Nu gaan echter de poppen aan 't dansen de Staten nemen de leiding der zaken in handen en de verhouding tusschen Don Juan en | |
[pagina 234]
| |
de Staten, ‘vertegenwoordigers van het volk, wiens recht hooger staat dan dit van den vorst’ is ten zeerste gespannen. Ze beschouwen elkaar wederzijds als rebellen en meineedigen. In dezen roes van antispaansche stemming krabbelt de geestelijkheid wat achteruit: dadelijk worden zij dan ook door het volk voor handlangers van den koning uitgemaakt en enkele abdijen o.m. St-Michiels te Antwerpen, waar een Spaanschgezind administrator doorgezonden en de rebel Greve hersteld wordt, ondergaan den invloed van deze nieuwe strooming. Opgeschrikt door de consequentie der revolutionnaire theoriën verkozen tal van abten in dien tijd terug naar hun abdijen te keeren: zij worden de politiek momenteel moe. ‘De rasse vooruitgang van de rebellie leek hun alvast te gedurfd, terwijl hun momenteel terugtrekken aan de durvende drijvers de gelegenheid gaf de radikale gedachten te doen veld winnen’ (bl. 58). De toestand ontwikkelde zich verder zonder hen en al spoedig hadden zij te kiezen: ofwel de leiding aannemen van Oranje, ofwel zich van de nationale zaak afzijdig houden. Immers Oranje had zich met zijn hulptroepen op aanvraag der rebellen te Brussel gevestigd en spijts de pogingen der katholieken om Oranje's invloed, en meteen deze van het Calvinisme, te breken door de uitroeping van Mathias tot gouverneur-generaal, bleef Oranje de onbetwiste leider. De abten kozen het eerste, en niettegenstaande deze echte revolutionnaire daden en het vervallen verklaren van Don Juan als landvoogd bleven zij de nationale partij getrouw. Gaandeweg bezorgden de Staten-Generaal alle zaken van het landsbestuur: zoo beslisten zij ook over de kerkelijke aangelegenheden: een buitenkansje voor hen was het feit dat de abtsverkiezingen onder Don Juan nog niet waren geschied; dadelijk bekommeren zij zich om de benoemingen in de openstaande plaatsen en te Averbode, Grimbergen en Tongerloo evenals in andere niet premonstratenzerkloosters worden de abten aangesteld. Overal zijn het natuurlijk rebelsche abten! Het is immers de Staten vooral te doen om financieele en politieke doeleinden. Opvallend dat meest al die rebelsche abten met volle vertrouwen de toekomst inzagen. ‘Ze wisten van zelfsprekend dat ze niet zouden behagen aan Don Juan. Maar was die zelf niet een rebel en een meineedige? Koning Philips zou hem stellig niet als gouverneur handhaven, doch zou vrede nemen met Mathias, den katholieken Habsburger, alles zou dan wel in orde komen.’ | |
[pagina 235]
| |
(bl. 86). Wel erg naïef zoo'n redeneering niet? De desillusie zou dan ook niet uitblijven. Ook de rebelsche leiders gingen met een zeldzamen overmoed de komende dagen tegemoet. Vrij vlug keerde de kaart en ze zagen in hoe erg ze misrekend hadden: de nationale troepen werden verslagen, de Staten Generaal trokken naar Antwerpen, de buitenlandsche hulp faalde: Engeland en Frankrijk brachten ten slotte door hun wederzijdschen naijver enkel verwarring. Don Juan op 1 Oktober 1578 overleden werd dadelijk vervangen door Alexander Farnese, die in militair en diplomatisch opzicht een andere kerel was. Intusschen hadden de abdijen af te rekenen met 4 legers: dit van Casimir (Engelschen) Mathias, Anjou en Farnèse. De velden werden tot woestenijen gemaakt en het kloosterleven was onmogelijk geworden. Maar 't ergste begon pas: Philips erkende geenszins Mathias, dus ook de verkiezing der abten niet; hij eischte volledige onderdanigheid aan den landvoogd. Paus Gregorius XIII onderzocht de zaak, hield het principe van 't gezag hoog en keurde de houding der rebelsche geestelijkheid af. Toen de abten door allerlei uitvluchtsels hun houding dachten goed te praten vaardigde de Paus, - die intusschen den koning tot mildheid jegens de Nederlanden aanzette, besluiten uit die voor de katholieke rebellie de klare definitieve veroordeeling beteekende. Ook de abt-generaal der orde, schaarde zich, na onderzoek der zaak, aan de zijde van vorst en Paus. Zoo stonden de rebelsche prelaten voor de keuze: of den katholieken eeredienst of de rebellie te verloochenen. Intusschen bleek het zonneklaar uit de feiten dat godsvrede tusschen katholieken en anderen een illusie was, ten andere de Unie van Utrecht (23-1-1579) liet duidelijk in de kaart der Calvinisten lezen. Daarenboven ondervonden de premonstratenzer abten dat het voor of tegen Spanje hen niet beschutte tegen de plunderzucht der hulptroepen. Bij het volk had het slagwoord ‘R.-K. godsdienst-spaanschgezindheid’ ingeslagen en zelf de meest nationalistische abten ondervonden de zware gevolgen van deze meening. In de abdijen zelf ging het er niet rooskleurig toe: de exodus op groote schaal nam een aanvang. Drongen werd afgebroken, Veurne verwoest, Averbode overvallen, St-Michiels overgeleverd aan de Lutheranen, Tongerloo verlaten en geplunderd. Dit alles noopt tot verzoening: ‘Ook in geval motieven van hooger belang niet zouden vermogen te bekeeren de partijgangers van de voorheen besliste en glundere rebellie, de armoe, de honger, en de velerlei | |
[pagina 236]
| |
lichamelijke miserie zullen ten slotte de armen doen reiken naar de zegevierende troepen van Farnese.’ (bl. 137). Maar dit alles was nog maar één aspect van de zware gevolgen der rebellie: in het communiteitsleven ging het er niet beter toe. Ook intra-muros werd de strijd met alle heftigheid uitgestreden; overal heerschte er tweedracht. Vooral ter gelegenheid der abtskeuze laaide deze broedertwist scherp op. Vooral in de jaren 1579 en '80 beleefde men in dit opzicht moeilijke en dubbelzinnige toestanden. Vrede toch kon alleen verwacht worden door een nederige overgave aan Spanje: Farnese liet dan ook niets onbeproefd om hen daartoe over te halen. De eerste die de rebellen verliet was abt Loots van Park. Daarnaast bleven de abten van Drongen, Ninove, Veurne, St-Michiels, Tongerloo en Averbode onverzoenbaar; op hun abdijen worden dan ook strafmaatregelen toegepast en administratores gelast met het beheer. ‘Hiermede hadden de rebelsche abten de lange reeks van hun desillusies doorgemaakt: hun met zooveel moeite samengebrachte leger was verslagen; en vriend en vijand had te over geleefd op kosten van bevriende evenals van niet bevriende abdijen. Alle autoriteiten stonden radikaal tegen de rebellie gekant. In de conventen was de vroegere tuchteloosheid met het groeien der verwarring in den lande aan snoodheid ook gegroeid. En dan was het allerlaatste gekomen: de schorsing, door de eigen partijgenooten, van den katholieken eeredienst.’ (bl. 178). Kon het anders of ze moesten hun ouden trots voelen breken en stilaan lust krijgen den knieval voor den koning te doen? In staatkundig opzicht was inmiddels de verzoening tusschen de Waalsche gewesten en Farnese door het verdrag van Atrecht (12-9-1579) bevestigd geworden. De rebelsche abten zouden na 't naleven van bepaalde verplichtingen ten slotte toch erkend worden. Daar het hier echter alleen over de Waalsche gewesten gaat had deze verzoening niet zooveel belang van ons standpunt uit, daar de prelaten der abdijen van Bonne Espérance en Saint Feuillen het reeds vroeger voor den koning hadden opgenomen. Omstreeks den zelfden tijd werd te Keulen door toedoen der keizerlijke en pauselijke legaten een vredesconferentie belegd waar beide partijen naar een vreedzame oplossing zochten; deze poging mislukte wegens de halstarrige houding der Staten o.m. in zake het erkennen der gekozen prelaten, maar zij bracht de verzoening van twee der voornaamste abten, deze van Mar- | |
[pagina 237]
| |
ville en Sint Geertrui. Dit voorbeeld werkte aanstekelijk en na eenigen tijd bleven nog slechts drie prelaten over, dezen van St-Michiels, van Drongen en van Averbode die bij hun meening bleven. Uit het verder verloop der gebeurtenissen maakt schrijver op dat de abt van St-Michiels, Greve, wel zou gecapituleerd hebben voor Farnese, maar dat zijn dood de verzoening verijdelde; ook prelaat Baes uit Drongen wenschte de verzoening maar de dood verhinderde deze. Alleen de abt Leefdael van Averbode bleef dus volharden; zelfs hier zou men te oordeelen naar zijn briefwisseling met den abt van Park niet mogen gewagen van ‘volharden in de boosheid’; had hij nog wat langer geleefd ook hij zou zich verzoend hebben. ‘Aldus waren alle rebelsche abten uit onze abdijen den weg naar Canossa opgegaan. Van niet éép kan met zekerheid gezegd worden dat hij onverzettelijk bleef en zijn trots niet heeft voelen breken.’ (bl, 214) En nu de Restautatie. De strijd in de verschillende kloosters was ook na de verzoening der abten niet uitgestreden; vooral Sint-Michiels geeft daar stichtende (!) staaltjes van. De aangestelde vicarii, abt Vlierden van Park en abt Luc van Bonne Espérance hebben dan ook geen plezierige taak, en moeten heel wat moeilijkheden overwinnen alvorens alles weer wat in orde is. Vooral prelaat Vlierden heeft in dit opzicht flink werk geleverd. Onderwijs, tucht, regelorde, zeden, alles werd hersteld naar Trentsche geest. Waar er nog tweespalt bestond o.m. te St-Michiels, Averbode, Grimbergen komt Vlierden zelf alles regelen. Tongerloo werd ontlast van de incorporatie. In stoffelijk opzicht echter bleef de armzalige toestand nog lang nawerken; bijna alle abdijen waren verplicht goederen te verkoopen om hunne gebouwen te kunnen herstellen en over 't algemeen liepen er zoowat een twintig jaar overheen voor de abdijen weer vlot kwamen uit hun ellendigen toestand zoo in stoffelijk als in moreel opzicht. In een appendix onderzoekt de schrijver de rechtsvraag: was een rebelsch abt wettig abt? en hij besluit dat volgens het toen in zwangzijnde premonstratenzer recht, die abt wettig was die 1e door de religieuzen werd gekozen of aanvaard en 2e door zijn vader abt werd bevestigd. Dit was zeker het geval voor Leefdael van Averbode, alvast tot in 1579; dit geldt niet voor de andere verkozen abten. Het geval van Tongerloo blijft een speciaal geval, wegens het in corporatiebesluit en de schrijver trekt hier geen besluit. Wanneer wij nu willen besluiten dan komen wij tot de volgende vaststellingen. | |
[pagina 238]
| |
1e De Z.-Nederlandsche abdijen - op enkele na, - waren allen rebelsch gezind en de meeste bleven zoolang mogelijk in de revolutionnaire rangen. 2e Hun aandeel in den opstand mag niet onderschat worden. 3e Ook na het terugtrekken der bisschoppen uit de rebelsche beweging bleven de abten trouw aan hun partij. De schrijver betreurt dat juist het oprichten der nieuwe bisdommen een rede te meer werd voor de rebelsche abten om den opstand te steunen en oordeelt dat de abten hier gefaald hebben aan opofferingsgeest. Is dit besluit niet wat te sterk? Had het oprichten der nieuwe bisdommen ook geen politieken ondergrond? Waren de abten niet de beschermers der oude vrijheden en moeten we dus niet veel meer rekening houden met den geest der XVIe eeuw? 4e Ten slotte zijn alle abten den weg der verzoening opgegaan. 5e Het werk der restauratie in de orde ging moeilijk vooruit, zoodat men slechts circa 1605 van een hernieuwd leven mag gewagen. ‘En wat nu te zeggen over de rebelsche abten zelf?’ Wel niets; de feiten zijn daar en ieder onbevooroordeelde lezer zal zelf wel zijn gedacht daarover hebben zonder het ‘afwegen in het goudschaaltje.’ Zij hebben geen verontschuldigingen noodig. De abten staan in 't volle van den strijd en hebben gedaan wat ze oordeelden goed te zijn voor eigen orde en eigen land. Krijgen we niet onwillekeurig het idee dat de verhouding van deze abten tot vorst, Paus en orde niet zoo kettersch was, als we hun kalme terugkeer naar vorst, Paus en orde beleven? Zeker schijnt het niet dat die abten arrivisten waren die ‘verbrand hebben wat ze vroeger aanbeden hadden’ om wat materieele voordeelen. Wel een ongelukkig zinnetje als slot van dit prachtig boek. Komt het allicht op rekening van de premonstratenzerziel of van de journalistieke vaardigheid van E.P. Valvekens? Dit werk blijft alvast - niettegenstaande sommige gebreken, die hooger werden aangestipt een flinke aanwinst voor de historiographie van Vlaanderen en 't verwondert ons dan geenszins dat het bekroond werd door de jubelfeest-commissie voor de nationale geschiedenis. |
|