Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1932
(1932)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Een nieuw tijdperk van luisterOnder de moderne letterkunden is de Engelsche de rijkste en de schoonste; en in de Engelsche literatuur is de dramatische de rijkste en de schoonste. Het hoogtepunt in de Engelsche dramatische wereld werd, zooals bekend, bereikt in het tijdperk dat gewoonlijk, en wat verkeerd, het Elizabethaansche wordt genaamd, en feitelijk gaat van omstreeks 1585 tot omstreeks 1625; tijd van Lyly, Kyd, Greene, Marlowe, tijd vooral van Shakespeare en Ben Jonson, en dan van hun opvolgers zooals Beaumont en Fletcher. Daarna volgde het Engelsche drama een dalende lijn, met twee hoogtecurven: een na de Restauratie, en de tweede, zeer korte, met enkel de tooneelspelen van Goldsmith en Sheridan. De poëzie en de roman hadden het drama verdrongen, en die lijn daalde steeds voort, niettegenstaande oneindig veel prestaties - waaronder het dichterlijk drama der negentiende eeuw de lofwaardigste was, - tot zij, omstreeks 1880, omzwenkte. Sedertdien is de ontwikkelingslijn van het Engelsche drama aan het stijgen gegaan; sommigen zeggen: met een verbazend tempo, rechtstreeks naar de hoogte van den Shakespeariaanschen tijd, terwijl anderen beweren dat het gebrek aan afstand ons de waarde van dit stijgen doet overdrijven, en in alle geval reeds thans een inzinking te bespeuren valt. Een ding is zeker: het Engelsche drama bekleedt niet langer meer een tweede-rangplaats naast de zoo schitterende poëzie en romanliteratuur, het heeft zijn plaats heroverd als uitdrukking van het diepe en het schoone in het leven, als gekristalliseerde weergave van den tijd en tevens, wegens het eeuwig menschelijke element van alle goede kunst: wellicht van alle tijden. Er is wel, en dat zal altijd bestaan, een tooneel-industrie zooals er een roman-industrie floreert voor het vermaak van de gemakkelijken; de aard der zaak | |
[pagina 21]
| |
doet drama en tooneel zelfs meer offeren dan roman en novelle aan het nog zoo groote gedeelte van het publiek dat zich met panem et circenses tevreden stelt. Maar sedert de jaren negentig is de Engelsche tooneelliteratuur weer in een tijdperk van luister getreden, niettegenstaande die industrie; heeft talrijke zuivere meesterstukken geleverd, en geeft blijk van een ongewone bedrijvigheid en een gestadig zoeken naar verbetering, hernieuwing, altoos echter naar ware kunst, die illumination van het leven, zooals Shaw het zei. | |
De overgang naar het nieuwe tijdperkMen weet genoeg dat een tijdperk van bloei, in de letterkunde evenals op alle domeinen, zoo maar niet van zelf komt: een bloem heeft wortels en groeit niet in de lucht. Aan dat tijdperk van bloei ging dan ook hier, en dat wordt dikwijls vergeten, een periode van voorbereiding, van overgang vooraf. Als een anticipatie moet het vóór de jaren tachtig reeds gepresteerde werk van Thomas Robertson worden aangezien, als een overgang zelf, naast dat van H.A. Jones e.a., vooral het werk van Sir Arthur W. Pinero, die tot vóór enkele jaren nog stukken schreef, zoodat hier, zooals altijd in de literatuur, de eene periode in de andere overloopt, ze aankondigt of ze overleeft, en een datum slechts als voorloopig richtsnoer beschouwd moet worden. Robertson behandelde problemen in naturalistische verwerking vóór Ibsen, en dus vóór William Archer, wiens rol niet hoog genoeg kan geschat worden, wees naar het voorbeeld van Ibsen en andere buitenlandsche dramaturgen die het treurspel brachten op het plan van het familieleven, vóór Archer Ibsen vertaalde, en ook nog vóór hij het gemakkelijke en onechte van het Engelsche, veelal nog Sardou-achtige drama gestadig aanviel. Pinero's The Second Mrs. Tanqueray (1893) luidde, volgens denzelfden criticus, een nieuwe periode in. Het stuk werd wel overschat, en staat beneden een Ibsen-drama. Pinero was feitelijk begonnen te schrijven vóór de groote Skandinaaf de wereld had veroverd. Tot in zijn laatste werken treft me de dualiteit van den overgangsschrijver, Sardou en Alexandre Dumas fils op zijn Engelsch, met Ibsen op zijn Engelsch - een nogal bedeesden Ibsen: - en het drama van Pinero is het onconventioneele drama voor conventioneele | |
[pagina 22]
| |
middle classes, zonder hoog ethisch doel, zonder veel stijl, met personages uit één stuk, de braven te braaf, de slechten te slecht, de dommen te belachelijk en den onvermijdelijken ‘homme sage de la pièce’ die boven allen staat, met een soms gezochten humor en soms wat furtieve zinnelijkheid - maar, bijaldien, met een grooten vooruitgang in constructie (His House in Order is een model van dramatischen bouw), een levendigen dialoog die misschien nu reeds wat ouderwetsch klinkt, en ook, niettegenstaande alles, een goede kritiek op de puriteinen en de bourgeois en een wat melodramatisch medelijden voor de slachtoffers van maatschappelijke vooroordeelen. Oscar Wilde moet ook worden beschouwd als een groote figuur in dezen overgang. Hij stond alleen op het gebied van het drama, omdat hij een zeer bijzonder uitzicht van de laat negentiende-eeuwsche Engelsche samenleving schilderde: een overbeschaafde, cynische, schitterende salonwereld, - en de jonge dramaturgen naar den ernst en de diepere waarden van het leven grepen. Zijn stukken hebben een versleten en soms melodramatisch gegeven, de techniek van den in de vorige periode zoo nagevolgden Sardou werd nauwelijks, en uitwendig, wat verbeterd door eenigen invloed van Ibsen. Maar die gegevens en die techniek zijn van weinig belang: de voornaamste aantrekkelijkheid, de groote bekoring van Wilde's stukken is een sedert Congreve ongeëvenaarde dialoog, die er hier een is van bijzonder geestige, paradoxale, oververfijnde salonpoppen. Wilde is tevens een voorlooper: met naar de traditie van Congreve te grijpen stelde hij het comedy of manners weer in eer, zijn dialoog zweeft sommige hedendaagsche dramaturgen gestadig voor den geest, - en het tweede aspect van zijn dramatische bedrijvigheid: die zwoele, neo-romantische dichterlijke stukken zooals Salome hebben het hunne bijgedragen opdat het poëtische drama in Engeland eindelijk buiten de schaduw van Shakespeare zou kunnen opbloeien. | |
Twee groote meesters: Shaw en BarrieEn dan kwam Shaw, de Barnum en clown voor de oppervlakkigen, de paradoxale en elusieve puzzle voor de velen die liefst een etiketje op een schrijver plaatsen en van dien schrijver verwachten dat hij dit etiketje niet zou leugenachtig maken, de Ibseniaan die met Ibsen-vereering den draak stak en meer aan den Samuel Butler | |
[pagina 23]
| |
van Erewhon dan aan Ibsen verwant is in het omkeeren van alle waarden, en met den van hem zoo totaal verschillenden Oscar Wilde het tooneelspel van hedendaagsche zeden hernieuwde. Shaw heeft vooral dit gebracht in de wereldliteratuur: de reactie tegen de gansche levensbeschouwing van den doorsnee-mensch, met zijn sociale vooroordeelen, zijn heimelijke zinnelijkheid, zijn romantische vereeringen, zijn conventievolle ethiek, zijn slap godsdienstig gevoel. Hij bracht dat, niet zoozeer onder den vorm van het thesisdrama noch van het problemen-drama, als onder dien van een heel bijzonder drama van gedachten: het drama, ja, van didactiek. Kunst dient bij hem om iets te onderwijzen, om het leven te kritiseeren en beter het doel van het leven te doen inzien. Het geschiedenisje in zijn spelen, de comedy of manners zelf, is bij hem maar iets uiterlijks, het dramatische konflikt wordt op een hooger plan gebracht: een konflikt van ideeën, en met zijn eigenaardige, humorvolle maïeutiek geeft deze schoolmeester ons een wreede les, brengt ons er toe, al onze waarden te onderzoeken, te beginnen met Pascal's philosophischen twijfel, - en dan weer op te bouwen, indien wij moedig en mensch genoeg zijn. Zijn geloof in de ‘Kracht van het Leven’ die een gestadige zelfverbetering wil totdat de aarde, zooals Jeanne d'Arc het zoo roerend wenschte, gereed zou zijn om haar heiligen te ontvangen, dat geloof werd bij hem een religie, één met de essentie van alle religies, en kan, mits enkele modaliteiten, door ieder edel mensch worden aangenomen. Socialist en humanitair is hij in dezen zin, dat de mensch economisch moet in staat gesteld worden, tot die hoogtepunten te reiken, dat hij, vooralsnog, ‘geld moet hebben om een ziel te hebben’. Zijn socialisme is een middel, geen doel. Met zijn kolossale ontwikkeling, zijn ongelooflijk scherp ontledingsvermogen, zijn bedreven techniek, zijn prachtige taal (hij schrijft het beste Engelsch proza der laatste honderd jaar), zijn eenigen humor en zijn roerende menschelijkheid heeft hij, in onzen tijd, door de wereld doen aanvaarden een drama dat terug gaat naar de oude moraliteiten met hun discussies en hun abstracties: hij is, niet de Molière der twintigste eeuw zooals iemand zei, wel echter, en zeer duidelijk, de schrijver van Elckerlic herrezen uit de verre tijden en die, steeds uiterst modern en altijd jeugdig, een drama geeft dat we verouderd waanden en waarvan we pas thans het eeuwig springlevende ontdekken: het didaktische. Shaw is in Engeland de pionier en tevens de grootmeester van | |
[pagina 24]
| |
het gedachtendrama, en aldus, op zijn zoo eigenaardige manier, maakt hij deel uit van de groote strooming die sedert Ibsen over de wereld ging: een terugkeer, vooral intellectueel, naar het echte, een meedoogloos onderzoek van het onechte in het leven. Sir James M. Barrie geeft heel wal anders: hij is de uiting van die andere groote strooming in de dramatische literatuur welke, hierin den roman volgende, realisme en fantasie bracht. Het leven wordt hier beschouwd, niet - of heel weinig - gecritiseerd, en het tooneelstuk blijft de eeuwenoude en steeds jonge techniek volgen die door Shaw overboord werd gegooid: het voorstellen van levende menschen, wier karakters op elkaar reageeren in een handeling die tot een konflikt leidt, welk konflikt dan moet opgelost worden. Shaw heeft deze botsingen wel, maar in fine zijn ze betreffende gedachten en het historietje telt voor weinig; bij Barrie, evenals bij de meesten, blijven zij deel uitmaken van het gewone leven en het historietje blijft het voornaamste. Barrie gaf vooral het realistische drama der Engelsche burgerij, met een toetsje gevoelerigheid op zijn Dickens dat het publiek direkt bekoorde - niets is feitelijk aandoenlijker dan een flegmatischen Engelschman zijn tranen te zien verbergen in neusgesnuit - met een verrukkelijke frischheid van fijne gevoelens, een blije, optimistische levendigheid, een glimlachende satire. Hij blijkt wel wat kunstmatig, vooral waar hij aan symbolisme en aan satire doet, zijn levensblijheid schijnt wel oppervlakkig en zijn gevoel wat zeemzoet, hij is wel wat ongelijk en teert te veel voort op zijn door sukses beproefde thema's. Dat realistische drama doet wel wat aan de verdediging van een vooropgestelde idee, maar zulks blijft van ondergeschikt belang, en het door Barrie geliefkoosde onderwerp: de tragiek in het familieleven en in het gewone bestaan, behandeld op een bekoorlijke, zoete manier, wordt nooit een thesis, heel zelden doet het denken aan het intense gedachtendrama zijner tijdgenooten. Wat echter vooral van waarde schijnt in zijn werk is het element der rijke en aantrekkelijke fantasie, dat hij ofwel vermengt met realisme, ofwel uitwerkt in droomenspelen: reeds in het begin dezer eeuw gaf hij, met The Admirable Crighton (dat ook, op zijn manier, wel eenigszins een gedachtendrama zou kunnen genoemd worden) in de eerste, met Peter Pan (een soort van Engelsche ‘Kleine Johannes I’ voor het tooneel) in de tweede manier, meesterstukken die | |
[pagina 25]
| |
ang zullen bewaard blijven, en al is A Kiss for Cinderella (1916) wat sentimenteel, toch gaf hij het volgend jaar dat sterke stuk Dear Brutus en in 1920 het betooverende Mary Rose, en deed daarmee, evenals Shaw in zijn richting, een grooten invloed gelden op de jongste dramaturgen, die hem wel graag voor oude pruik zouden hebben uitgescholden, maar wier zucht naar bevrijding van het alledaagsche, muffe bestaan precies in die stukken een heerlijke verwezenlijking vond. Shaw en Barrie begonnen hun loopbaan als dramaturg in de eerste jaren negentig, Shaw als opstandeling, Barrie met een glimlachend volgen van beproefde methodes, waarbij hij dan het droomenspel voegde, maar beiden blijven tot heden de groote meesters, wier invloed ontzaglijk is op de Engelsche tooneelliteratuur, ofschoon van Shaw meer de gedachten en de levensvisie dan zijn eigenaardige techniek werden overgenomen. | |
Decentralisatie: de Ieren; het ‘Repertory Theatre’Juist rond den tijd van het eerste optreden van Shaw was in Ierland een zeer schoone literaire herleving begonnen die een gansch nieuw uitzicht gaf en onafhankelijk stond tegenover de evolutie van het Engelsche drama. Deze herleving is echter niet volkomen onafhankelijk, maar gelijktijdig met toenmalige Europeesche stroomingen: symbolisme en neo-romantisme waren dan aan het reageeren tegen naturalisme in de letterkunde, tegen materialisme in het leven zelf. Maar de Iersche renaissance is tevens, en vooral, nationaal, en, iets van bijzonder belang, zij bewoog zich in eerste instantie op het gebied van het tooneel, daar waar naturalisme, gepaard met gedachtenbotsingen en problemen, pas toen, onder Ibsen's invloed, de Europeesche schouwburgen veroverde. Nationaal. Als reactie tegen Engeland in het bijzonder, dat werd aangezien als goddeloos en laag bij den grond: de redding moest komen uit eigen bodem, uit het vrome, droomerige Ierland. ‘Het materialisme van Engeland’ zegt Lady Gregory, ‘en zijn vulgariteit zijn ons aan het bestormen. Het is niet Shakespeare dat Engeland ons zendt, maar muziekale kluchten, niet Keats en Shelley, maar Titbits’. | |
[pagina 26]
| |
Die Iersche herleving dan kwam overeen met de echte Iersche ziel, die droomerig is, gaf meer het vrije, fantastische, poëtische en mystische er van, en het springlevende, en daartoe was de toenmalige decadente letterkunde van Europa niet in staat, want feitelijk een intellectueele letterkunde voor moede harten en moede geesten. Het Iersch nationalisme deed naar het inheemsche zoeken: in het verleden, met zijn wonderbare geschiedenis en legenden, en in tegenwoordige toestanden; niet meer de klassiek belachelijke tooneel-Ier, de echte Ier moet worden voorgesteld. De taal ook, ofschoon doorgaans Engelsch, was bijzonder Iersch, want dat Engelsch was vervormd en verrijkt door volksche uitdrukkingen, dichterlijk, vol wonderbare rhythmen, frisch, sappig, naïef, vol natuurschoon en echo's uit het eigenaardige Iersche mengsel van geloof en bijgeloof. En aldus werd, door William Butler Yeats, Edw. Martin en Lady Gregory, op het einde der 19e eeuw een werking tot stand gebracht, die leidde, na enkel tooneelopvoeren en naamveranderen, tot de stichting, in 1904, van het Abbey Theatre te Dublijn. Yeats was de leider, de ziel van die beweging. Hij gaf, sedert 1892 en tot enkele jaren geleden, een reeks dichterlijke stukken uit welke, op één na, lersche legenden uit een ver en schoon verleden behandelen. Zijn mooiste is misschien wel het eerste, de Countess Cathleen, want daar, naast de gewone Yeats-sche betoovering van een prachtige taal vol wonderbare rhythmen, is meer handeling dan in de andere. Hij poogde vooral een nieuw dichterlijk drama te scheppen, ontvoogd van Shakespeare, maar dat tot de massa spreken zou zooals Shakespeare tot zijn tijdgenooten sprak - nog levende Iersche legenden, en toestanden, behandelend in hem eigen taal kon hij dat - een volkstooneel dus, maar uiterst verfijnd. Zijn experimenten op het gebied van techniek brachten hem echter steeds verder van de massa - en wellicht dichter bij de Europeesche estheten van den laatsten tijd: zijn laatste werken Four Plays for Dancers (1921) zijn wereldberoemd, - bij lezers, want weinigen kunnen die zoo zeldzame en selecte salon-opvoeringen bijwonen. Maar met dans, hiëratische bewegingen, muziek, kostumen, maskers der oude Japansche spelen en zijn wonderbare taal alles tot één harmonieus geheel samengesmolten, heeft hij, ook met die vier stukken, diep schoon kunstwerk geleverd, ver van het leven en toch dicht, heel zeker, bij | |
[pagina 27]
| |
de eeuwige waarden van het leven - en het publiek zal misschien volgen, langzamerhand. Edward Martyn, met zijn Maeve (1899), George Moore met een paar stukken, vooral George Russell (AE) met zijn meesterlijk Deirdre (1902) dramatiseerden, elk op hun eigen, poëtische wijze, oude Iersche legenden die in het volk voortleven, Lady Gregory bracht bij zulkdanige dramatiseeringen sterk folkloristische en soms Molière-achtig groteske elementen en schreef ook, onder den invloed van Synge, leuke stukken over hedendaagsche toestanden. Zeer eigenaardig is haar jongste werk, een soort van mysteriespel over de Kruisiging, met sterk gekleurde Iersche Epinal-beelden: The Story brought by Brigit (12). Maar die Iersche renaissance bleef niet alleen symbolisch en dichterlijk. Lady Gregory kwam tot realistische, hedendaagsche onderwerpen. De smartelijke John M. Synge (+09) behandelde zulke onderwerpen in een bijzonder dichterlijk proza, het diep tragische of het schaamteloos wilde en groteske, maar altijd poëtische van het gewone Iersche leven gaf hij weer in The Shadow of the Glen (1903), Riders to the Sea, The Tinker's Wedding, vooral De Held uit de Westerwereld (1907), terwijl hij tevens, op zijn Iersch, en, zooals hij zelf elders zei ‘met elk gezegde aroomvol als een noot of een appel’, een oud fabliau vertolkte in dat diepe, leuke en pijnlijke stuk De Heiligenbron, en vooral, in proza altijd, die heerlijke, legendarische Deirdre of the Sorrows (09) schiep, een der groote treuspelen van het nieuwe dichterlijk drama. Synge was vooral een dichter in proza. Met een meer nuchteren kijk, en beelden willende geven van ‘zooals het is’, begon thans een gansche schaar dramaturgen naar het werkelijke leven te arbeiden: T.C. Murray, die de Iersche huwelijken en de drift der Iersche boeren voor grondbezit als onderwerp neemt, de vroeg gestorven Seumas O'Kelly met The Shuiler's Child, Padraic Colum, beïnvloed door Synge's stijl, met vooral zijn latere Thomas Muskerry (1910), William Boyle, die de gierigheid en luiheid der platteland bewoners gispte. De beste schijnt me wel, sedert 1908, Lennox Robinson, met enkele stukken over tragische toestanden in het landelijke leven, onder meer The Clancy Name, een drietal politieke drama's en een meesterlijk blijspel The Whiteheaded Boy (1916). Daarbij dient nog vermeld Bernard Mac Carthy, met tendenz getinte stukken, en met blijdschap moet gewezen worden op het onverwachte feit dat dema- | |
[pagina 28]
| |
gogie en hypernationalisme zeer weinig inslag vonden in de Iersche dramaturgie. Maar het scheen alsof in deze de stad niet bestond en enkel boeren of legendarische wezens zouden blijven geschilderd worden, totdat een werkman, Sean O'Casey, die de Iersche opstanden had meegemaakt, in The Shadow of a Gunman (1922), Juno and the Paycock (1924), The Plough and the Stars (1925) de achterbuurten van Dublijn beschreef tijdens den strijd tegen Engeland, en dat met zulke grimmige gave voor opname en zulke pijnlijke menschelijkheid, dat hij thans wereldbekend is. O'Casey gaf ook, in 1927, een stuk uit over den oorlog, The Silver Tassie, expressionistisch bij poozen, ijzingwekkend altijd, gepropt-vol met dynamiet tegen een beschaving die de groote menschenslachting mogelijk maakte. Die decentralisatie en dat grijpen naar provinciale, landelijke toestanden zien wij ook buiten Ierland. Maar hier gebeurt het later dan in het ‘andere eiland van John Bull’, rond de jaren 1910, en staat het in verband met eenerzijds de dramatische productie zelf die, hierin den roman volgend, alledaagsche toestanden wil en de hoogste komiek en tragiek in het gewone leven vindt, met realisme en naturalisme dus, gepaard of niet met problemen en gedachten; - anderzijds met een groeiende belangstelling in het tooneel: men wou het Engelsche drama op een hooger peil brengen, het tot een waardigen evenknie maken van het beste in het buitenland, en men zag in dat het centraliseerende Londen, waar alle schouwburgen private (en commercieele) ondernemingen zijn en hetzelfde stuk opvoeren, alle dagen, tot finantieele omstandigheden naar een ander doen grijpen, - veeleer den opbloei van het drama in den weg stond dan bevorderde. Men droomde van een Nationalen Schouwburg, die nog niet bestaat, van officieele toelagen, die nog altijd niet worden gegeven. Men dacht ook dat het systeem van het vasteland, verschillende stukken op het repertoire te hebben en het programma gestadig te veranderen, veel meer bijdragen kan tot de ontwikkeling van het publiek en van het drama zelf dan de Londensche gewoonte. En zoo ontstonden, onder de werking van Miss Hornimann, Basil Dean, Barry Jackson, Repertory schouwburgen of liever gezelschappen, in de provinciesteden (Manchester, Liverpool, Birmingham); zij hadden van het begin af dit eigenaardige, stukken te geven over het provincieleven, zoodat men zelfs heeft kunnen spreken van een Manchester School in het hedendaagsche drama. Over die stukken | |
[pagina 29]
| |
zeggen we enkele woorden in een oogenblik. Die gezelschappen hadden ook, heel dikwijls, de eervolle taak, voor de eerste maal, vóór Londen dus, nieuwe Engelsche stukken op te voeren, zelfs van de allergrootste schrijvers, een eer die zij soms deelen... met het vasteland. Men heeft dezelfde decentralisatie in Schotland (The Scottish National Players) en in Wales waar een eigenaardig gemeenschapsdrama bestaat (schrijvers o.a. Richard Hughes en J.O. Francis), zonder van talrijke kleine - geen repertory - schouwburgen in de provincie en van de liefhebbers-gezelschappen te gewagen. Dit Repertory tooneel werd ook, wegens zijn belang voor de kunst, te Londen beproefd, door Frohmann, door het gezelschap van The Old Vic, door Norman Macdermott in den Everyman schouwburg te Hampstead. En het dient natuurlijk vermeld dat sommige bestuurders zich sedert lang enkel hebben laten leiden door hun liefde voor de kunst (o.a. Granville-Barker) en dat verschillenden onder hen, vooral in de voorsteden van Londen (Hammersmith, Barnes), bekend staan voor hun durf en hun voortreffelijke prestaties. Maar de hoofdstad blijft toch het brandpunt van werkzaamheid op het gebied van het drama. | |
Het gedachtendramaWij keeren thans terug tot de eerste jaren van dit nieuwe tijdperk. Onder de impulsie van Ibsen en het Europeesche drama, en onder de impulsie van Shaw, kwam in Engeland een drama van gedachten en problema's tot stand, dat eng gepaard ging met het aantoonen der tragiek in het dagelijksche leven. Wel is waar vindt men tamelijk zelden - God zij dank! - het tendenz drama en het bepaaldelijke drama eener thesis, wel is waar zal Shaw's eigenaardige en zoo moeilijke techniek van dialektiek en discussie in de plaats van handeling weinig ingang vinden maar zal de handeling het voornaamste blijven: een concrete voorstelling en niet een licht substratum. Aldus heeft het Engelsche gedachtendrama, in al zijn verscheidenheid, de realistische en naturalistische strooming gevolgd die in de overgangsperiode reeds zoo sterk was en gelijk liep met den roman, | |
[pagina 30]
| |
maar was het op den roman vooruit, want deze heeft zich pas in den laatsten tijd meer bepaaldelijk naar gedachten, onder meer betreffende opstand, georienteerd. In laatste instantie is het gedachtendrama er een over alledaagsche toestanden, waarin gedachten over die toestanden worden verwerkt. De scheidingslijn tusschen deze soort en het realistische drama is dan ook bijzonder willekeurig. Een der sterkste dramaturgen die Shaviaansche gedachten verwerkt, daarin in sommige opzichten verder gaat dan Shaw en met alledaagsche gebeurtenissen bijzonder goede intrigues vol breede tragiek wist te scheppen is Harley Granville-Barker, die zich thans vooral bezig houdt met Shakespeare studies en vertalingen van Spaansche tooneelwerken, maar lang tooneelspeler en manager is geweest en sommige Shaw stukken voor het eerst heeft opgevoerd. Het tooneelwerk van Granville-Barker is een studie van sociale vraagstukken: The Marrying of Ann Leete (1901) over de gewilde ‘mésalliance’ van een naar echtheid zoekende jonge vrouw, die gewaar werd dat ze te snel ‘beschaafd’ was geworden en moedig aan het verwennende, half intellectueele en conventievolle van haar omgeving den rug toekeert; The Voisey Inheritance (1905) een geweldig treurspel betreffende het konflikt tusschen eerlijkheid in geldzaken en familiegevoel; Waste (1907) een gedurfde studie over de misdaad van abort, dat verspillen van het heilige leven en daardoor van geluk; tevens, en daarin wordt veel verder gegaan dan de Shaw van dien tijd, wordt aangetoond hoe weinig het zoo geprezen intellekt van waarde is in het werkelijke bestaan. Het beste stuk is wel The Madras House (1910), een sombere schildering van burgersmiddens waar zelfs de opstandelingen machteloos zijn, onder den fatalen druk staan der omstandigheden: Shaw heeft zoo een thema aangeroerd met zijn Trench in ‘Widowers' Houses’; vooral echter denkt men hier aan Galsworthy's voorstelling van machten sterker dan het individu. Want dergelijke voorstelling is wel het voornaamste kenmerk van John Galsworthy's dramatisch werk: de eenling zit gevangen in fatale stelsels en machten, en in al Galsworthy's sociale stukken, van The Silver Box (1906) en Justice (10) over het gerecht, langs Strife (09) over kapitalisme en proletariaat, The Fugitive (13), de vrouw tegenover de wereld, The Mob (14), de idealist tegenover de massa, The Foundations (17) over de revolutie, Loyalties (22) over kastengeest, Windows (22) over na-oorlog, The Show (25) over pers | |
[pagina 31]
| |
en politie, - tot Exiled (28) over aristocratie en nieuwen rijkdom en Escape (29) over de jacht op een uit de gevangenis ontsnapte: in al die stukken ziet men duidelijk de strenge bevinding dat de wereld te sterk tegenover de menschen staat. Galsworthy kiest geen partij, alhoewel men zijn medelijden met de slachtoffers duidelijk voelt: uit onze samenleving zijn - soms tegenstrijdige - machten ontstaan die, op zichzelf genomen, niet slecht, kwaadmeenend of oneerlijk zijn, maar die den eenling vergruizen. Dit onontkoombare maakt de tragische grootheid uit van zijn dramatisch werk. Zijn toestanden zijn aan het leven ontnomen, zijn gesprekken als het ware afgeluisterd, zijn humor is alleen die welke uit de zaken zelf groeit, zijn menschen blijven levende wezens en geen spreekbuizen, zijn konflikten en peripetieën worden logisch aangebracht en logisch ontwikkeld: en aldus reikt Galsworthy's dramatisch oeuvre tot het gave meesterlijke. Deze groote schrijver, wiens romans zoo beroemd zijn, heeft ook enkele realistische stukken gepresteerd die wij verder zullen vermelden. Maar zijn laatste twee werken wijzen op iets nieuws in de techniek, en 't is eigenaardig hoe Galsworthy aldus, evenals Barrie en Shaw, steeds met zijn tijd meegaat of op hem vooruit is: Escape heeft heel bepaald iets van de kinema-techniek in het ademlooze nazetten van den vluchteling, tooneel na tooneel, tot de spanning schier ondraaglijk wordt; The Roof (1930) is een uiterst belangrijke proef van simultaneïteit met verschillende tooneelen: het inslaan van een gebeurtenis (brand in een hotel) bij verschillende menschen, in verschillende kamers, en bij die eenheid van tijd wordt, met een meesterlijken greep, de eenheid van plaats gevoegd met het ontsnappen van allen naar het dak en het gebeuren aldaar. St. John Hankin (+09) verwerkte, met een zeker cynisme waarvan de titel: Three Plays with Happy Endings (03 tot 07) een Shaviaansch staaltje geeft, problemen over huwelijk, conventie, kastengeest en opstand tegen het tam burgerlijke. Hij doet nogal koud aan, schijnt wat buiten het werkelijk menschelijke te staan en meer belang te hechten aan gedachten dan aan ware karakters. Een der geliefkoosde thema's sedert Shaw is de opstand van het jonge geslacht tegen hun midden en soms tegen de gansche samenleving: dit is het onderwerp onder meer van Stanley Houghton (+1913), nogal cynisch behandeld, vooral in Hindle Wakes (1912) | |
[pagina 32]
| |
dat boven zijn ander best bekende stuk The Younger Generation (10) staat. Stanley Houghton, die toestanden in de provincie schilderde, wordt wel eens met enkele anderen gegroepeerd onder den reeds vermelden naam van ‘Manchester School’, wier kenmerk dan vooral zou zijn een groote zucht naar oprechtheid in het aantoonen der bekrompenheid van het provincieleven. Maar dat alleen, met het feit dat deze schrijvers opgevoerd werden door Repertory gezelschappen, maakt nog geen school, te meer daar velen dergelijke onderwerpen behandelden en met Manchester, of Repertory over het algemeen, niets te maken hadden, daar waar andere, volkomen verschillende auteurs, zooals Drinkwater, door Repertory gezelschappen werden bekend gemaakt. Maar, hoofdzakelijk rond 1910, zijn veel stukken ontstaan over problemen en toestanden in het Engelsche provincieleven, vooral familieproblemen, en die stukken moeten wij hier even bespreken. Charles Mc Evoy (+1929) begon eigenlijk de reeks met zijn David Ballard (07), een stuk waarmede Miss Hornimann haar Repertory Theatre te Manchester opende. Mc. Evoy, in eenige andere werken zooals The Village Wedding, richtte zich meer en meer naar het zuivere, met eenige satire getinte realisme, en gaf in 1923 een schoon stuk over het leven in de ... Londensche achterbuurten, The Likes of Her, waar de terugkeer van een verminkten soldaat de centrale handeling vormt in een roezemoezende, krakeelende, drinkende, vuige en toch soms diep menschelijke Cockney wereld. Sterker, en meer in de lijn van dezen bijzonderen aard stukken blijvend, zijn de werken van Githa Sowerby, vooral haar tragisch spel Rutherford and Son (12) over het belang, een nijverheidszaak van vader tot zoon over te leveren, - een generatiesthema waarvan het voorbeeld steeds blijft Arnold Bennett's Milestones (12) en nu en dan door anderen werd behandeld; - Harold Brighouse, wiens Hobson's Choice (16) een uiterst leuke reeks tafereelen geeft van de betrekkingen tusschen ouders en kinderen, met den gewonen Shaviaanschen opstand en harden werkelijkheidszin der laatsten, terwijl Allan Monkhouse zijn familie- en opstandsthema's ontwikkelt met personages die meestal tot de kleine burgerij der Londensche voorsteden behooren: Mary Broome (11), The Education of Mr. Surrage (12), Four Tragedies (13). We moeten hier ook vermelden Elizabeth Baker, misschien de sterkste van allen, met o.a. haar in een voor- | |
[pagina 33]
| |
stad van Londen spelende Chains (09), een roerende aantijging van sommige huwelijken, wat Ibsen- en Shawachtig, maar dichter bij de werkelijkheid en verder van ideologie; Harold Brighouse, met toestanden uit Lancashire; J.R. Gregson met zijn meesterlijke Yorkshire T'Marsdens (23) over het belang van den familienaam; Mc. Donald Hastings met zijn nogal ver gezochte, maar tragische, in Londen spelende The New Sin (12), en komen tot een meer bepaald problemenstuk weer met Clemence Dane's A Bill of Divorcement (21). Huiselijke problemen, maar meer bij de begoede burgerij, werden ook het onderwerp van den begaafden Somerset Maugham, een romanschrijver ook, en weer een der zeer groote tooneelschrijvers van den tegenwoordigen dag. Deze medicus heeft van zijn opleiding een gave voor koele, kille ontleding behouden, en van Oscar Wilde en diens voorgangers der Restauratie een schitterenden dialoog: in beide elementen is iets sarcastisch en cynisch, en dat cynisme verscherpte met de jaren. Met een buitengewoon bedreven tooneeltechniek wist Maugham op die wijze stukken te scheppen over huwelijk, passie, misdaad, Freudisme in onze tegenwoordige beschaving. Zijn dramatisch werk, in 1902 begonnen, is wat ongelijk; het beste, en dan bijzonder goede, behoort tot de latere periode, ofschoon Home and Beauty (30) wat te geweldig cynisch wordt en daardoor kluchtachtig en goedkoop. Maar daar zijn die bittere satire Our Betters (17), dat meesterstuk van constructie The Circle (21) met iets van Ibsen's ‘Spoken’, en die stukken over het koloniale leven (naar verhalen van hem) Rain (25), The Moon and Sixpence (26) waar men even aan Shaw's Dubedat denkt, en The Letter (27). Een andere zeer groote naam is St. John Ervine, dien wij niet vermelden konden in verband met Ierland, want St. John Ervine, alhoewel op een zeker oogenblik mede-bestuurder van het Abbey Theatre, is toch vooral Ulsterman en Engelsch gebleven. Hij gaf hoofdzakelijk stukken over het leven in Ulster, The Orange Man en Mixed Marriage (11) over de tegenstellingen tusschen ouders en kinderen alsook de wrijvingen tusschen protestanten en Orangisten of tusschen socialisten en behoudsgezinden; zijn John Ferguson (15) is een diep roerend huiselijk treurspel waar vooral het stoïcisme treft van den vader, den titelheld. Jane Clegg (13), een der meesterstukken van dezen tijd, is het onvergeetbaar beeld van een koel verstandige vrouw die vooral moeder werd, tegenover een mislukking van een echtgenoot; The Ship (22) heeft weer zulk een wilskrachtig, edel karakter | |
[pagina 34]
| |
en is een machtig drama van de scheepsbouwwereld. In The First Mrs. Fraser (29), over echtscheiding: de vrouw houdt, ook hier, het huishouden recht, heeft St. John Ervine de gaafste uitdrukking gevonden van zijn diep menschelijke levensbeschouwing, zijn sterke karakterteekening en zijn meesterlijke tooneelvaardigheid. Wat bij hem vooral treft is het ingetoomde: de geweldigste ontroeringen worden bij den toeschouwer uitgelokt door de toestanden zelf; de personages, in hun weinige woorden, hebben iets streng sobers dat die toestanden nog verscherpt. C.K. Munro is een andere groote dramaturg der laatste jaren. Bij hem geen terughouding: zijn stukken zijn vrij lang en enkele moesten merkelijk gesnoeid worden; bij hem minder het dagelijksch tragische in het werkelijke leven dan een overvloed van gedachten, soms een paar maal herhaald in hetzelfde werk. Hij heeft eigenlijk twee genres: het rake weergeven van een kleinburgerlijke atmosfeer (daarvoor verder), en het gedachtendrama over oorlog. In The Rumour (22, herzien 29) worden de economische en politieke oorzaken van wereldoorlogen aan de kaak gesteld, in Progress (24) aangetoond hoe stoffelijke vooruitgang tot oorlog leidt. De begaafde romanschrijfster Elizabeth Delafield gaf in 1931 een zeer mooi stuk over huwelijksverhoudingen: To See Ourselves. Onder de jongere dramaturgen die het gedachtenstuk beoefenen komt Miles Malleson het dichtst bij de ideeën van Shaw en tevens het dichtst bij het tendenz drama te staan; zijn onderwerpen zijn: de emancipatie der jeugd (Youth, 16, The Fanatics, 24), socialisme (Conflict, 25), de oorlog, en zijn boodschap: niet zooals Shaw een zeer ver afgelegen verbetering door wilskracht en scheppende evolutie, maar een onmiddellijke verbetering door enafhankelijkheidszin en - Shaviaanschen - wil. Munro's stukken over den oorlog zijn kenmerkend voor een bijzonder genre van drama, waar het onderwerp oorlog en politiek is. Over politiek werd, om Shaw niet te vermelden, geschreven door Israël Zangwill, meestal met het oog op de toekomst: The Melting Pot (21) The Forcing House, We Moderns (25) en Laurence Housman: Dethronements (21). De stukken over den oorlog zijn bijzonder talrijk, maar hun waarde zeer oneven. De reeks van Bairnsfather was verkwikkend voor de Tommies gedurende de rampzalige jaren, en dat is nagenoeg hun eenige verdienste. Het zoo befaamde The White | |
[pagina 35]
| |
Chateau (27) door Reginald Berkeley is me al te romantisch en zijn Belgen schijnen mij een bijzonder ongewone soort. Shaw, Barrie, Galsworthy gaven korte spelen zonder veel belang, indien men Shaw's zuiver meesterwerk Heartbreak House (19) wil aanzien als een wijsgeerig stuk dat weinig met den oorlog zelf te maken heeft. Malleson en vooral Sean O'Casey werden reeds vermeld. Monkhouse gaf treffende oorlogsstukken, vooral The Conquering Hero (24); Harry Wall's Havoc (24) is pakkend, en ander goed werk werd in dezen zin geleverd door King, P. Macgill, Hall, e.a. De meeste dezer tooneelstukken zijn somber realistisch; gedachtendrama's zijn ze echter in dezen zin, dat ze een les bevatten, afschuw voor den oorlog inboezemen. Op dezelfde hoogte als Monkhouse's ‘The Conquering Hero’ en O' Casey's ‘The Silver Tassie’ moet het meesterwerk van R.C. Sheriff gesteld worden: Journey's End (28). Met een volslagen techniek, een treffende waarheid der toestanden (al was dit drankmotief overdreven en feitelijk onmogelijk, gezien de rantsoeneering van whiskey) en vooral dien opgewekten climax van medelijden en vrees, heeft dat werk een onvergetelijk tragisch beeld gegeven van den oorlog. Naast het dagelijksche leven, of politiek en oorlog, bewoog het gedachtendrama zich nog op andere domeinen. Shaw's stukken onder meer zijn vooral van wijsgeerigen aard. Een zeer schoone verscheidenheid is die van het mystieke en bovennatuurlijke, met Ch. Kennedy's godsdienstige The Servant in the House (08), J.K. Jerome's bekende Blijde Komst (10), Chesterton's tooverdrama Magic (13), Masefield's spookdrama Melloney Holtspur (22). Deze richting is karakteristiek: men wil van het alledaagsche realisme bevrijd zijn, en zij staat in verband met andere uitslagen van deze verzuchting: fantasie, droomenspel, letterkundig drama, waarover verder. Zeer interessant lijkt me, onder die stukken over het bovennatuurlijke, het werk van Sutton Vane. In Eastward Bound (23) geeft die auteur een machtige en aangrijpende voorstelling van hetgeen met ons onmiddellijk na den dood gebeurt; zijn Overture (25) is een soort van tegenhanger: vóór de geboorte, met de troostelooze les: is het wel de moeite waard, op de wereld te komen? Naast de groote strooming: het drama van gedachten, evenwijdig met haar, haar soms benaderend of zich met haar vermengend, liep een andere groote strooming: het realisme. | |
[pagina 36]
| |
RealismeDat realistisch drama heeft verschillende uitzichten: sedert de periode van overgang is het dikwijls ‘a slice of life’, ‘une tranche de vie’ geworden, - zooals tevens in het Europeesche drama - ofwel zette het de traditie van vóór die periode voort in eenvoudige realistische schilderingen rond een anecdotisch gegeven: in die beide uitzichten kwam het, de verschillen in de techniek niet te na gesproken, dicht bij den roman te staan. Ofwel, sedert Wilde en Shaw, hield het zich meer bepaaldelijk bezig met de ‘manners’, de zeden zelf, en ontstond aldus een mooie herleving van de ‘comedy of manners’, - of meer met karakterstudie, en gaf een nieuw karakterdrama. Die varieteiten vermengden zich; verschilden dan weer, in die vermenging, volgens den ernst of den zin voor het leuke van den schrijver: van het moderne ‘drame’ in zijn engere beteekenis, langsheen komediespel, tot het blijspel en de eenvoudige klucht, - en daarin weer werden soms elementen gevlochten van problemen- en gedachtendrama, ofwel elementen van fantasie die aan de werkelijkheid ontsnappen of aan die werkelijkheid een diepere beteekenis geven wil. Een der minst geslaagde soorten schijnt me wel de dramatiseering van romans te zijn: de gewoonte is sedert bijna een eeuw toch bijzonder taai gebleven. Enkele goede stukken van dien aard behooren vooral tot den laatsten tijd: die van Temple Thurston en Michael Arlen, de Aristide Pujol van W.J. Locke, de Tess van Thomas Hardy, If Winter Comes van A.S.M. Hutchinson (samen met Macdonald Hastings), This Way to Paradise waarin Aldous Huxley zijn ‘Point Counter Point’ verwerkte (samen met Campbell Dixon), of Mary Webb's Precious Bane. Sommige romanschrijvers hebben een groote gave voor het tooneel, daar waar reuzen zooals Conrad mislukten, - Eden Philpotts, bij voorbeeld. Eden Philpotts geeft blijspelen vol lokale kleur over Devonshire, nogal flauw, nogal goedkoop, maar met groote bedrevenheid ineengestoken; zijn beste is zijn jongste stuk, Jane's Legacy (30). Daar is het echter niet dat wij naar het gave moeten zoeken. De dichter John Masefield gaf in 1908 The Tragedy of Nan, een voorbeeld van landelijk treurspel vol poëtische breedheid. Van Gilbert Cannan hebben wij, naast stukken van minder gehalte, het mooie werk Miles | |
[pagina 37]
| |
Dixon (12). Hubert Davies (+17) gaf enkele buitengewoon sterke karakterstudies: Cousin Kate (03) en vooral The Mollusc (07). John Galsworthy heeft ook enkele mooie karakterstukken: Joy (07), een jong meisje die de liefde ontdekt en de zelfzucht er van, The Pigeon (12), een goedzak, A Bit o' Love (15), een verstooten echtgenoot, Old England (24), een behoudsgezinde; terwijl andere stukken meer ‘comedies of manner’ zijn: The Skin Game (18), gevecht voor bezit, The Forest (24), zakenwereld en tropenwereld, en meer in verband komen te staan met zijn drama van gedachten. Munro heeft, naast zijn gedachtenstukken, een zeer bijzonder genre van ‘comedy of manners’: de scherp waargenomen beschrijving, vol satire, van het nogal lamme en domme burgerlijke midden der ‘boarding houses’: At Mrs. Beam's (21, herzien 23), Cocks and Hens)27), of van ‘hydro's’: Storm (24), terwijl hij zijn bewonderaars onlangs verraste met Mrs. Eno (30): daar zijn de personages heel goed geteekend, hetgeen bij hem een stellige vooruitgang is. A.A. Milne neemt zijn personages eerder bij meer verfijnde lui; hij doet, in zijn ‘comedy of manners’, denken aan Wilde en Pinero, een enkele maal aan Barrie; zijn werken, waaronder vooral The Dover Road (21) en Success (23) moeten vermeld worden, munten uit door een springlevenden humor en een vaardige tooneeltechniek. Aan Wilde ook is het dat Alfred Sutro soms doet denken: sedert zijn eerste optreden heeft deze vruchtbare blijspelschrijver enkele werken van waarde geleverd: The Walls of Jericho (04), Far Above Rubies (24). Wat men echter bij hem niet loochenen kan is een zekere kunstmatigheid in toestanden, in epigrammatische taal en in karakterteekening, welke kunstmatigheid herinnert aan Wilde en vooral aan de periode vóór Wilde. Nu en dan is er een incursie, heel onverwacht, in het problemendrama: Living Together (29) over vrije liefde doet bij poozen denken aan Shaw's ‘Philanderer’, - en het geheel geeft den indruk van iets halfslachtigs en te tooneelachtigs. Nog veel lichter schijnt ons het werk van een heele reeks blijspelen kluchtschrijvers, zooals H.M. Harwood, Ph. & A. Stuart, W. Hackett, Ben Travers. Met Harrison Owen hebben wij dieper gaande komiek: The Gentleman-in-Waiting (25) die niet verleiden kan, The Happy Husband (27) die niet jaloersch wil zijn, geven welgekiekte karakters en maken aangename ‘comedies of manners’. F. Lonsdale schenkt een satiristische, nogal oppervlakkige, zeer | |
[pagina 38]
| |
vaardige en maar al te suksesvolle weergave van aristocratische middens. De groote suksesschrijver is Noel Coward, die met een enkel stuk, en dan nog een revue, This Year of Grace (28), 30.000 Pond won. Coward wordt met reden vergeleken met Sacha Guitry, niet alleen wegens de oppervlakkige overeenkomst dat ook hij zijn stukken zelf speelt, maar hoofdzakelijk omdat hij, evenals Guitry, met verbazende virtuositeit, een aangenaam cynisme, een schitterenden humor en een groote menschenkennis het leven, meer bepaaldelijk het mondaine leven, van onzen tijd hekelt. Aldus komt een Engelsche dramaturg er toe, vergeleken te worden met een Fransche, daar waar Coward vooral veel te danken heeft aan Wilde en Shaw. Het beste stuk van hem schijnt me nog altijd The Young Idea (23) te zijn, alhoewel men daar soms denkt aan Shaw's ‘You Never Can Tell’. Er is echter iets vermoeiends, en zelfs soms weerzinwekkends, in dat schitterend en losbandig wereldje van rijke burgers en aristocraten. Ernstiger van aard zijn Lord Lathom, die ook soms deze wereld heeft beschreven, die ook de obsessie heeft van sexe, maar die uitmunt door fijne psychologische studies, - en Robert Nichols, wiens Guilty Souls (22) een meesterstuk is van zielekennis. Lord Lathom gaf, met Twenty Houses in a Row (28), een eigenaardig beeld van het gewone klerkleven, daar waar men dacht dat het ‘slice of life’ drama verouderd werd. Het heeft, integendeel, een nieuw leven gekregen; onlangs heeft aldus Ernest George met zijn Down Our Street (29) een meesterstuk geleverd van scherpe waarneming van het leven in Londensche achterbuurten. Ook het leven buiten wordt weer het onderwerp van mooie tooneelstukken: betere tooneeltechniek, psychologie, werkelijkheidszin hernieuwen het realistische drama gestadig. R.C. Sheriff gaf met Badgers Green (30) een verrukkelijk frisch stuk over sport in een dorp, en John Drinkwater, met Bird in Hand (28), een aangenaam tafereel van een landelijke herberg. In 1931 was een der groote bijvallen de bekoorlijke Beyersche Autumn Crocus, door de vroeger onbekende C.L. Anthony. Een der mooiste nieuwe talenten is John van Druten, die vooral de jeugd met haar idealisme en haar tragische ontgoochelingen beschrijft. Zijn Young Woodley (25), die wat aan Shaw's ‘Candida’ doet denken, is meesterlijk van bouw en van psychologie; Diversion (28) geeft de tragische gevolgen van een studenten ‘diversie’; | |
[pagina 39]
| |
After All (30), een der groote suksessen van den dag, is een mooi spel over het eeuwig terugkomen van dezelfde toestanden: misbegrijpen van kinderen door ouders, maar die kinderen worden op hun beurt ouders en verstaan ook niet meer... Van Druten hernieuwt aldus, met zijn scherp oog voor de werkelijkheid, de zedenkomedie welke Shaw meer als voorwendsel nam voor het gedachtendrama. | |
FantasieHet realisme is echter, sedert Barrie's optreden, dikwijls vermengd met fantasie. Dit element kan zeer sterk worden, tot opzettelijke onmogelijke toestanden leiden zooals Shaw er gaf, en tot stukken die men heel goed kan beschouwen als reactie tegen het alledaagsche, of als uitleg van dat alledaagsche, - voorbij het anecdotische, op een hooger plan van veralgemeening, symbolisme of droom, - en aldus naar het gedachtendrama of het meer bepaald letterkundig drama overhellend. Scheidingslijnen zijn hier weer uiterst willekeurig. Bij Harold Chapin (+15), die ook mooie stukken schreef vol medelijden met de armen of vol satire tegen de burgerij (o.a. ‘The New Morality’) vinden wij dat element vooral in het bekoorlijke The Marriage of Columbine (10); bij George Calderon (+17), die meer naar het gedachtendrama overhelde, in The Fountain (09); bij Arnold Bennett (+31), den meesterlijken romanschrijver die ook veel voor het tooneel presteerde, in een lieve fantasie The Great Adventure (11), en ook in Allan Monkhouse's The Grand Cham's Diamond (18), waar een bovennatuurlijk element voor een korten stond het saaie alledaagsche breekt. Wij vinden dat element in enkele kortere stukken van Galsworthy en in diens schrijvers wat kunstmatige gewoonte, aan een titelnaam verschillende interpretaties te hechten. Maar het is vooral bij Barrie dat wij, sedert Peter Pan, die kenschetsend rijke en liefelijke verbeelding vinden. Zijn groot stuk in dien aard blijft Dear Brutus (17), waar, met bijzonder fijne overgangen van werkelijkheid tot droom, door toedoen van een soort van Puck, de waarheid aangetoond wordt van Shakespeare's woorden, dat enkel ons karakter ons lot bepaalt: | |
[pagina 40]
| |
Men at some time are masters of their fates,
The fault, dear Brutus, is not in our stars,
But in ourselves, that we are underlings.
Dat stuk gaf stellig een nieuwe richting aan het Engelsche drama. Lord Dunsany, in If... (21), een droomenspel, neemt de tegengestelde thesis, en bewijst dat onze levensloop afhangt van onbeduidende omstandigheden. W.J. Turner, in The Man who Ate the Popomack (22), gaf een zeer interessante en fantasievolle bewerking van het feit, dat alle nieuwe gedachten aanstoot geven; Hermon Ould, in The Dance of Life (25), een expressionistisch, Hamlet achtig onderzoek van het leven zelf. De interessantste jongere dramaturgen schijnen mij wel, in deze richting, Ben Levy en Monckton Hoffe. Ben Levy blijkt hoofdzakelijk de richting van Barrie voort te zetten. Zijn zoo mooie Mrs. Moonlight (28) herinnert aan ‘Mary Rose’ en neemt tevens het generatiesthema op; zijn Evergreen (30) doet denken aan het korte stuk van Barrie ‘Rosalind’. Maar Ben Levy schijnt meer en dieper te denken dan Barrie, menschelijk echter te zijn, ofschoon hij Barrie's meesterschap niet - of nog niet? - bezit. Monckton Hoffe, die sedert een tiental jaar reeds werkzaam is, gaf met Many Waters (28) een der bekoorlijkste stukken van dezen tijd: het dagelijksche leven is vol romantiek, vol onverwachte gebeurtenissen, vol hooge tragiek, maar de menschen denken dat het saai en eentonig is, en grijpen naar onbenullige, valsch-romantische tooneelspelen om hun zucht naar het buitengewone te bevredigen: dat zien wij in een opeenvolging van scenes, die het bestaan weergeven van een oud koppel zonder belang, dat een vrijbiljet krijgt voor een opvoering. | |
Het letterkundig dramaEen soort van drama, meer bepaaldelijk poëtisch alhoewel niet altijd in verzen, en dat geschiedkundige, legendarische of symbolische onderwerpen, soms ook realistische, behandelt met een grooter, zuiver letterkundig gehalte dan het gewone drama, is in Engeland. | |
[pagina 41]
| |
gedeeltelijk de voortzetting van het mooie, maar niettegenstaande alles middelmatig blijvende poëtische drama der 19e eeuw, - gedeeltelijk de loutering van het hedendaagsche drama tot iets edeler dan het gewone. Als voortzetting van het 19e eeuwsche drama, met den invloed van Shakespeare onvermijdelijk als een hindernis in de plaats van een hooge waarde, is het werk te beschouwen van Stephen Phillips (+15) met romantische en Bijbelsche onderwerpen vol passie en verre schoonheid; van Laurence Binyon, die vooral geschiedkundige onderwerpen nam; Herbert Trench (+15), wiens Napoleon (10) een edele prestatie blijft, en dat van enkele anderen. Sommige dramaturgen schreven over Shakespeare zelf, of over Shakespeare onderwerpen, enkele stukken van waarde: Gordon Bottomley vooral, wiens werk een pracht van poëzie is (King Lear's Wife, Gruach); Clemence Dane met haar edele Will Shakespeare (21), en vermelden we ook de aangename fantasieën van St. John Ervine: The Lady of Belmont (24) en van George Moore: The Making of an Immortal (28). Maar aan de voogdij van Shakespeare wist men, zooals in Ierland met Yeats, ook in Engeland te ontsnappen. Thomas Hardy, met zijn geweldig meesterstuk The Dynasts (04 tot 08), bewees dat zijn genie meer dramatisch dan verhalend is; dat epische Napoleon onderwerp, met al het fatale van hoogere machten boven de levens der menschen, heeft iets sereens en grootsch als een Grieksch treurspel, en, met zijn kaleidoscopische, menigvuldige tooneelen, tevens iets zeer moderns. John Masefield begon, in het dichterlijk drama, met zijn statige Pompey the Great (14); hij voelde zich echter weldra aangetrokken door andere onderwerpen: Japansche, Bijbelsche, en onderwerpen van Racine, waarbij hij een hem gansch eigen neo-classicisme wist te geven in een heerlijke vermenging van werkelijkheidszin en diepe, poëtische menschelijkheid. Laurence Housman, na een mooi Bethlehem (02), een fijne fantasie Prunella (04, met ...Granville-Barker) en een viertal stukken over Grieksche onderwerpen, gaf zijn bekoorlijke H. Franciscus reeks (22 en 23) die, ook in Vlaanderen, welbekend is. Lord Dunsany, een Ier die iets van de taal van Synge heeft overgenomen, schreef hoofdzakelijk éénakters, symbolisch en mythologisch, vol saamgebalde ironie en tragiek: The Gods of Pegana (05), | |
[pagina 42]
| |
of The Glittering Gate (09), of The Laughter of the Gods (19). Met Lascelles Abercrombie hebben wij een heele reeks gedichten en spelen over simpele menschen buiten: met die wonderbare rhythmen, dat frissche, haast pantheïstische natuurgevoel en vooral de dichterlijke, wijsgeerige beteekenis van deze eenvoudige gebeurtenissen hebben wij hier een zeer schoone verscheidenheid van poëtisch drama. Naast het fijne, diepzinnige en kernachtige werk van dezen grooten dichter dat van Flecker vernoemen kan enkel gelden als een bewijs van variëteit; J.C. Flecker's posthume Hassan (22) werd te geestdriftig onthaald: de schrijver is bij poozen een groot dichter, vol gloed en gevoel, zijn Oostersche atmosfeer doet soms denken aan Omar Khayyam, maar als geheel blijft zijn werk goedkoop en spektakelachtig; zijn Don Juan (25), niettegenstaande enkele zeer schoone verzen, is minderwaardig. Van een bijzonderen aard is het dramatisch werk van George Moore over de figuur van den H. Apostel Paulus: het vroegere The Apostle (11) was vergeten, toen Moore, naar zijn roman ‘The Brook Kerith’, The Passing of the Essenes (30) gaf, dat heel wat besprekingen deed ontstaan over het eigenaardig on-orthodoxe van dit uit literair oogpunt zeer mooi stuk. Een der meest talentvolle jongeren is John Drinkwater, die, na enkele stukken waar Shakespeare en soms ook eens Synge en Dunsany te veel hun invloed deden gelden, in vollen oorlog een pakkende, geweldige allegorie tegen den oorlog schreef: X = O, A Night of the Trojan War (17): Or Greek or Trojan, all is one
When snow falls on our summer-time,
And when the happy noonday rhyme
Because of death is left undone.
Maar de groote verdienste van Drinkwater is zijn hernieuwing van het letterkundig, en meer in 't bijzonder het geschiedkundig drama. Hij zei vaarwel aan den versvorm, die vroeger natuurlijk gevoeld werd, zooals het proza thans: hij wilde ‘schoon proza, zonder dat iemand het zou beletten’. Zijn historische onderwerpen, zooals tevens de lokale kleur, zijn bij hem enkel een middel om uit te drukken wat hij te zeggen weet over het leven. Mary Stuart (21, herzien 22) werd aldus een beeld voor alle tijden van de vrouw die den | |
[pagina 43]
| |
idealen geliefde niet vinden kan; Abraham Lincoln (18), Oliver Cromwell (21), Robert E. Lee (23) werden leiders gedreven door een hooge ethische gedachte, al was hun levenstaak ook zoo verschillend. Daarnevens doet R. Berkeley's dramatische ‘biographie romancée’ van Florence Nightingale: The Lady with a Lamp (26) nogal overdreven pathetisch aan, al heeft dat suksesstuk veel hoedanigheden. Maar enkele anderen brengen thans werk voort dat ook veel bijval heeft en uitmunt door hooge letterkundige waarde. Ashley Dukes, die bewerkingen gaf van De Coster, Georg Kaiser, Neumann, Feuchtwanger, heeft met zijn stuk in de 18e eeuwsche herberg The Man With a Load of Mischief (24) een parel van fijne poëzie en rake psychologie gegeven. Rudolf Besier, die begon met een versdrama vol scenische hoedanigheden: The Virgin Goddess (06), heeft onlangs iedereen verrast met zijn wonderbaar stuk over de ouders van Mrs. Browning The Barrett's of Wimpole Street (30), vol atmosfeer en menschelijkheid. Clifford Bax, die enkele jaren geleden optrad, heeft, met zijn edele Socrates (30) en zijn stuk over Bianca Capello The Venitian (31), twee zuivere meesterwerken geleverd. | |
BesluitDit schoon tijdperk van luister van het Engelsche drama schijnt nog altijd even krachtig. Het bracht het gedachtendrama, hernieuwde het realistisch drama (en meer bepaaldelijk zeden- en karakterkomedie), en het letterkundige drama. Groote meesters zooals Shaw, Barrie, Galsworthy, meesterlijke jongeren zijn dien rijken oogst gestadig aan het vermeerderen en hernieuwen. De richting welke het meest schijnt te zullen gevolgd worden in de toekomst is: het drama met een ondergrond van gedachten en waarin het realisme vermengd wordt met fantasie, droomen, symbolisme, - maar niet langer meer met een anecdotisch gegeven: eerder iets representatiefs van alle menschelijkheid. Hier werd een synthesis met het letterkundige drama bereikt, en, wie weet? komt men stilaan tot een tijdperk waar het Engelsche drama vooral literair zal zijn: wanneer, zooals Drinkwater ongeveer zegt, het publiek onbewust de literaire schoonheid zal meeleven zooals het dat deed ten tijde van Shakespeare - maar een nieuwe literaire schoonheid, die van den eigen tijd. | |
[pagina 44]
| |
Moge zulks uit dit wegens plaatsgebrek al te bondig overzicht blijken. Ik ben er me intusschen wel bewust van dat, door mangel aan historischen afstand, belang kan worden gehecht aan namen, vooral onder de laatsten, welke over enkele jaren misschien verdwijnen, daar waar andere, niet vermelde en toch bestaande, wellicht wereldberoemd worden. En ook dat, niettegenstaande alle aanduidingen, de toekomst van het Engelsche drama anders zou kunnen zijn dan verwacht wordt: want op acties kunnen reacties volgen, smaak en gedachten kunnen veranderen, - zooals Henley zei: None, none can keep the years in line,
And what to Ninety-Eight is fun
May raise the gorge of Ninety-Nine.
|
|