| |
| |
| |
Vrouwen van Beteekenis in de Hedendaagsche Engelsche Letterkunde
door Dr. Raph. Kreemers.
In een zeer recent werk over den amerikaanschen roman verklaarde Overton dat de vrouwen zich in Amerika over het gansche gebied der letterkunde met de mannen kunnen meten; dat men, voor de keus geplaatst een dozijn groote figuren uit de andere af te scheiden, minstens voor de helft vrouwen zou moeten noemen en de keus, moest men zich tot één enkelen vertegenwoordiger van de moderne periode bepalen, alles wel gewikt en gewogen, op Willa Cather vallen zou.
Zoo iets zouden we niet kunnen zeggen van de engelsche schrijfsters van het oogenblik. Doch we hebben geen moeite gehad om in de massale productie van heden een 150 namen te vinden die het vermelden waard zouden zijn ofwel om het reeds gepresteerde of om de rijpe belofte van eerstelingenwerk. Doch het gaat natuurlijk niet aan, in een korte bijdrage als deze, het heele literaire veld te bestrijken en een volledig overzicht te geven van de vrouwelijke letterkundige productie. We zijn dus gedwongen eenige algemeenheden te geven en uit den grooten hoop die figuren te behandelen die, bij een objectieve waardebepaling, in de voorste gelederen moeten worden geplaatst.
‘The lions still roar in the plains, but the leopards possess the jungle’, is ook waar voor Engeland waar de oorlog dit zeer eigenaardig gevolg heeft gehad dat de mannen, op wier vitaliteit zoo'n groot beroep werd gedaan voor heel andere dan letterkundige doeleinden, hun belangstelling van den roman hebben afgekeerd om ze haast uitsluitend te wijden aan de kritiek. Zoo komt het dat we op den dag van heden in het Vereenigde Koninkrijk een 20 tal vrouwen hebben wier romans en letterkundig werk uitmunten door oorspronkelijkheid en voornaamheid en die onze belangstelling verdienen om haar zeer individueele gezichtspunten en uiterst handige techniek. De meest kenmerkende trek van haar werk is wel de afkeer voor het
| |
| |
sentimenteele van haar zusters uit vroegere tijden. Haar werken zijn realistisch, frank, mannelijk en vaak satirisch.
Jane Austen en George Eliot waren phenomenen die een heel afzonderlijke plaats innamen in de letterkunde, zooals vroeger Mrs. Montagu en Hannah More of Mad. de Staël en Mme de Sévigné in Frankrijk. Doch daartegenover staat tegenwoordig een legioen andere die niet in een aanhangsel kunnen behandeld worden wijl ze een plaats opeischen tusschen de allerbesten. We zitten volop in de periode van het feminisme in de literatuur. En, wat de mannen ook mogen doen, alles wijst erop dat de vrouwen met een stijgende energie het verloren terrein wenschen te veroveren; en de toestand is over het heele front in haar voordeel. Oogenschijnlijk zijn poëzie en drama, die zoo'n ernstige discipline vereischen, het verklarende proza met zijn logische basis, de orde en de lenigheid van den literairen stijl, geen vrouwenwerk. Al moeten we toegeven dat verschillende velden van literaire bedrijvigheid nog tamelijk verlaten liggen, in den roman en de gevoelsliteratuur, waar vooral vrouwelijke hoedanigheden van belang zijn, waar intuïtie essentieel is, de verbeelding hoogtij viert, de stijl ietwat minder belangrijk is, de problemen van den opbouw minder vereischen en het zuivere denken na waarneming en vinding komt, begint de vrouw den man heelemaal op het achterplan te duwen. We dienen hier echter niet het ‘ab uno disce omnes’ toe te passen. Als we een beetje nauwer toekijken staan we er juist verbaasd over dat we zooveel vrouwen ontmoeten waar we ze heelemaal niet dachten tegen te komen. Lady Gregory op tooneelgebied, Edith Sitwell in de poëzie, Dor. Sayers in het detective verhaal, en nogmaals E. Sitwell op het terrein van de biographie, zijn zoo'n schitterende figuren dat ze op zich volstaan zouden om alle generalisatie den
kop in te slaan.
We zullen ons in hetgeen volgt niet te veel laten leiden door de opinie van Jan Publiek. Want moest men hem gelooven dat steekt de allerjongste generatie torenhoog uit boven het ooit te voren gepresteerde.
We geven dus eerst eer aan wie eer toekomt en behandelen voorop enkele figuren uit de oudere generatie die haar sporen werkelijk al verdiend hebben en wier werk, literair gesproken, nu, en ook voor de toekomst, van belang is.
Men beweert wel eens dat het, in onzen tijd van de almachtige pers, onmogelijk is dat werkelijk talent onbekend zou blijven. Dat
| |
| |
dit werkelijk niet het geval is bewijzen ten overvloede enkele figuren uit de oudere garde die tot voor kort niet die algemeene waardeering vonden die ze, om de waarde van haar werk, opeischen mochten. Mary Webb is in haar verhalen over Wales en Shropshire de tegenhanger van Caradoc Evans Ze werd geboren in 1891 en stierf in 1927. Ze kreeg wel in 1924-25 den Femina-Vie Heureuse prijs voor haar boek ‘Precious Bane’ doch dit was haar laatste werk en we vleien ons met de hoop dat die literaire belooning evengoed voor haar andere prestaties werd toegekend. Want daartusschen zijn o.a. nog die heerlijke roman ‘Gone to Earth’ (1917) dien we elders vergeleken bij het werk van Timmermans (Boekzaal 1929: 280) en nog 4 andere romans en een bundel natuur-essays die evengoed onze belangstelling en waardeering verdienen. De kracht van haar talent ligt niet in het diepe inzicht in het karakter, ofschoon ook dat niet ontbreekt. Ook niet in de onvermijdelijkheid waarmee het drama zich ontrolt, of in de bestraffing van een zelfzuchtige ambitie. Ze ligt in het vermengen der elementen van natuur en mensch tot één grootsch natuurlijk gebeuren. ‘Beim Anblick dieser Welt urmächtigen Zaubers, die wir zum erstenmal sehen, kommt das Staunen über uns’ (Bern. Fehr.)
De andere te veel vergeten figuur is die van Grace Rhys. Wellicht hebben we haar naam ontmoet op de lijsten van degenen die wegens oorlogsverdiensten door België met de Kroonorde werden geridderd of hebben we het als iets ongewoons opgemerkt dat een bundel essays van haar: ‘About many things’ in de Tauchnitz-uitgave werd opgenomen. Doch het groote publiek weet haast niets af van haar 7 romans of kent haar niet als een zeer prolifieke dichteres. Zoo juist komt een laatste bundel van de pers. Er blijkt eens te meer uit wat voor een natuurgetrouwe opmerkster deze vrouw was doch ook met welk groot hart ze tot de natuur ging die ze zoo hartstochtelijk lief had en waarin ze, naast den schoonen kant, ook de aangename zijde wist te waardeeren die ze neerlegt in enkele van haar ten voeten uit geteekende typen.
Een eeresaluut moet hier ook gebracht worden aan Katherine Mansfield (1889-1923) die op kritisch gebied haren tijd zoover vooruitliep en pionierswerk heeft verricht welks invloed verbazend is geweest. Doch haar voornaamste verdienste ligt in de short story. Hier was ze ‘eine Offenbarung’ (B. Fehr). Haar korte verhalen zijn ahw. een illustratie van de verschillende gebieden die dit letter- | |
| |
kundig genre na den oorlog bestreken heeft. Bij haar zijn de uitwendige omstandigheden veel minder van belang dan de verstandsen gevoels-reacties. Wat er omgaat in geest en hart is voor haar hoofdzaak. Op technisch gebied ook breekt ze heelemaal met het verleden. Ze weert alle details om het eenig bedoelde te bereiken: de beteekenis van het leven voor een groep menschen. De intrige moet wijken voor een verbazend handige suggestie der karakters, uiterst frisch materiaal, de oorspronkelijkheid en de kracht van de opmerkingsgave en den zeer effectieven stijl. Haar man, de bekende essayist J. Middleton Murry gaf in 27 haar dagboek uit, een van de mooiste die ooit werden geschreven en waarin de juweelen van haar talrijke en zeer persoonlijke ondervindingen ahw. voor 't grabbelen liggen. Galsworthy verklaart dat haar talent eenig is. De 6 bundels korte verhalen die ze publiceerde zijn dan ook van de mooiste die in het engelsch werden geschreven.
Als er één schrijfster is tusschen al de hier behandelde die men niet in een verloren uurtje of tegen het inslapen lezen moet, is het zeker Dorothy Richardson. Ze vergt werkelijke studie en een goed geheugen tevens wijl al haar werken (10 al tot nog toe) ahw. aaneenhangen en op slot van rekening den volledigen levenscyclus vormen van de heldin: Miriam Henderson. In haar eersten roman ‘Pointed Roofs’ (1915) is ze 17 ½ en in ‘Revolving lights’ (1923) 29 jaar oud. Doch daar komt het niet op aan. Het ware thema is ‘Bindung und Lösung, Raum und Zeit’. (B. Fehr). De hoofdtitel voor heel haar werk is ‘Pilgrimage’. Het is een tegenhanger van het werk van J. Joyce. De intrige is niet noemenswaard, en de karakters zijn allemaal (Miriam uitgezonderd) gezien door de oogen der heldin. Hoeveel biographie we hier hebben is moeilijk uit te maken wijl men van de schrijfster haast niets af weet. Belangrijk is haar werk om de levendige voorstelling van het alledaagsche, de gewone onbelangrijke gezichtspunten in de ondervinding van tamelijk avontuurlooze levens. De thesis die ze door heel haar werk verdedigt is dat het leven op zich zelf voldoende is om gelukkig te zijn. Ze is een overtuigde feministe en haar werk is, evenals dat van Cl. Dane interessant om den kijk dien we krijgen op het engelsche schoolleven, o.m. in ‘Backwater’ (1916).
Al is May Sinclair in de zestig en heeft ze reeds een paar dozijn werken op haar actief, vermelding verdient dat ze al in 1887 uitkwam met een bundel gedichten en dat haar eerste roman verscheen
| |
| |
in 1896. Toch dagteekent haar eigenlijke carrière pas van 1904 met haar roman ‘The divine Fire’. Het werk van Sinclair, waarvoor op zedelijk gebied nog al reserve moet worden gemaakt, is vooral belangrijk voor den ontwikkelingsgang van de schrijfster. In de jaren 90 begon ze met erg romantische verhalen en realistische detail-studie; ze was vervolgens een onstuimige propagandiste voor het feminisme en eindigde met satirische comedie. Ze stond vooral onder den invloed van Wells en D. Richardson. De geslachtsdrift beheerscht heel haar oeuvre en zoowel het amoreele als het immoreele zijn schering en inslag; Haar sterk talent maakt het lezen van haar werk gevaarlijk voor menschen die niet gewoon zijn abstractie te maken van wijsgeerig geredekavel en de nuchtere waarheid onder de oogen te zien. Groote dwalingen worden er slecht in weerlegd, de gegevens zijn vaak uiterst sentimenteel en in sommige van haar boeken o.a. ‘The Allinghams’ (1927) ligt in een klein bestek wel stof voor 6 of 7 romans die echter best onuitgewerkt blijft want de schetsmatige Ansätze zijn al bedenkelijk genoeg.
In een van haar kritische werken neemt Virginia Woolf het op tegen de ‘materialistische schrijvers: Bennett, Wells en Galsworthy’, en verwijt hun van het leven een serie symmetrisch gerangschikte lampen te maken. Zij wil in den romancier niet alleen durf en eerlijkheid zien; ook de stof voor een roman is volgens haar verschillend van die welke de conventie ons geleerd heeft te beschouwen. Bij sommige fransche en russische schrijvers worden de wetten der eenheid van tijd en plaats binnen het kader van elke scène toegepast. Doch bij haar voelt men dat de heele wereld en heel het verleden in dat zoo korte oogenblik besloten liggen. Hoe dat komt kunnen we slecht verklaren; want de schrijfster verklaart zelf niets en geeft ook geen doel aan het leven dat ze ons alleen om zich zelf beminnen doet. ‘Jacob's Room’ (1922) is een goed specimen van haar zeer persoonlijke techniek, Ze is er veel meer op uit de gedachten van de personen te reveleeren dan hun daden. Al hun stemmingen, hun gedachten, niet louter introspectief en vaak inconsequent, zelfs onuitgewerkte stemmingen worden hier weergegeven met een buitengewoon klaar begrip van geestesperspectief. De invloed van de wetenschap is in haar werk even sterk als bij D. Richardson en K. Mansfield, Doch ze maakt geen misbruik van haar eruditie. Op het terrein van het korte verhaal verrichtte ook zij pionierswerk en het is moeilijk haar invloed vooralsnog juist te bepalen. Ze tracht
| |
| |
de werkelijkheid, de atmosfeer en den geest van een karakter door heel nieuwe methodes weer te geven. Uitwendige daden en verhoudingen treden op 't achterplan en, wellicht onder den invloed van de psychoanalyse, wordt vooral gestreefd naar de weergave van de geestes- en gemoedsreacties der individu's op de omstandigheden en gebeurtenissen. Haar beste werk is ongetwijfeld de roman ‘Mrs. Dalloway’ (1925) waarin ze de volle maat geeft van haar kunnen en waarin vooral opvalt dat bewandelen van zijpaden, zonder de samenhoorigheid van 't geheel te schaden: een middel dat alleen schrijvers die heel zeker zijn van hun doel, ongestraft kunnen aanwenden. Het is een verhaal even geconcentreerd als die van Poe. Haar kunst ligt niet in de kortheid van haar gezegden doch in de scherpte van haar brandpunt. We hebben echter een bezwaar tegen haar moreele wereld die even onvast is als de physische wereld der electronen. Ook op biographisch gebied leverde ze een poëtisch meesterwerk van eerste gehalte: ‘Orlando’ (1928) waarin ze een brug slaat tusschen den Tudor-tijd en den onzen. Met een ongewone behendigheid heeft ze al de groote en kleine dingen uitgekozen die het best haar thema konden ontwikkelen en ze geeft tevens een geestig en subtiel commentaar zoowel op hedendaagsche schrijvers als op die der 3 voorgaande eeuwen. Haar laatste werk was ‘A Room of one's own’ (1929) waarin ze zich vooral kennen doet als een kampioen voor de intellectueele rechten der vrouw en dat om zijn verbitterden toon denken doet aan ‘Woman's long struggle for things of the mind’ van H. Mozans.
De leidende engelsche schrijfster van het oogenblik is ongetwijfeld Rose Macaulay. In een interview verklaarde ze onlangs dat ze, evenals al de andere vrouwen in de literatuur, aan de bezwarende condities van haar geslacht onderworpen is. ‘Er is zooveel dat me van mijn werk afhoudt’, zegt ze. Ze zou ook veel liever poëzie schrijven wijl ze heelemaal niet van romans houdt. Ze schrijft die enkel omdat ze wat beter betaald worden dan ander werk, doch haar voorkeur gaat naar reisverhalen en biographie. ‘Manner’ komt er heel wat meer op aan dan ‘matter’, zegt ze, en alles wat we te leeren hebben is: ‘zoo elegant, gracieus, en krachtig mogelijk uit te drukken wat we te zeggen hebben’. Deze woorden geven den sleutel voor haar eigen werk, dat, ondanks bovenstaande uitlatingen, over het ideaal-bereikbare, belangrijker is om zijn inhoud dan om zijn stijl. Ook zij is een verwoede feministe en nog al sarcastisch
| |
| |
ten opzichte van godsdienstige overtuigingen. Sommige van haar 13 romans zijn een doorloopende spotternij met een grond van waarheid, veel cynische zetten en lang niet malsche uitingen tegen den godsdienst. Zoo b.v. ‘Orphan Island’ (1924) dat overigens een oorspronkelijk werk is van opzet en met veel talent geschreven. Ze weet, als andere vrouwen, dat de Engelschen dol zijn op ‘society romans’ en heeft zich dan ook speciaal op dit genre toegelegd. Het schitterende uiterlijke vertoon en het bedwelmende leven worden bij voorkeur weergegeven doch tevens komt dan uit hoe treurig de moreele kant van dat leven is. Haar laatste roman ‘Staying with relations’ is zoo juist van de pers gekomen. Het is een opeenvolging van vermakelijke verrassingen en ieder der personnages is een personificatie van den een of andere belachelijken kant van de menschheid. Er komt natuurlijk weer een Father Jacintho bij te pas die ons de bezwaren moet herinneren die we tegen vroeger werk hebben geformuleerd. Het boek is een goed geslaagde parodie doch jammer genoeg worden er ook een hoop andere dingen in 't ootje genomen waar wij nu precies niet mee kunnen lachen.
Victoria Sackville-West is niet alleen van adel wijl ze gehuwd is met Baron Carnock, doch haar familie loopt terug tot de 16e eeuw en den schrijver van ‘Gorboduc’. Al is ze nog erg jong (1892) toch rangschikte men haar reeds in 1923, na het verschijnen van haar ‘Challenge’, onder de meest begaafde en oorspronkelijkste talenten van de jongere generatie. Reeds in vroeger werk had men een ongewone opmerkingsgave, een handige karakterteekening en een vloeienden stijl bewonderd. Doch in haar derden roman vond men ook meer diepgang en emotioneele waarden.
Evenals bij V. Woolf valt bij haar de keurige detailstudie op. De werkelijkheid der bijpersonen in dit boek is van dien aard dat ieder van hen ons een levende persoonlijkheid lijkt met een zeer individueele geschiedenis die elk op zich zelf voldoende stof leveren zouden voor een afzonderlijk boek. ‘Challenge’ is niet alleen een machtig gevoelswerk doch voldoet ook artistiek ten volle. Velen loopen hoog op met haar korte verhalen. En terecht. Doch nog meer opgang maakte haar laatste roman ‘The Edwardians’ (1930), het boek voor de maand Mei voor de leden der Book Society. Het is wel louter historisch werk doch niemand had beter dan zij die charme erin kunnen leggen die het zeer eigenaardig kenmerk is van al haar werk. De individueele portretten in dit boek zijn buiten- | |
| |
gewoon werkelijk doch we hebben een klein bezwaar tegen het luchthartig satirische begin en de afgezaagde zedelijke gevolgtrekkingen. Ze schreef ook zeer interessante reisverhalen doch is nog beter bekend als dichteres. Haar laatste bundel gedichten ‘The Land’ (1926) kreeg den Hawthornden-prijs in 1927. Er zijn nog 2 andere deelen en nergens ligt haar zeer eigenaardige persoonlijkheid beter uitgedrukt dan in haar poëtisch oeuvre hetwelk huiselijke bezigheden haar beletten uit te breiden.
Een jaar jonger dan de voorgaande is Rebecca West, in Ierland geboren, die, vóór haar 20e jaar al naam gemaakt had als letterkundige criticus in verschillende tijdschriften. Bij het groote publiek werd ze eerst bekend met een studie over H. James (1916) twee jaar later gevolgd door een roman ‘The return of the Soldier’ die zoowel in Europa als in Amerika destijds druk besproken werd. Men vond het een beetje vreemd dat een vrouw nog wel zoo onomwonden de waarheid zei over alles wat met den oorlog in verband stond. Van dat gedacht kwam men een paar jaar later wel terug toen Mary Lee den prijs won van 5000 pond uitgeschreven voor den besten oorlogsroman. Al noemde men West's boek een klein meesterwerk, niemand, zelfs niet haar grootste bewonderaar, kon voorzien dat ze in 1922 zoo'n schitterend boek schrijven zou als ‘The Judge’ bleek te zijn. In Amerika plaatste men haar aanstonds in de voorste gelederen terwijl men in Engeland er meer gereserveerd tegenover stond. De schrijfster had nl. een geweldig scherpe pen en moest zich dus van zelf vijanden maken. Hier wordt het probleem der verhouding van de ouders tot hun kinderen volledig uitgewerkt. Niet alleen psychoanalytisch, ook poëtisch is het een mooi boek waarin alleen op de niet onvermijdelijke ontknooping iets kan worden afgedongen. ‘Strange Necessity’ (1928) munt uit door zijn onverbiddelijke, onvermoeibare, ja haast fanatieke jacht naar de waarheid. Te bewonderen vallen hier vooral haar psychologisch doorzicht, haar diep schoonheidsgevoel, de prachtige metaphoren doch ook haar loslippige en humoristische stijl. Als ze ziet dat haar schoonheidsgevoel, haar humor of haar romantisme haar in den weg staan
voor het franke tegemoettreden van een onaangename waarheid of haar te kort brengen bij sentimentalisme laat zij ze alle varen en zoekt verbitterd en geërgerd naar een andere verklaring voor het doen en laten van het menschelijk wezen die tenminste eenige tegemoet koming beteekent voor onze eeuwige verbijstering. ‘Harriet Hume’
| |
| |
het vorig jaar verschenen, is beslist een achteruitgang op vorig werk. Deze nevelige expeditie in de regionen der fantasie doet ons terugverlangen naar haar vroegere analyse en feminisme.
Naomi Royde-Smith is de vrouw van den bekenden engelschen tooneelspeler Ern. Milton. Ze begon haar letterkundige carrière als journaliste, was daarna tooneel-criticus, werd uitgeefster en begon in 1925 plots met het schrijven van romans. Sedertdien verschenen er 7 van haar en 2 tooneelstukken. Toen de directeur van het experimenteele theater van Vassar College het vorig jaar Engeland bezocht en haar stuk ‘Balcony’ (1927) zag, vond hij het symptomatisch voor de nationale vermoeidheid die zich ook op ander letterkundig gebied in Engeland openbaarde. In haar huiselijke versiering neemt de kleur een voorname plaats in, Zoo ook bekleedt het koloriet in haar werk een eersten rang. Zeer eigenaardig is, in tegenstelling met de meeste vrouwen die we tot nog toe bespraken, dat elk werk van te voren heelemaal klaar is in haar geest. Ze heeft het maar neer te schrijven en stuit dan enkel op die groote moeilijkheid van het schiften, het wikken en wegen. Ieder van haar romans munt uit door die afwezigheid van overdadigheid en de aanwezigheid van een haast zorgeloos neergestrooiden rijkdom. Wijl ze absolute stilte noodig heeft om te schrijven trok ze naar een bungalow en schreef daar in 3 weken tijds haar ‘Tortoishell Cat’ (1925). En nog vóór het jaar om was had ze haar ‘Housemaid’ klaar. Beide werken werden door de pers begroet, niet als een schoone belofte, doch als een mooie verwezenlijking waarin de zeer persoonlijke stijl en het uiterst ontvankelijke gemoed werden opgemerkt. Het luidop voorlezen van Ruskin door haar moeder heeft zeker bijgedragen tot het vormen van dien helderen stijl die haar eigen is. Alleen Walpole en Kenneth Graham kunnen met haar wedijveren in het doen
aanvoelen van het magische dat ieder jong leven omgeeft en dat ze zoo schitterend weergaf in haar ‘Children in the wood’ (1928). Hetzelfde jaar als dit verscheen haar ‘The Lover’ dat ze in één week afmaakte op een hotelkamer. Haar beste roman verscheen het vorig jaar ‘Summer Holiday’ (1929) dien we uitvoerig bespraken in Boekzaal 1929: 324. Hierin wordt blijk gegeven van een ongewoon psychologisch doorzicht en het is een mooie karakterstudie doch het is een gevaarlijk boek voor de jeugd en het einde kan ons beslist niet bevredigen. Haar laatste roman ‘The Island’ (1930) is een vervolg en het slot op de 2 voorgaande die samen een trilogie vormen. Het is een triestig boek al herschept
| |
| |
de figuur van Josepha de laatste pagina's door den zonneschijn van haar lichtende persoonlijkheid. Het gaat hier over de langzame verslaving van de argeloos vereerende Goosey door haar verafgood ideaal dat haar onschuldige genegenheid geleidelijk exploiteert en ten onder brengt.
De katholieke roman is vertegenwoordigd door Mrs. Belloc-Lowndes, Mrs. Kaye-Smith, Mrs. George Norman, Isabel Clarke, Miss E.C. Alder e.a. Doch de tweede is de voornaamste om haar productie en Grace Ashton de meest belovende voor de toekomst. Zij was nog geen 18 toen haar eerste roman verscheen die een geweldig succes had. In een land waar 12000 boeken per jaar verschijnen is het publiceeren van een roman iets zeer gewoons en het is ook geen ongewoon feit dat een eersteling direct beroemd wordt. Doch zooals Kees van Hoek, die haar bij de nederlandsche spraakgemeente inleidde, zegt: ‘indien uit die enorme massa, waarin zelfs het goede nog een al te redelijke kans maakt onopgemerkt onder te gaan, een boek in Juni verschenen, in September zijn 2e druk beleeft, in November aan Amerika verkocht wordt en in December zijn fransche vertalingsrechten geplaatst ziet, dan is dit iets bijzonders en het wordt wel uitzonderlijk opmerkelijk indien men erbij in aanmerking neemt dat het hier een eersteling is door een meisje van nog geen 20 jaar. “Race” vat een thema aan dat zelfs de geroutineerden altijd zorgvuldig vermeden hebben: het conflict tusschen het Christendom in een gemengd Christelijk-Joodsch huwelijk. Hier valt dus niet alleen het succes doch ook de durf van een debutante te bewonderen. Het is een werk met sterk geconcentreerde denkkracht, scherp opmerkingsvermogen, voortreffelijke teekening en ontwikkeling van bijkans alle ten tooneele gevoerde karakters, geniale typeering, machtig beschrijvingstalent, van geest en leven vonkenspattende dialogen en weldoende onpartijdigheid. Heel de engelsche grootpers, zegt V. Hoek verder, heeft unaniem dit werk geprezen als een schitterend begin van wat bij voortgaande ontwikkeling
een der grootste schrijvers-carrières belooft te worden.’ Haar tweede roman ‘Shackles of the Free’ heeft de beloften van haar debuut niet beschaamd.
Dit boek is veel subtieler en vraagt een heel ander publiek. Hier gaat het erover in hoeverre we ons vrijmaken kunnen van de schakelen der toevallige omstandigheden en de banden die ons aan onze familie en vrienden binden. In dit boek wordt, evenals in het vorige, te veel herhaald, er is te veel verbosity spruitend uit de over- | |
| |
vloedige stof. Ze verhoogde haar reputatie nog met haar derde boek ‘Sons of Jacob’ (1930) waarin de markante figuur van Jay haar gelegenheid geeft om hier en daar in de soberheid en de vaak ongewilde dramatiek van het verhaal, haar humor bot te vieren. In dit werk ziet men dat de schr. zich de lessen der kritiek ten nutte heeft gemaakt. Het overtollige is verdwenen en de stijl is ook veel levendiger geworden. Geloofsgenooten en anderen volgen met stijgende belangstelling den ontwikkelingsgang van dit ongewone en schitterende talent dat gekoppeld aan de namen van Belloc, Chesterton, Baring, Mackenzie e.a. den katholieken naam weet hoog te houden in de angelsaksische wereld.
In de school der locale kleur neemt de meest consistente volgelinge van Hardy, de in 1929 tot het katholieke geloof bekeerde schrijfster Sheila Kaye-Smith een zeer voorname plaats in. Zij kiest tot achtergrond voor haar werk vooral Sussex dat, dank zij haar, even bekend geworden is in de literatuur als Hardy's Wessex. Ze heeft een zeer intieme kennis van haar geboorteland waarin ze tot 1924, het jaar van haar huwelijk en vertrek naar Londen, onophoudelijk verbleef. Haar kunst wortelt in den grond waaruit ze al haar kracht put. Bij haar komt even duidelijk de bovenaardsche, dwingende kracht der natuur uit als de aan haar ontsprongen energie en vitaliteit harer karakters. Het land, de arbeid en de godsdienst zijn de leidsterren harer kunst. Van af haren eersten roman ‘The tramping Methodist’ (1908) valt dat vasthouden aan een godsdienstig ideaal op. Antianglicaansch is ze altijd geweest en in elk van haar boeken vallen de anglo-katholieke ideeën op. Die evolutie naar het katholicisme was zoo duidelijk dat Dr. Karl Arns in 1928 nog schrijven kon dat de religieuse gedachte bij haar ‘onrustbarend’ aan het veranderen was en hij vroeg zich af waarheen het ‘instinct’ haar ten slotte wel leiden mocht. De ‘genade’ heeft niet alleen haar, doch op denzelfden dag ook haar man, een protestantschen geestelijke, in den eenig waren schaapstal gebracht. ‘Sussex Gorse’ (1916), ‘Johanna Godden’ (1921) en ‘Johanna Godden married’ hebben alle tot onderwerp den strijd van den landman om de onontgonnen heide te overmeesteren en eindigen alle met de zegepraal van onverdroten, noesten ijver. Onder den oorlog schreef ze ‘Little
England’ (1918) waarin de invloed van dat wereldgebeuren op een klein dorpje weergegeven wordt. Haar meest beteekenisvolle boek daarna was ‘The End of the House of Alard’ (1923). Het is meer
| |
| |
wat de Duitschers noemen een ‘Heimatroman’, een tragedie tusschen ware vrijheid en de innerlijke gebondenheid aan de, door verschillende generaties geërfde traditie. Stella Mount, de heldin van dit boek, herinnert ons aan de mooiste vrouwenfiguren in de heele engelsche literatuur. Hier is alles echt, geen enkele valsche noot, geen overdrijving. Buiten haar 16 romans heeft ze nog op haar actief een bundel korte verhalen, twee bundels gedichten en een levensbeschrijving van Galsworthy. Hierin toont ze zich een van de schranderste critici die Engeland op dit oogenblik bezit en bij meer dan een literairen wedstrijd werd beroep gedaan op haar talent.
Kathleen Coyle. De twee schitterendste vertegenwoordigers van Ierland in de moderne engelsche literatuur zijn ongetwijfeld Lady Gregory op het gebied van 't tooneel en Katherine Tynan Hinkson in de dichtkunst. Doch ook op het terrein van den roman en het korte verhaal laten de vrouwen zich daar niet onbetuigd. Getuige daarvan de figuur van Kathleen Coyle die de eer voor zich opeischen mag met ‘A flock of Birds’ een van de roerendste romans te hebben geschreven van den laatsten tijd. Te voren waren reeds van haar hand verschenen ‘The widow's house’, ‘It is better to tell’, ‘Liv.’ enz. In ‘Liv’ beschreef ze Noorwegen met zijn fjelds en fjords en zijn groote stilte en daarna Parijs. In ‘Les Nouvelles littéraires’ (29 Nov. 1930) deelt ons L. Gillet enkele bijzonderheden mee over deze schrijfster die in Parijs verblijft op het oogenblik en waarin onze Juf. Belpaire steeds een groot belang heeft gesteld.
K. Coyle stamt uit het graafschap Donegal in Ierland aan de uiterste N.W. kust. Al heel jong zette ze zich aan het schrijven want reeds op 9 jarigen ouderdom had ze een verhaal af. Doch de inspanning die haar dit werk gekost had viel haar zoo zwaar dat ze voor altijd meende te moeten vaarwel zeggen aan de literatuur. Doch het schrijven zat haar in 't bloed en het duurde niet lang of de invloed van haar grootmoeder, die een bekende schrijfster was in haren tijd, deed zich gelden. Het verdeelde Ierland was ook in deze familie goed vertegenwoordigd. Die grootmoeder had nl. 2 broers waarvan de eene katholiek en de andere protestantsch bisschop was. Dat verscheurde Ierland beschrijft K. Coyle in haren laatsten roman ‘A Flock of Birds’ die speelt in 1919, den tijd van de broedertwisten tusschen de Black en de Tans. Doch het eigenaardige van het werk is dat het wel een episode weergeeft uit dat Schrikbewind doch gezien door de oogen van een moeder wier zoon ter dood is veroor- | |
| |
deeld, Het gaat over den laatsten dag van dien veroordeelde met als center, het hart van zijn moeder, die hier de moeder wordt van al die ongelukkigen die hun leven laten moesten voor hun moeder: Ierland. Ze is de volmaakte menschelijke uitbeelding van onze christelijke Pieta. We weten natuurlijk niet of de schrijfster dit beeld voor oogen heeft gehad. Doch een feit is dat haar werk de literaire omzetting is van dit heerlijke thema. Het verhaal begint na het einde van het proces en nooit zullen we te weten komen waarom die ongelukkige veroordeeld werd, want de schrijfster heeft slechts oog en oor voor het moederhart en wat erin omgaat als gevolg van deze veroordeeling. Alles wat er buiten gebeurt schijnt in de mist plaats te grijpen en het licht wordt slechts geworpen
op de niet-begrijpende moeder. En hoe de anderen ook in opstand komen en hemel en aarde beroeren voor een vrijspraak, zij is slechts pijnlijk bezig met een tweede geboorte van haar kind voor een beter leven. In zijn geweldigen eenvoud, zonder tusschen- of bijepisodes, gaat dit boek recht op zijn doel af; de minste bijzonderheden leiden tot de geweldige ontknooping; de mechanische nutteloosheid van het leven wordt scherp gecontrasteerd met het diepe innerlijke leven dat hier gevoerd wordt. Dit alles is iets ongewoons in de moderne literatuur. En wel des te meer wijl die moeder niet het sterkend geloof bezit, evenmin als haar andere kinderen, en ze toch tot die overgave komt die de christenen enkel vinden in het gebed. Haar ‘Amen’ bij een toevallig bezoek aan een kerk heeft dezelfde waarde als ons ‘Uw Wil geschiede’. Daarom bevredigt het einde van dit boek toch, want de smart, die het leven verduistert is slechts de schaduw van een wolk die uiteendrijft als een vlucht vogels. Wie een schitterend voorbeeld hebben wil van heerlijke zielssereniteit en heldhaftige nederigheid leze dit werk dat een echte revelatie zijn zal in de zin- en gedachtenlooze moderne literatuur.
Evenals sommige schrijfsters den aangeboren zucht naar ‘Society-romans’ hebben weten te exploiteeren, evenzoo hebben andere weten te profiteeren van het nieuwsgierig belang dat de doorsnee Engelander stelt in geschiedenis. De grootste en beste vertegenwoordiger van den historischen roman is ongetwijfeld Marjorie Bowen.
Begin Februari van dit jaar verspreidde zich het sensationeele nieuws dat deze schrijfster onder meer dan een deknaam werkte. En hoe noode ze het ook deed, ze heeft bekend dat dit werkelijk
| |
| |
zoo is. We weten nu dus dat de meisjesnaam van M.B. was Gabrielle Margaret Campbell; dat ze eerst gehuwd is geweest met Signor Costanzo en later met Mr. Long; dat ze al heel vroeg, op aanraden van haar uitgevers, den schuilnaam Marjorie Bowen koos, waaraan ze tot nu toe getrouw is gebleven. Doch ze legt zoo'n werkzaamheid aan den dag dat één pseudoniem haar niet volstond. En daarom publiceerde ze terzelfdertijd bij andere uitgevers onder de namen Robert Paye en George Preedy. Bij het 40-tal werken dat ze eerst dus al op haar naam had dienen nu nog die andere te worden gevoegd die onder de laatst vermelde pseudoniemen werden uitgegeven.
Al aanstonds dient te worden opgemerkt dat ze wel uiterst sympathiek staat tegenover alles wat de Lage Landen aan de Zee betreft die ze aan de engelsch sprekende millioenenwereld heeft geopenbaard. Doch we stippen terzelfdertijd aan dat ze protestantsch is in haar geschiedbeschouwing, in haar werkje ‘Black Magic’ zelfs uitgesproken antipaapsch en we doen dus goed den raad van K.v. Hoek niet in den wind te slaan, haar niet te lezen nl. ‘zonder het korreltje zout, hier en daar zelfs een flinke dosis zout der katholieke geschiedeniskritiek.’ Heel de engelsch sprekende wereld door staat ze bekend als een geziene schrijfster met ongemeen varieerende begaafdheid. Voeg daarbij dan nog dat ze over ons met welgevallen heel wat heeft neergepend en het zal overduidelijk wezen dat een waarschuwend woordje hier niet misplaatst is. Naar aanleiding van het verschijnen van ‘The Netherlands display'd’ stond ze een interview toe aan bovenvermelden hollandschen journalist en verklaarde haar voorkeur voor de Nederlanden met dit woord van Pascal: ‘J'ai fait choix d'une contrée où l'atmosphère est propice à la lucidité de l'esprit’. Vóór dit boek had ze reeds gepubliceerd: ‘I will maintain’, ‘God and the King’, ‘Defender of the Faith’ welke handelen over den Stadhouder Willem. ‘Prince and Heretic’ en ‘William by the grace of God’ spelen rond Willem den Zwijger en sluiten ahw. bij elkaar aan. Op 17 jarigen ouderdom publiceerde ze haren eersten roman. Een moderne roman is ‘Five Winds’. Ze schreef ook heel wat short-stories. Een bundel
daarvan ‘Windfalls’ (1927) kreeg den Eve-prijs. Een andere bundel ‘White Hyacinths’ maakte haar zoowel aan deze als aan gene zijde van den Oceaan beroemd.
Om te bewijzen dat deze schrijfster haar brood werkelijk niet in ledigheid eet wijzen we er ten slotte op dat ze veel doet aan schilderwerk en fraaie handwerken en zich bezig houdt met de opvoeding
| |
| |
van haar 3 zoons die ze heelemaal niet den indruk zou willen nalaten dat zij ze verwaarloost om haar kunst. En om een staaltje te geven van haar phenomenale bedrijvigheid wijzen we terloops op hetgeen ze op 't oogenblik voor den boeg heeft: In de eerste weken van Feb. 31. kwamen twee tooneelspelen uit onder den naam G. Preedy. Het eerste ‘The Rocklitz’, naar den roman met dien naam, speelt in het Duke of York's theater te Londen, en het andere, ‘General Crack’ ook uit een roman van haar getrokken, wordt opgevoerd te Oxford. In dezelfde maand verschijnt haar roman ‘Tumult in the North’, onder den naam G. Preedy, en een andere roman ‘Brave Employments’ onder den gewonen naam M. Bowen. Een ander stuk ‘Rose Giralda’ werd aangekocht om in Londen op de planken te worden gebracht en ze werkt tevens aan een anderen roman ‘The Pavilion of Honour’.
Marjorie Bowen is in de volle kracht van haar talent en kan gemakkelijk 4 of 5 romans per jaar produceeren buiten haar tooneelspelen, essays en korte verhalen.
Wijl ze verklaart met haar drie deknamen door te gaan zooals in het verleden, en als 't moet er nog een vierden aan toe te voegen, zullen we moeten oppassen een volgenden keer niet in het ootje te worden genomen als er weer eens onverwacht een schitterende ster verschijnt aan den literairen hemel en heel de wereld der kritiek overhoop gezet wordt met speculaties over de toekomstmogelijkheden van zoo'n first-class first-novel.
In veel letterkundige werken gaat men uit van een zekere anti-conventioneele conventie en het ongelegene wordt niet alleen het gewone en 't prijzenswaardige doch tevens het geriefelijke. Dit is valsch en moet ons ten slotte een wereld scheppen even ver van de werkelijkheid verwijderd als de film-milieu's het nu al zijn. Niemand heeft zich meer tegen die valsche opvatting gekant dan Edith Young wier beste eigenschap dan ook is: waarachtigheid. Zij geeft de zaken zooals ze zijn. Een oordeel spreekt ze niet uit omdat, volgens haar, de artist niet oordeelen moet. Schoonheid domineert bij haar het kwaad en eerlijk verkondigt ze de naakte waarheid. Haar karakters spreken voor zich zelf. Ze zijn niet geforceerd uit sensatiezucht en ze trekt ook niet te veel wissels op de bank der probabiliteit. Later zal men wellicht twisten over dit punt, doch voor 't oogenblik is haar catharsis zeker weldoend in zijn uitwerking op de literatuur. Elk van haar intriges voldoet aan de wetten van Aristoteles en is een
| |
| |
logisch gevolg van het voorgaande. ‘Moor Fires’, ‘The Misses Mallet’, ‘William’ en ‘The Vicar's Daughter’ zijn elk wel een compleet werk op zich zelf doch men doet best ze in verband met elkaar te lezen wil men er de volle kracht van genieten. Haar laatste roman: ‘Lisa’ is zoo even verschenen. Het is, evenals de vorige, een zeer interessant boek waarin ook weer die gezonde humor uitblinkt die haar ander werk kenmerkt. Het is een humor die niet droog is of nukkig; ook schrander is het woord niet; het is eerder een mengsel van alle drie, iets wat de Franschen zouden noemen ‘espièglerie’ en dat haar heele werk doorament zoodat we bang zijn er iets van te missen.
We wezen tevoren al even op het dichterlijk werk van V. Sackville-West. Voornamer is echter Katherine Tynan, de moeder van de jonge, zeer begaafde schrijfster Pamela Hinkson. Ze was een der leiders van de Iersche Renaissance-Beweging die ze beschreef in haar herinneringen ‘25 Years’. Ze publiceerde 6 bundels gedichten waarvan de eerste verscheen in 1892 ‘Irisch Love-Songs’ en de laatste in 1928. In Sept. van dit jaar verscheen haar verzameld werk met een inleiding van haar bekenden landgenoot: A.E. (G.W. Russell). Onlangs verklaarde niemand minder dan Stephen Gwynn dat ze de fijnste dichteres was die Ierland had voortgebracht, wellicht de fijnste in heel de geschiedenis van de engelsche dichtkunst. En een Iersch blad noemt haar ‘one of the loftiest and purest poets of our century’.
Dit jaar verscheen ook het verzameld dichterlijk werk van Edith Sitwell dat niet minder dan 10 bundels bedroeg. Ze is de zuster van Osbert en Sacheverell Sitwell. Dit trio werd onder den oorlog beroemd als leiders van de bekende kubistische revue ‘Wheels’ die een geweldige revolutie inleidde tegen de populaire poëzie van den tijd en vooral gericht was tegen de Georgian School (Munro, Drinkwater enz.) en het Victorianisme. Ze werden vooral geïnspireerd door schrijvers als Baudelaire en Verlaine en ontleenden hun methodes aan de kubistische en andere radicale scholen. Ze munten alle drie uit door een ongewone sensibiliteit. Edith's werk is misschien het meest begrensde in zijn draagkracht en zijn woordenschat, het meest kubistische in zijn beelden en het ongewoonst in zijn vrije verbinding van de meest sensueele indrukken. Doch ze is de meest begaafde kunstenaar van de drie, die steeds uit den cultuurachtergrond treden wil en er toch steeds naar terugkeert. Ofschoon
| |
| |
in geen enkel van de europeesche of overzeesche literaturen, op Tooneelgebied de vrouw een voorname rol vervult kan toch van Engeland worden gezegd dat er daar, vergelijkenderwijs gesproken, meer zijn dan elders die zich aan tooneelwerk hebben gewaagd. Onder degenen die in één adem genoemd worden met de mannelijke figuren vernoemen we enkel E. Baker en Lady Gregory. Elisabeth Baker is van beroep privaat-secretaresse en schrijft maar in haar vrije uurtjes voor het tooneel. Haar eerste werk dagteekent van 1907 en sedert zijn er nog een dozijn aan toegevoegd. Evenals Githa Sowerby wendt ze zich vooral tot het alledaagsche leven voor haar stof; ze heeft het aangedurfd heel gewone menschen op de planken te doen verschijnen. Door haar oprechtheid, haren eenvoud, haar ontledingskracht en haar diepgang heeft ze zich een eereplaats veroverd tusschen degenen die vóór den oorlog de ‘Jonge Naturalistische School’ vormden.
In tegenstelling met andere succesvolle dramaturgen begon Lady Gregory pas laat in haar leven tooneelwerk te schrijven. Te voren, d.w.z. tot omtrent haar 40e jaar, hield ze zich bezig met het vertalen en bewerken van Iersche legenden. Zij is een van stichters van The Irish Literary Theater in Dublin dat later het Abbey Theater worden zou. Ze is een van de markantste figuren uit de Iersche Renaissance Beweging. Yeats alleen uitgezonderd, heeft niemand meer bijgedragen tot 't succes der Iersche Dramatische Beweging. Haar bijzondere verdienste ligt op 't veld van het blijspel en de beste van haar kleine volksspelen zijn misschien de eenige ware comedies die de modernen hebben voortgebracht. Haar eerste werk dagteekent van 1904 en in 1928 verscheen haar laatste bundel van drie stukken waarvan ‘Sancho's Master’ en ‘The would be Gentleman’ eerder variaties zijn op Don Quichotte en Mr. Jourdain. Doch ‘Dave’ is werkelijk een eigen creatie. De humor van Lady Gregory is steeds van een zeer subtielen eenvoud en spreekt vooral tot hen die onder 't lachen door hun gevoel niet willen vergeten. En in die atmosfeer van ‘charming obviousness’ leven en bewegen al haar karakters.
Clemence Dane is de schrijfster van het zeer bekende spel ‘A bill of divorcement’ dat gevolgd werd door het even groote succesnummer ‘Will Shakespeare’. Daarop volgden dan nog een 6 tal niet onverdienstelijke stukken doch die het niet bij de vorige halen. Zooals Lady Gregory het hare bijdroeg tot de vogue en de hooge
| |
| |
standing van 't Iersche Tooneel zoo werkte Miss Baker mee tot de verheffing van 't tooneel dat zich in de provincie ontwikkelde, onafhankelijk van Londen. En ook Githa Sowerby, vooral met haar bekend stuk ‘Rutherford and Son’ droeg een steentje bij tot de emancipatie van den buiten. En na het verval, zoowel van het Iersche als van het Provinciale Tooneel stond er weer een jongere generatie op, in 't begin van den laatsten oorlog, waarmee de cyclus wel volledig scheen en waarin Cl. Dane o.a. niet onverdienstelijk werk leverde. Doch, noch zij noch haar mannelijke compagnons haalden het bij het ernstige constructieve drama van de eerste decade.
De over-gestandardiseerde Amerikaan heeft een compensatie noodig die hem door het avontuurlijke en sentimenteele wordt gegeven. De meer en meer verindustrialiseerde Engelschman voelt ook die behoefte en het moet ons dus niet verwonderen dat engelsche vrouwen zich voor de taak gespannen hebben om de noodige veiligheidskleppen te geven voor die overbedrijvigheid van 't sterke geslacht. Conan Doyle en cs. steken hier natuurlijk iedereen den loef af. Doch er zijn op dit oogenblik al schrijfsters die hem naar de kroon dingen al brengen ze het nog niet zoover als de amerikaansche I. Brigge Myers die onlangs nog een prijs van 10.000 dollar in de wacht sleepte voor het beste detective verhaal.
Mrs. Belloc-Lowndes schrijft niet voor hen die uitsluitend van puzzles houden. Ze geeft nl. nevens haar over 't algemeen zeer interessant verhaal een verbazend scherpen kijk op het menschelijk karakter en er is misschien niemand die beter dan zij de werkelijke typen van vandaag uitbeeldt die gemeenlijk bij misdaden betrokken zijn. Met Mrs. Rickards is ze de eenige die overtuigend een vrouwelijke misdadiger heeft uitgebeeld. Zeer karakteristiek is bv. op dit gebied haar ‘One of these ways’ ofschoon het niet haar beste werk is.
Tusschen degenen die ervan overtuigd zijn dat een detective of mystery verhaal werkelijk een kunstwerk zijn kan, al is 't dan ook begrensd in zijn artisticiteit, zijn Mrs. Agatha Christie en Dorothy Sayers. Van het laatste werk der laatst genoemde ‘Strong poison’ (1930) kan worden gezegd dat het absoluut ‘first class’ is. Het doet ons lachen door al de griezelementen heen die 't ons op 't lijf jaagt en het munt darenboven uit, door zijn voornamen en spannenden stijl. Van A. Christie kunnen we zeggen, dat, al is er verschil van gehalte in haar werk, ze toch een trap hooger staat dan zooveel andere die dit genre bij voorkeur behandelen.
| |
| |
We hebben dit artikel niet willen verlagen tot een loutere nomenclatuur en tevens willen zorgen voor een tamelijk goed overzicht van de beste producties op het zeer uitgebreide literaire veld. We zijn echter heelemaal niet op het einde gekomen van onze taak. Er vallen nog zooveel namen te vermelden vooral onder de succes-schrijfsters van het oogenblik. We willen die om te besluiten hier enkel memoreeren in het vooruitzicht haar bij tijd en gelegenheid beter tot haar recht te laten komen. Daar zijn nog o.m. de aristocrate uit de letterkundige wereld: H. Handel Richardson; de schrijfster van het jongste succes-boek ‘Mosaic’: G.B. Stern; Rosamund Lehmann die het boek leverde voor de maand Augustus voor de Book Society: ‘A note in music’; Kath. Suzannah Prichard die vooral over Australië schrijft; Margaret Kennedy die ‘The constant Nymph’ schreef een van de beste best-sellers van onzen tijd; Norah Hoult die zich met haar eersten roman ‘Time, Gentlemen! Time!’ van meet af aan tusschen de allerbesten rangschikte; Sylvia Townsend Warner, die niet alleen romans schrijft doch ook gedichten en een autoriteit is op gebied van Tudor muziek; Phoebe Fenwick Gaye, pas 23 jaar, en reeds schrijfster van 2 romans van ongewone distinctie; Claire Spencer die in ‘Gallows Orchard’ de bijgeloovigheid en wreedheid van de massa hekelt; Stella Benson, romanschrijfster en dichteres; Kathleen Coyle, schrijfster om. van ‘Liv’, een boek dat zoo gevoelvol geschreven is dat het meer een levend en intiem contact is met een uiterst sensitieven geest dan een gewone roman; Beatrice Seymour schrijfster van
‘Youth rides out’ dat 3 uitgaven beleefde op 14 dagen; de dochter van de bekende schrijfster Mrs. de la Pasture: E.M. Delafield; Storm Jameson; de achternicht van den grooten Tennyson: F. Tennyson Jesse, niet alleen romancière doch ook geen onverdienstelijke tooneelschrijfster; de bekende criticus Sylvia Lynd; Naomi Michison; Muriel Hine; Norma Lorimer; Joan Conquest; Hilda Vaughan; Romer Wilson; Hope Mirriees; E.B.C. Jones en zooveel andere waarvoor we verwijzen naar onze artikels en recensies verschenen in de laatste jaargangen van Boekzaal.
Verviers, December 1930.
Ten gerieve onzer lezers en lezeressen die wellicht de Engelsche Taal niet voldoende machtig zijn om het werk van de hier behandelde schrijfsters in het oorspronkelijke te lezen wordt hier een lijstje gegeven
| |
| |
van enkele Fransche en Nederlandsche Vertalingen der meest ‘hervorragende’ vrouwelijke producties.
Barclay (Florence) |
: Ma vie pour la tienne, 26e mille; Plon. |
|
: L'amour au bout du fil, 63e édit., Plon. |
|
: La Chatelaine de Shenstone, 78e édit., Plon. |
|
: En suivant l'Etoile, 66e édit., Plon. |
|
: Le Jardin clos de Christabel, 54e édit., Plon. |
|
: Le poison de la Jungle, 42e édit., Plon. |
|
: L'Auréole brisée, 66e édit., Plon. |
|
: Les Dames blanches de Worcester, 50e édit. Plon |
|
Ashton (Grace) |
: Ras (Ned. Vert.??) |
|
Sinclair (May) |
: Arnold Waterlow (Ned. van Louis Blok) |
|
: Un romanesque (Marc Logé). |
|
Boven (Marjorie) |
: Schimmen uit het verleden. |
|
Kennedy (Margret) |
: De trouwe Nimf (J.A. Waldorp-Van der Togt) |
|
: La Nymphe au coeur fidele (L. Guilloux) |
|
Webb (Mary) |
: Sarn (Fr. vert. v.J. de Lacretelle) |
|
Woolf (Virginia) |
: La promenade au Phare (Lanoire). |
|
Lehmann (Rosam.) |
: Poussière (J.L. Vaudoyer). |
|
: Une note de musique (Jean Talva). |
|
Dane (Clem.) |
: Légende (Fr. vert, v.J. Scialtel). |
|
Millin (Sar. Gert.) |
: Les enfants abandonnés de Dieu (Ch. Jacob). |
|
Mirrlees (Hope) |
: Le choc en retour (S. Martin-Chauffier). |
|
Wynne (Pamela) |
: Ank is 'n malle. |
|
: De held harer droomen |
|
: Blank en Bruin |
|
: Verborgen verlangens |
|
: Getemd |
|
: Onder de Klamboe |
|
: Mademoiselle Dahlia |
|
: Avondgloed (Chr. Moresco-Brants) |
|
Rowlands (Effie) |
: De moord op het tuinfeest. |
|
|