‘Kijk eens naar die boomen,’ zei Lewis, en wees naar het bosch in de verte.
‘Wat bedoel je?’ vroeg Stewart.
‘Het Zijn eikeboomen,’ zei Lewis. ‘Weet je waarom ik liever niet aan land was gegaan?’ vroeg hij ineens. ‘Je weet dat ik niet bijgeloovig ben, maar toen ik in de boot stapte hoorde ik duidelijk een stem roepen, Kom niet aan land!’
Stewart lachte. ‘We hebben gelijk gehad met aan land te komen,’ zei hij. ‘Laten we nu opstappen.’
Ze gingen naar het woud toe en hoe dichterbij ze kwamen hoe vreemder alles hun leek. Het was een dicht bosch van groote eiken, die minstens honderd jaar oud moesten zijn. Vlakbij stonden ze stil.
‘Voordat we het bosch onderzoeken,’ zei Lewis, ‘konden we wel eens op den heuvel klimmen om een algemeen overzicht te krijgen.’
Daarmee was Stewart het eens, en in stilte bestegen ze den heuvel. Maar bovenop aangekomen merkten ze dat dit niet het hoogste punt was, enkel een van vele heuvels, zoodat het uitzicht nog niet vrij was. De valleien leken dicht beboscht, en het eikenwoud was grooter dan ze gemeend hadden. Ze lagen neer om wat te rusten en staken hun pijp aan.
‘Geen vogels,’ bromde Lewis slechtgezind.
‘Ik heb er geen enkele gezien - het eiland is ongelooflijk stil,’ zei Stewart. De lucht was zwoeler en drukkender geworden naarmate ze verder waren doorgedrongen; en de doordringende geur, dien ze dadelijk hadden waargenomen, steeds sterker. Het was een soort kruizemunt, en toch weer geen munt; zoet, maar niet aangenaam. Zelfs Stewarts overmoedige stemming scheen onder de hitte te lijden, want hij rookte in stilte voort en drong er niet langer bij Lewis op aan om den tocht voort te zetten.
‘Mij dunkt dat het eiland bewoond moet zijn’, zei Lewis, ‘en dat de huizen aan den overkant staan. Kijk eens daar vlak voor op den heuvel, Geiten en schapen.’
‘Ja’, zei Stewart. ‘Mouflons, geloof ik, maar toch denk ik dat het eiland onbewoond is.’ De woorden waren nog niet koud of hij sprong recht met een lichten kreet: ‘Kijk nu daar!’ en hij wees naar een lichte rookwolk die uit het bosch opsteeg. Ze werden ineens weer vlug en liepen den berg af, naar het bosch toe. Juist als ze onder de boomen kwamen, bukte Lewis en wees naar een witbloeiend