met de oorzaken zouden samenvallen. En ik vermoed, dat eene van die oorzaken de algemeene sociale doelloosheid van het verlaten land was; de ontreddering van menschen die het schrijn van den landman hadden verlaten en nooit het forum van den stedeling hadden gevonden. Ze hadden geen eigen goed zooals de landman dat verstaat en geen gemeengoed zooals de stedeling dat verstaat; ze waren de dienaars van de rijken, toen de rijken aan 't verarmen waren.
De andere wortel van hun pessimisme zou een uitsluitend filozofische, om niet te zeggen theologische uiteenzetting vergen. Zij was het uiteindelijk gevolg van dat vreemde tusschenbedrijf: Het Kalvinisme. Het is gemakkelijk te merken dat Hardy's pessimisme nooit echt agnosticisme was. Het was zelfs geen atheisme. Het was een eigenaardig soort demonisch monisme, gegrondvest op de idee van een kosmisch middenpunt dat onmiddellijk verantwoordelijk was voor de geringste en verste gevolgen van alles, en waaraan de schrijver steeds verontwaardigd al die verantwoordelijkheid verweet. Dit begrip was het onvermijdelijk eindpunt voor iemand die volledig het edele begrip van den Vrijen Wil uitschakelde, dat diepst-kristelijk begrip in heel de kristelijke theologie.
De Puriteinen schaften de hoogere vrijheid van de ziel af terwijl ze streden voor de geringere vrijheid van sekte, van drukpers, van stemrecht. Zoo kwam Hardy er vanzelf toe te meenen, in echt-Kalvinistischen trant, dat de godheid Tess tot de verdoemenis had voorbestemd, inplaats van degenen te verdoemen, die haar slecht behandeld hadden; het duurde dan ook niet lang voordat zoo'n godheid de trekken van een duivel kreeg. Tusschen die twee de onbewuste rouw van het stervende land, en de oud-heidensche opvatting van het noodlot, in Engeland weergekeerd onder den Puriteinschen vorm van de voorbeschiktheid, - groeide Hardy op als de erfgenaam van de tragedie. Het is goed dat zelfs dat onderdeel van de geschiedenis en die ketterij een groot man voortbrachten eer ze voorgoed verzwonden.
We moeten er ook aan denken, dat het lang geleden, gedurende een mode van pessimisme was, dat Hardy zichzelf een pessimist noemde. Veel dingen toonen aan, dat hij later milder dacht en kennis maakte met vriendelijker stemmingen. Zijn eigen persoonlijkheid was altijd in den besten zin vriendelijk, vol menschelijk gevoel niet alleen, maar vol deemoed. Al had hij in zoo bittere tweedracht geleefd met