Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1932
(1932)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 228]
| |
IWe hebben van zoveel landen gezongen,
en ieder lied maakte u stiller weer.
In de ruimte van uw ogen drongen
de sterren verpulverd tot licht elke keer.
Hoeveel is van dat licht gebleven?
want wijd moet dat land, waar ik telkens gekeerd:
geen dal is zo diep en geen heuvel verheven,
geen verlangen werd ooit aan zijn grenzen geweerd.
Breder dan mijn weg en eeuwig - jong en
zacht is het licht en trouw aan de reis.
We hebben van zoveel landen gezongen:
weet ge, welk is het paradijs?
| |
[pagina 229]
| |
IINu wagen weer die witte winden
dat lied door uw haar.
Altijd zal ik u vinden
zonder te zoeken. leder jaar
worden uw handen gewassen in het gestolde licht
van de lente over de brede bomen,
en de dromen
houdt ge daar zo klaar en zo dicht,
dat ik u naderen moet, elke dag weer.
In de nacht is de warme barenspijn,
in de morgen uw handen gevuld altijd meer,
en voor uw lippen de schaal met de sterkende wijn,
die uw handen nog houden: ze vallen niet neer,
en ze zullen nimmer geledigd zijn.
Jan Vercammen.
|
|