Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1932
(1932)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Stroomingen in de Moderne Engelsche Letterendoor Ellen Russe.
Wie de moderne engelsche letteren in oogenschouw wil nemen, moet uitgaan van het einde der Victorian age. Tusschen 1880 en 1895 kwamen - in een beweging welke men zou kunnen vergelijken met de Tachtiger beweging in Nederland - de schrijvers in opstand tegen het knellend keurslijf, waarin de Victorianschrijvers het leven hadden geperst. Het moest uit zijn met de onnatuurlijke, onvolledige weerspiegeling van het menschelijk leven. De Victorian periode, - ontegenzeggelijk een tijdvak van grootheid, door de zekerheid en welvaart der maatschappij, met een intens bewustzijn van die eigen grootheid - kon zich niet langer staande houden. Nieuwe theorieën, nieuwe geestesstroomingen, nieuwe problemen, vooral op sociaal gebied, ombruischten aan alle kanten het zich onaantastbaar wanend schip der Victorians, dat zoo lange jaren achtereen op dezelfde vaste wijze gekoerst had over een kalme zee, door weinige stormen verontrust. In zijn insulaire afzondering had de Victorian al zijn oude tradities kunnen handhaven en met voldoening nagedacht over de voortreffelijkheid van zijn rijk en de landen van het continent met een neerbuigende vriendelijkheid beschouwd, zich verwaardigend er heen te reizen, maar dan zijn eigen comfort, eigen kerk en eigen tearooms eischend in de plaatsen die hij bezocht, al waren ze boven op een moeilijk bereikbaren berg gelegen. Maar als de boot na een ruwe tocht over het Kanaal hem weer in het zicht bracht van zijn geliefde krijtrotsen, dan schudde hij met een zucht van voldoening de continentale stof van zijn schoenen af. Was er armoede, ja, nijpende nood in de volkswijken, in de ‘slums’ van Londen, hij sloot de oogen voor dit onaangename feit en als sommige schrijvers het toch waagden hiervan te reppen, dan moesten zij dit doen in een romantisch licht, anders zou het ‘vulgar’ wezen en behooren tot de dingen waarover men niet sprak. Evenmin mocht men spreken over de menschelijke zinnelijkheid en zwakte. De Victorian was een fatsoenlijk mensch en als er | |
[pagina 4]
| |
helaas onfatsoenlijke dingen schenen te gebeuren, dan werd daar onmiddellijk een sluier overheen geworpen en het geval slechts met enkele vage woorden aangeduid. Wat achter een gordijn voorvalt is aan het publieke oog onttrokken. Maar er kwamen schrijvers die de armoede van Londen's East end niet meer als iets romantisch zagen, doch als benauwende werkelijkheid; er kwamen schrijvers die de strijd der vrouw voor eigen recht en onafhankelijkheid begrepen en billijkten en schrijvers die de zonde in het leven dorsten te zien: het socialisme en de vrouwenbeweging begonnen veld te winnen en de jonge letterkundigen staken de hoofden bijeen en droomden van hervormingen; zij trokken te velde tegen de opzettelijke verblinding hunner tijdgenooten en de nieuwe letterkundige beweging brak zich een baan. Invloeden van buitenaf telden mee: het fransch naturalisme in den roman werd bewonderd, Ibsen's Nora werd voor het eerst te Londen opgevoerd en opende de oogen aan vele vrouwen; mevrouw Blavatsky hield haar geregelde bijeenkomsten, waar letterkundigen en politici elkander troffen. De prettige, blijeindigende ongecompliceerde Victorian novel had afgedaan. Een van de voornaamste en eerste omwentelaren van den engelschen roman was de in 1928 als veteraan der moderne letteren gestorven Thomas Hardy. Geboren in 1840 schreef hij tusschen 1875 en 1895 zijn beroemdste boeken: Far from the madding crowd, Tess of the D'Urbervilles en Jude the Obscure. Het was wel een ruw ontwaken voor zijn lezers, want Hardy sprak niet slechts over het leelijke in de samenleving, maar ging veel verder: hij verdedigde de slachtoffers dier huichelachtige levenshouding en liet hen juist de rol van held of heldin vervullen. Met andere woorden die slachtoffers werden de personnages waarvoor de lezer de meeste sympathie gevoelde. Hardy deed dit met zulk een meesterlijk talent, dat de lezer soms de juiste waarden uit het oog dreigde te verliezen en zich liet meeslepen door het vurig pleidooi. Er is in het werk van dezen schrijver een groote mate van hardheid, een overheersching van het dreigend noodlot, dat het leven der menschen overschaduwt en waardoor zij slechts poppen zijn, willoos gedrevenen. Maar om de menschen heen staat de natuur. Hardy is de schrijver van Wessex, zooals hij het graafschap Dorsetshire noemt, volgens de angelsaksische benaming, uit den tijd toen het nog een apart koninkrijk was. Het is de historische bodem van king Alfred, van de oude romeinsche ruines te Bath en van The | |
[pagina 5]
| |
New Forest en het druidische Stonehenge. Al bleef Hardy tot zijn 88e jaar leven, de romans uit dezen kenteringstijd zijn zijn meesterwerken gebleven en heel wat populairder dan zijn verzen en het later geschreven driedeelige epos uit den Napoleontischen tijd: The Dynasts. Wie meer over dezen overgangstijd en de positie van Hardy in de letteren wil weten doet goed het overzichtelijke boekje van Chesterton te lezen ‘The Victorian Age in Literature’ en de zoo juist verschenen roman van Somerset Maugham: Cakes and Ale. In dit laatste boek vindt men Thomas Hardy voorgesteld onder den doorzichtigen schuilnaam van Edward Driffield, Grand Old Man of Letters. Het is heel geestig geschreven maar soms wel erg onkies. Een jongere tijdgenoot van Hardy trok ook te velde tegen de huichelachtigheid van de Victorian age; dat was Max Beerbohm, een van de knapste satyristische schrijvers onder de modernen. Zijn Happy Hypocrite met den ondertitel A Fairy Tale for Tired Men dateert uit 1897 en wordt nog steeds herdrukt. Alhoewel Beerbohm meer bekendheid verwierf als teekenaar caricaturist, behooren zijn letterkundige caricaturen tot het beste in dit genre: Fifty Caricatures, Observations, Seven Men, enz. Het jaar 1895 zag een andere nieuwe ster aan den letterkundigen hemel verschijnen; een onbekende Pool, die twintig jaar op zee gevaren had schreef in de lange uren waarin hij de wereldzeeën doorkruiste een roman in de engelsche taal en bracht dit bij een Londenschen uitgever. De auteur noemde zich Joseph Conrad, maar heette in werkelijkheid Teodor, Jozef, Konrad, Korzeniowski. Het manuscript Almayer's Folly werd uitgegeven en trok veel aandacht. Kort daarop volgde The Nigger of the Narcissus en Conrad nam afscheid van het zeeleven, vestigde zich in Engeland, liet zich naturaliseeren en nam zijn plaats in tusschen de engelsche romanschrijvers. Al had hij het varen op een koopvaardijschip als bestaansmiddel vaarwel gezegd, van de zee had Conrad geen afscheid genomen. Hij is de schrijver over de zee bij uitnemendheid. Voor hem was, zooals Hugh Walpole terecht in zijn Conrad biographie opmerkt: ‘de zee, de eene, onbeperkte monarchie der vrijheid’. De zee is de omlijsting voor zijn personages; de zee met haar oneindig rhythme en verre wijde horizonten heeft zijn kijk op het leven verbreed en verruimd. Is het dan te verwonderen dat deze Pool met zijn slavisch temperament en zwerversbestaan meer invloed uitoefende op den | |
[pagina 6]
| |
nieuwen engelschen roman als vele geboren engelschen? Het realisme en naturalisme van Hardy's gewestelijke romans is hem niet voldoende, een zuivere weergave van feiten is hem te dor. Zijn temperament en verbeelding voeren hem verder; zonder een oogenblik af te wijken van de reeële waarheid, borduurt hij voort op het stramien der werkelijkheid, versiert, verfraait, veredelt, roept plastische tooneelen op van schrik en erbarmen en ziet ‘het geval’ in verhouding tot het universum, doorloopt heel de gamma van leven en dood. Lord Jim, Typhoon, Nostromo en Chance zij hebben Conrad's naam voor goed in de literatuur gevestigd, spanning, realiteit en fantaisie werden versmolten tot een harmonisch geheel. Spanning tot het einde toe, want Conrad's laatste onvoltooide roman zou dien titel dragen Suspence. 't Is de geschiedenis van Napoleon 's gevangenschap op Elba en het gebeuren speelt zich af te Genua, waar allen in spanning leven over het verder lot van Bonaparte, die geen oogenblik werkelijk ten tooneele verschijnt, doch onzichtbaar vanaf zijn klein, door de zee omspoeld eiland, de handeling beheerscht en de ware hoofdpersoon is; een prachtig voorbeeld van evocatieve kunst. Nog een ander boek van een jongen schrijver verscheen in dat merkwaardige jaar 1895; Wells publiceerde zijn Time Machine. Had Conrad zijn lezers andere, verre horizonten getoond en verplaatst naar tropische kusten, Wells projecteerde zijn visie in de ruimte, welke geen grenzen van zee of land meer kent: de ijle sferen waarin de planeten cirkelen, waar maan, zon en sterren hun eeuwigen loop volbrengen en waar wellicht een ander, beter bestaan en een gezondere maatschappij gevestigd is, of opgebouwd kan worden. Wells is de utopist, de droomer over heilstaten, de fantast van het materialisme, de aanbidder der machine, der mechaniek en der wetenschap, de profeet van Darwin's evolutieleer. Wells maakt zich niet los van den tijd, maar hij kent aan den tijd een ruime maat toe. De betere maatschappij met geluk en vrijheid voor allen, het krachtige ras, waarin alleen de sterksten en gezondsten zijn overgebleven, het tijdperk der ‘supermen’ en van menschen als goden (Men like Gods) zal vast en zeker komen, maar Wells wil aan den tijd en aan de evolutie toestaan er desnoods duizend jaar over te doen. Vandaar dat vele zijner romans over dien toekomstigen heilstaat plaats vinden in het jaar drieduizend of op een andere planeet. Wells begon in 1895 zijn utopieën te schrijven en doet dit nog. The Island of Doctor Moreau, When the Sleeper Awakes, The First Men in the Moon, The Dream e.d. | |
[pagina 7]
| |
Daarom kan Papini in 1930 in zijn satyre over Wells in het boek Gog spotten: ‘Toen Gog een bezoek bracht aan Wells, was deze juist bezig zijn 77e utopie te schrijven.’ Zooals Wells de toekomst ziet, zoo ziet hij ook het verleden The Outline of History is eveneens volgens een rationalistische levensopvatting geschreven, door een aanhanger der evolutieleer. Bij de behandeling van Well's bestrijder Hilaire Belloc komen we nader op dit punt terug. Doch ook in zijn romans van het dagelijksche leven verkondigt Wells zijn theorieën over een betere toekomst, niet alleen voor de gemeenschap naar ook voor het individu: Marriage en Joan and Peter. Het boek waarin Wells het bezadigst schrijft is de bijzonder verdraagzame, tijdens den oorlog geschreven roman Mr. Britling sees it through. Hier krijgt men een kalm, onpartijdig exposé van de dwaasheid van den wereldoorlog, waardoor menschen die twee weken te voren in vriendschap bijeen leefden: Mr. Britling en Herr Heinrich (de duitsche leeraar die de opvoeding van de Britling kinderen verzorgt) opeens als vijanden tegenover elkaar komen te staan. Doch welk boek van Wells of men ook ter hand neemt, steeds vindt men er zijn socialistische theorieën in verwerkt. In zijn jeugd behoorde Wells dan ook, evenals de jonge Shaw, de jonge Chesterton en zoovele anderen tot de Fabian Society, een groep jonge idealisten die op socialistiche basis de maatschappij hoopten te hervormen. Shaw was een der heftigste leden en bracht zijn theorieën voornamelijk tot uiting in zijn altijd sterk satyristisch geschreven tooneelwerken, meer dan in zijn veel minder gelezen romans: Cashel Byron's Profession, (de geschiedenis van een bokser), The Unsocial Socialist en Love among Artists. De romans werden vóór 1890 geschreven terwijl de talrijke tooneelstukken die Shaw beroemd hebben gemaakt over heel de wereld van lateren datum zijn, beginnend met Candida en Mrs. Warren's Profession tot aan St. Joan en The Applecart toe. Het zijn aanvallen tegen de menschen en tegen de maatschappij in een brillanten schrijftrant vol paradoxen en bittere hatelijkheden. Shaw wil opbouwen door hardnekkig alles af te breken. De Victorian age is nu voor goed ten einde, de beminde koningin sterft en de Edwardian period begint. Nog is Engeland betrekkelijk gerust en koestert zich in insulair welbehagen, het bestaan is nog niet werkelijk geschokt, behalve door de korte verschrikking van den Boeren-oorlog. De societyroman, die meestal ook psychologische roman is, kan bloeien, er is nog welvaart in de industrie, zooals | |
[pagina 8]
| |
Arnold Bennett, de nu pas gestorvene beschrijft in zijn Five Town Novels over het provincieleven, er is belangstelling voor het schoolleven (Compton Mackenzie met zijn Sinisterstreet en Michael and Sylvia) want de eeuw van het kind, de twintigste eeuw is ingeluid en er zijn tal van romans over het prettige luxebestaan van rijke Londenaars. E.F. Benson (de broer van den tot het katholicisme bekeerden Mgr. Benson) geeft er levendige beschrijvingen van in zijn romans als Dodo, een voorbeeld dat ijverig door anderen, ook door minder begaafde schrijvers en schrijfsters wordt nagevolgd, teveel om op te sommen. Het is een minder belangrijk tijdperk in de letteren, de rust is teruggekeerd, het leven heeft zich weer gestabiliseerd, zij 't dan ook op een eenigszins ander en ruimer plan. Wel blijven de vroegere pioniers voortschrijven en voortstrijden, Chesterton geeft in die jaren zijn Napoleon of Nottinghill, waarin hij zijn theorieën over oorlog en vrede uiteenzet op paradoxale wijze en Belloc schrijft The Path to Rome ronduit opkomend voor zijn katholiek geloof, maar de society en psychologische roman overheerscht. Wel begint deze psychologische roman hoe langer hoe gedurfder te worden, althans volgens hetgeen men in voor-oorlogsch Engeland ‘gedurfd’ placht te noemen. De nieuwe theorieën van Freud beginnen weerklank te vinden en als in 1913 D.H. Lawrence zijn Sons and Lovers uitgeeft, besluiten de engelsche boekhandelaren een soort ‘index’ te maken. Hierop plaatsen zij het genoemde boek van Lawrence en een paar werken van Maxwell en W.L. George. De boekhandelaren spreken onderling af deze boeken, boeken waarin het sexueele probleem openlijk behandeld wordt, niet te etaleeren, doch alleen op aanvraag verkrijgbaar te stellen. Kort daarop breekt de wereldbrand los en niemand bekommert zich meer over literaire kwesties en stroomingen. Pas als de wapenstilstand geteekend is, de vrede afgekondigd en nadat de eerste stapels oorlogs lotgevallen en loopgraven herinneringen gelezen en ... terzijde zijn gelegd, dan pas begint de roman weer om aandacht te vragen. En dan is er opeens zooveel stof om te verwerken! Het leven is in die vier jaren van oorlog geheel gerevolutioneerd. Op het economisch gebied is er een totale ontwrichting, omzetting der standen, verplaatsing van het kapitaal, werkeloosheid, vooral voor de mannen, daar de vrouwen in dien tijd de opengevallen betrekkingen waarnamen; er is de moderne jeugd met haar vrijheid en opstandige denkbeelden (in de oogen der ouderen althans), er zijn | |
[pagina 9]
| |
nieuwe regeeringsvormen, onttroonde vorsten, bolsjewisme en fascisme. Op geestelijk gebied heeft de oorlog eenerzijds het geloof versterkt, anderzijds het geloof zoodanig geschokt, dat een vlaag van wantrouwen tegen een hoogere macht de geesten beheerscht, die alleen in rationalisatie en mechanisatie hun heil zien. De staatskerk maakt een geweldige crisis door; de kleine groep anglo-catholics is grooter geworden en velen van hen wenschen een samengaan met Rome; de puriteinsch voelende leden van de anglicaansche kerk verzetten zich hiertegen met geweld en daar de kerk een staatskerk is, en de koning en het parlement de beslissingen moeten nemen, komt de behandeling over de herziening van het prayerbook in de volksvertegenwoordiging. De schrijvers bezorgd om het lot hunner landgenooten, ofwel omdat zij als schrijvers de verschillende stroomingen en toestanden in hun boeken weerspiegelen, werpen zich op deze nieuwe stof en stellen middelen voor ter oplossing van de conflicten of rafelen de toestanden en gevoelens uiteen. Wat dit laatste betreft, het uiteenrafelen en pluizen, niemand heeft dit in grootere mate gedaan dan James Joyce, wiens verwerpelijk boek Ulysses in 1922 verscheen en de roman binnen en buiten Engeland sterk beïnvloedde. In dit boek vieren de theorieën van Freud over het onderbewustzijn hoogtij. Wat beoogt Joyce met zijn Ulysses? Evenals bij Homerus is ook hier Ulysses een zwerver en het boek is het relaas van zijn zwerftocht, maar deze zwerftocht voltrekt zich binnen het tijdsverloop van vier en twintig uur. Zooals de Odyssee begint met den zoekingstocht van Telemachus naar zijn vader, zoo laat Joyce het eerst zijn Telemachus optreden, Stephen Dedalus den vaderlooze. De beschrijving van zijn wakker worden en opstaan komt het eerst, daarna volgt het ontwaken van Ulysses, een zekere Leopold Bloom, advertentiecolporteur voor een dagblad. De beide zwervers zijn geen van beiden helden! Stephen is de gekwelde jongeling, die onder al de brio zijner geleerdheid (hij studeert in de medecijnen) de knagende wroeging voelt. Kort tevoren is zijn moeder gestorven; in haar stervensuur smeekte zij hem om bij haar doodsbed te bidden en hij heeft geweigerd dit te doen; in zijn onderbewustzijn blijft de gedachte aan die wreede onherroepelijke weigering voortdurend rondspoken. Hoe Stephen zijn katholiek geloof verloor wordt verteld in het autobiografisch boek van Joyce Portrait of the young man as an artist. | |
[pagina 10]
| |
Leopold Bloom's onderbewustzijn is van een andere gedachte vervuld; hij heeft zijn zoontje Rudi verloren en weet dat hij geen zoon meer zal hebben, daar zijn vrouw weigert meer kinderen het leven te schenken. Uiterlijk schenen geen van de twee zwervers, Stephen noch Bloom, zich om die kwellende gedachten te bekommeren, deze leven alleen in hun onderbewustzijn, en knagen er voort terwijl de mannen aan hun dagelijksche bezigheden gaan. Die bezigheden van één dag vormen den inhoud van de 732 klein bedrukte bladzijden van het boek. Alles wat die twee zoo totaal verschillende en tot geheel andere kringen behoorende menschen doorleven, doen, denken, zeggen, zien en hooren, maar vooral wat zij denken wordt met de grootste nauwkeurigheid opgeteekend. Ook de half geformuleerde, niet tot rijpheid gekomen gedachten. Niets wordt verzwegen uit het gedachtenleven van den cynischen, afvalligen Stephen of van den zinnelijken, banalen Bloom, de weerzinwekkendste bijzonderheden worden zelfs niet overgeslagen. Hierdoor ontstaat een beeld van het dagelijksch leven eener grootstad (Dublin) als er waarschijnlijk nooit en zeker nooit in dezen vorm werd saamgevat en tegelijk een minitieuse karakteruitbeelding der twee hoofdpersonen. Het gebeuren speelt zich af op de straten, op een begraafplaats, op de redactie van een groot dagblad, in een ziekenhuis, in kleine kroegjes, in de haven, in de universiteitsbibliotheek, om eindelijk de ontmoeting der twee zwervers te doen plaats vinden in den laten avond. Dan zetten zij hun tocht gezamenlijk voort door de nachtkroegen en als zij beiden door drank beneveld zijn, beleven zij een soort Walpurgisnacht waarin het gebeuren van den dag als een nachtmerrie in hun geest voorbijdanst en de onderbewuste wroegingsgevoelens gestalten aannemen en tot klaarheid komen door het verschijnen der doode moeder aan Stephen en door het verschijnen van Rudi, het gestorven zoontje, aan Bloom. In de vroege ochtenduren gaan de twee zwervers ieder naar hun eigen woning terug en is het boek uit. Het boek van den Ierschen schrijver werd in Engeland en Amerika verboden, maar in Frankrijk uitgegeven. Het heeft vele schrijvers in binnen- en buitenland beïnvloed, in Engeland is Aldous Huxley, met zijn Those Barren Leaves een van de voornaamste navolgers van Joyce geworden. Naast deze psychologische roman staat de sociale, die eveneens na den oorlog een nieuwe stuwkracht onderging. Onder de talrijke schrijvers die de problemen der maatschappij onderzoeken en naar | |
[pagina 11]
| |
geneesmiddelen zoeken noemen we Warwick Deeping en de tot het katholicisme bekeerden Sir Philip Gibbs. Warwick Deeping geeft in Sorrell and Son en in Old Pybus een beeld van de werkeloosheid in den middenstand, zijn leuze is: laat de mannen alles aanpakken wat zich voordoet, geen enkel baantje is te min. Als niet katholiek beschouwt hij geboortebeperking als een aan te bevelen middel in dezen tijd van socialen nood. Philip Gibbs gaat dieper en veelzijdiger op de problemen in. Behalve zijn voornaamste romans Unchanging Quest (over verdraagzaamheid tusschen de landen die tegen elkander gestreden hebben), Young Anarchy (moderne jeugd) The Age of Reason (nieuwste wetenschappelijke vindingen en mechanisatie van het leven) Darkened Rooms (tegen het toenemend spiritisme) schreef hij een zeer belangrijke verzameling studies, gebundeld onder den titel The Day after Tomorrow. Op het oogenblik - zoo schrijft Gibbs - beleven we nog maar de dageraad in de toepassing van vele nieuwe uitvindingen en ontdekkingen, maar wel weten we, dat 'n algeheele omwenteling in het leven der maatschappij en van het individu op handen is. Uitvoerig beschouwt Gibbs daarna de nieuwste uitvindingen op technisch en biologisch gebied: radio, luchtverkeer, televisie, warmtevoorziening, kunstmatige nevels, gifgassen en de proeven van Voronoff en Steinach om de menschen te verjongen, de nieuwste theorieën over voeding (vitaminen) en over hygiene (vitaglas). Ook telepathie, bolsjewisme en fascisme worden geanalyseerd en dan vraagt Gibbs zich af of de menschelijke geest heel dezen overvloed van gedachten, die weelde der wetenschap wel zal kunnen dragen. En hij concludeert: de mensch zal er aan ten onder gaan, tenzij hij den eenigen weg volgt dien heil brengen kan en deze weg ligt in het zich onderwerpen aan een geestelijk gezag. Voor Gibbs is dit geestelijk gezag, het gezag van den paus te Rome. Gehoorzaamt men hier niet aan, dan volgt de ondergang, want elke nieuwe vinding der wetenschap kan tot heil, maar ook tot verdelging dienen. John Galsworthy volgt een andere methode om dezen tijd van snelle verandering te peilen. Hij schreef zijn Forsyte Saga, een familie roman, om aan de hand der lotgevallen in dit gezin de overgang van het Victorian en Edwardian tijdperk naar het na-oorlogsch Engeland van Koning George te schilderen. Het verhaal begint in 1886 met The Man of Property ten huize van den ouden Jolyon Forsyte, tijdperk van welvaart, toen de mannen der industrie, kunsten en wetenschappen steunden. Maar al was alles uiterlijk glanzend, innerlijk | |
[pagina 12]
| |
doorleefden deze menschen ook hun strijd en waren ten prooi aan conflicten; zoo volmaakt was zelfs het Victorianharnas niet of Cupido's boog wist door de metalen mazen heen te dringen. De vrouw, die het bestaan van vele mannen verontrustte en onheil in haar omgeving stichtte, heeft Galsworthy half symbolisch weergegeven in de figuur van Soames Forsyte's eerste vrouw Irene. Zij is het type der charmeuse, der verleidster. Feitelijk zijn alle verwikkelingen tot aan 1920 toe in de levens der jongere Forsytes, het gevolg van die fatale charme van Irene. De familie beseft dit en vormt als 't ware een haag om de mannelijke leden heen om hen te beschutten, maar toch vallen er telkens slachtoffers. In deze samenspanning ligt iets groots dat heel het werk beheerscht: het gevoel van saamhoorigheid en het verdedigen der familieeer en familietradities. In Chancery en To Let behooren beiden ook nog tot het eerste deel. Het tweede, na den oorlog, bevat de moderne romans The White Monkey, The Silver Spoon en Swan Song. De nieuwe generatie typeert Galsworthy in Fleur, de dochter van Soames Forsyte, die in den oorlog getrouwd is met Michael Mont, een huwlijk in de roes van die dagen gesloten. Zij beleeft zooals zoovele anderen de inzinking, zoodra de spanning der oorlogsjaren voorbij is en zoekt haar bestaan dan te vullen met futiliteiten. Achter die bijna pervers levende vlinders der nieuwe generatie staan als stoere helden uit het verleden de oud geworden Forsytes van vroeger. Soames is de laatst overgeblevene van het oude type. Hij moet nu toezien hoe Fleur, zijn oogappel, gewetenloos handelt en elk gevoel van fatsoen met de voeten treedt. Hij bewaakt zijn dochter steeds en het is onder het voortdurend waken over haar geestelijk en lichamelijk welzijn, dat hij den dood vindt. Soames is een pracht figuur van opofferende vaderliefde, maar men vraagt zich af, of de lichtzinnige Fleur de toewijding van haar vader wel genoeg beseft. Engeland van heden mag uit dezen romancyclus een goede les leeren en ter harte nemen. Wells zette zich na den oorlog, waarin hij Mr. Britling schreef opnieuw aan het fantaseeren van Utopieën en het propageeren zijner theorieën omtrent evolutie. Maar dan lijkt het of hij tegen 1928 moe begint te worden, want dan verschijnt zijn mismoedige roman Meanwhile. De tijden zijn nog niet rijp voor den heilstaat, laat hij hierin de profeet-utopist Sempack betoogen, maar meanwhile, intusschen, kunnen we vast beginnen met alle bestaande régimes en godsdiensten te vernietigen. Niets deugt, geen katholicisme, geen fascisme, geen | |
[pagina 13]
| |
bolsjewisme, geen socialisme, geen liberalisme en geen enkele christelijke kerk. Alleen het Darwinisme heeft recht op bestaan; het is een troosteloos boek. Maar een jaar daarna is Wells van die geestelijke inzinking hersteld en profeteert er weer lustig op los in The King who was a King. De profetiën zijn niet nieuw, maar wel de vorm waarin zij werden vervat. Wells ziet nieuwe mogelijkheden voor het propageeren zijner gedachten in de film en geeft in dit boek niet alleen een scenario maar duidt tevens de middelen aan ter verbetering van de creatieve film. Voor de technische mogelijkheden van de film is dit werk belangrijk. Te midden van dit tumult der koortsig naar een oplossing zoekende schrijvers staat de stille, rustige figuur eener fijnvoelende vrouw: Mary Webb4 Haar naam kwam plotseling naar voren, toen zij in 1925 de Femina Vie Heureuse prijs verwierf voor ‘the best work of imagination’. Twee jaar later stierf zij, in den leeftijd van 46. Haar betrekkelijk weinig omvangrijk oeuvre werd toen in een uniform edition uitgegeven en de grootste mannen beschouwden het als eene eer de werken van een voorrede te mogen voorzien. Baldwin, Chesterton en Walter de la Mare werden o.a. hiervoor aangezocht. Mary Webb is de schrijfster der eenvoudige landelijke bevolking van Shropshire, zooals Hardy de schrijver is van het Wessex-landvolk. Maar men zou haar de christelijke Hardy kunnen noemen. Zwak van gezondheid zijnde, veelal ziekelijk, heeft Mary Webb de troost en balsem der natuur, waarin zij overal de hand van den Schepper ontwaardde, met heel haar ziel in zich opgenomen en steeds vinden we die hymne aan de natuur als een hymne aan God terug. Behalve gedichten schreef zij een vijftal romans, waarvan Precious Bane, The House in Dormer Forest en The Golden Arrow de belangrijksten zijn. Haar kunst is er een voor fijnproevers, diep doortrokken van geloof, al kan men dat geloof niet altijd nauwkeurig omlijnen. Maar wel voelt men hoe haar christelijke levensvisie heel het menschelijk bestaan omvat en hoe de hoofdmotieven in haar boeken zijn: geloof, hoop en liefde. Niet alle schrijvers gaven louter sociale oplossingen voor de problemen, ook het geestelijk leven, de godsdienstige conflicten werden onder de loupe genomen. De strijd in de anglicaansche kerk vormde een veel gekozen stof voor de romanliteratuur. Compton Mackenzie schreef in een driedeeligen cyclus hoe een anglo catholic eindelijk katholiek werd, het waren de boeken: Altar Steps, The Parson's | |
[pagina 14]
| |
Progress en The Heavenly Ladder. In dezen tijd van verwarring in de anglicaansche kerk wordt een opbloei der zuivere katholieke letteren bevorderd. Belloc, de geboren katholiek, die vanaf zijn eerste pennestreken heftig, soms zelfs agressief zijn geloofsovertuiging verkondigde, krijgt nu vanaf 1922 een sterken bondgenoot in zijn vriend Chesterton. In dat jaar ging Gilbert Keith Chesterton tot de Moederkerk over en kende de katholieke engelsche letteren voortaan dat krachtige, samengestelde wonderwezen: the Chester-Belloc. De eenheid in dit saamgesteld wonderwezen is hierin gelegen, dat zij elkander aanvullen, wat de eene mist in zijn schrijverstalent, bezit de andere in des te sterkere mate. Belloc is de vechtersbaas, de man van actie, de uitdeeler van harde klappen, de nauwkeurige statisticus, die met getallen, jaartallen en verklarende voetnoten werkt; Chesterton is de droomer, de dichter, de fantast, die dezelfde waarheden verkondigt, maar ze opdischt in den vorm van sprookjes, van koddige invallen, rake paradoxen of teere verdichtsels, bijna parabelen gelijk. Chesterton weeft over alles een sluier der verbeelding, waar de waarheidskern in gevat zit; Belloc's schrijftrant is strakker, synthetischer, bondiger, zakelijker, vol feiten en documentatie. Belloc is degene die fel strijdt tegen Wells, Chesterton neemt Shaw en diens paradoxen voor zijn rekening. Toen Wells zijn Outline of History opnieuw uitgaf in een bijgewerkte editie, een geschiedenis, die geheel gebaseerd is op de theorieën der evolutie, besloot Belloc een ‘Companion to Mr. Wells' Outline of History’ uit te geven. Voet voor voet volgde de companion den voorganger, hoofdstuk voor hoofdstuk, regel voor regel bijna werd aan een streng onderzoek onderworpen en alle uitlatingen tegen de katholieke levensopvatting of leer, tegen het katholieke standpunt inzake geschiedenis der menschheid, van den staat of van de kerk werden kordaat en aan de hand van wetenschappelijke of andere onomstootbare bewijzen weerlegd. Wells, woedend geworden door dien steeds hem achtervolgenden Companion (de weerlegging verscheen het allereerst in drie engelsche katholieke weekbladen in Engeland, Amerika en Australië) schreef een protest brochure ‘Mr. Belloc Objects’ Drie weken later gaf Belloc in een brochure met dezelfde kaft en in het zelfde formaat een tegenprotest uit: Mr. Belloc still objects. Belloc beweegt zich hoofdzakelijk op historisch terrein. Hij heeft een vijfdeelige History of England onder handen waarvan er tot nog | |
[pagina 15]
| |
toe drie deelen verschenen zijn. Verder publiceerde hij in de laatste jaren een pracht werk over de oorzaken der hervorming How the Reformation happened en een verdediging van den door Macaulay verguisden James II. Zijn theorie bij het schrijven over geschiedenis luidt, dat de voornaamste sociale en politieke vraagstukken der nationale geschiedenis in hun kern theologisch zijn, geenszins rassenkwesties en nog veel minder taalproblemen. Dit geldt ook voor de beoordeeling der wereldgeschiedenis. In zijn ‘Survivals and New Arrivals hetwelk in de nederlandsche vertaling Overschot en Aanvoer heet, houdt hij een wapenschouw en bepaalt de positie der katholieke kerk in onze hedendaagsche maatscnappij. Het is een uiterst belangwekkend boek. Nadien publiceerde hij nog twee lijvige werken over kardinalen, het zijn Richelieu en Wolsey. Het boek over Richelieu is ook weer van een heel bijzondere beteekenis, want voor Belloc is de fransche staatsman de stichter van het moderne Europa, de man, die het nationalisme als cultus in het leven riep. Sedert het optreden van Richelieu kan men de voortdurende verminking van Europa volgen, de verwording waarbij de christenen op tweeërlei gebied gescheiden worden: het christendom werd verbrokkeld in een mosaiek van naties en in de plaats van het oude geloof is er een nationaliteitscultus gekomen. Door Richelieu's politiek werd er een scheidingslijn getrokken tusschen de katholieke en de protestantsche beschavingen, die zich verwijdt heeft tot een afgrond welke nog ziender wijze grooter wordt. Het werk door Richelieu begonnen, werd twee eeuwen later door Bismarck voltooid en het gevolg hunner beider politiek was het uitbreken van den wereldoorlog in 1914. Zoodoende is dit boek van Hilaire Belloc een geweldige aanklacht geworden, een blootleggen van de wortels, waaruit het kwaad en het onheil voor het huidige Europa is voortgesproten. Het boek over Wolsey is eveneens meesterlijk geschreven, maar door den aard van het onderwerp vooral belangrijk voor Engeland en voor het nagaan der oorzaken voor de afscheiding van de engelsche kerk van Rome tijdens de regeering van Hendrik VIIIGa naar voetnoot(1). Bovendien schreef Belloc een aantal romans, waarin hij op ironische wijze de een of andere uitwas der hedendaagsche maatschappij hekelt. Onder de best geslaagden rekenen we Mr. Petre (wereld der | |
[pagina 16]
| |
haute finance), But soft we are observed (spionnage stelsel der groote mogendheden) The Missing Masterpiece (het jurystelsel en geknoei met schilderijen). Chesterton heeft deze romans, die iederen zomer verschijnen, geïllustreerd met knappe potloodteekeningen, zeer caricaturaal. Tegelijk schrijft de andere helft van het ‘wonderwezen’ ook over geschiedenis en over sociale en economische problemen, maar op zijn eigen manier. Het groote werk van Chesterton uit de laatste jaren is ontegenzeggelijk zijn Everlasting Man, zooals Orthodoxy zijn voornaamste werk was uit de vroegere, niet katholieke periode. Wil men een goed overzicht krijgen van Chesterton's ontwikkelingsgang, dan moet men de drie volgende boeken lezen: Orthodoxy, Everlasting Man en Catholic Church and Conversion. Alle drie werden in het nederlandsch vertaald, als Orthodoxie, De Eeuwige Mensch en Kerk en Bekeering. Deze boeken geven niet alleen zijn religieuse ontwikkeling weer van modern heiden tot katholiek via de anglo catholic church, maar tevens zijn sociale ontwikkeling van Fabianism tot Distributism. Met dit Distributism brengt Chesterton iets nieuws voor Engeland. Evenals de meeste schrijvers ziet hij in, dat Engeland veel meer aan landbouw moet doen om de economische crisis te verminderen, en de over-industrialisatie te beperken. Maar wat hij als nieuwe gedachte naar voren brengt is een andere verdeeling van de landeigendommen. In het kort komt zijn systeem hierop neer, dat het land in kleine eigendommen verdeeld moest worden en dat de vroegere pachters klein-grondbezitters moesten zijn. Een systeem dat veel bestreden wordt, niet het minst door Chesterton's ‘dear enemy’ Bernard Shaw, zooals hij den socialistischen schrijver noemt. Zijn theorieën aangaande het distributism heeft Chesterton ook zeer vurig en op hoogst origineele wijze verdedigd in den roman The Return of Don Quixote en hij heeft zich terwille van dit systeem de moeite en de last getroost van de oprichting van een eigen tijdschrift G. K's Weekly. In den bijzonder mooien fantastischen roman The Return of Don Quixote vertelt hij van de teruggave van een eigendom aan de rechtmatige bezitters, nl. van het landgoed Seawood Abbey, hetwelk door de jonge erfgename teruggeschonken wordt aan de Benedictijner orde. Het meisje zelf keert terug naar de kerk harer voorouders van de 16e eeuw, de kerk van Rome. Verder schreef Chesterton behalve talrijke romans en bundels van essays twee tooneelwerken Magic en Doctor Johnson. Zijn tot nog toe laatste boek | |
[pagina 17]
| |
handelt over Rome en draagt ook dien titel. Hierin geeft hij zijn gedachten weer over het fascistisch-pauselijk Rome onzer dagen, uitgaande van de theorie dat Rome zich steeds hernieuwt en alhoewel de uiterlijke regeeringsvormen wisselen, steeds het eeuwige Rome der christenen, apostelen en pausen blijft. Het merkwaardigste van dit boek is gelegen in de beide ontmoetingen, de twee audienties bij den Paus en bij Mussolini. Naast de Chester-Belloc staan de andere katholieke schrijvers, meest bekeerlingen. Philip Gibbs en Compton Mackenzie werden reeds genoemd, father Ronald Knox nog niet. Hij is de moderne satyrist bij uitnemendheid. In dezen vorm (Essays in satire en Caliban in Grubstreet) weerlegt hij bij voorkeur de stellingen der anglicaansche kerk en der oppositie. Zijn klein boekje Anglican Cobwebs is een meesterstukje van klaarheid en inzicht aangaande de religieuse verwarring in zijn land. Sheila Kaye Smith, de pas bekeerde heeft nog geen roman geschreven over het katholicisme, maar in haar Shepherds in Sackcloth gaat zij diep in op de conflicten van den anglo-catholic, die de aantrekkingskracht van het katholicisme voelt. Zij zelf behoorde tot deze groep vóór haar overgang naar Rome. Ten slotte is er onder die bekeerlingen Maurice Baring, de aristocraat, diplomaat en reiziger. Hij huldigt de katholieke levensopvatting in den societyroman. Cat's Cradle, The Coat without a Seam, Daphne Adeane en Tinker's Leave geven hiervan de bewijzen. Onlangs heeft hij zich op historisch terrein gewaagd en een zeer interessanten roman geschreven Robert Peckham. De handeling vindt plaats in de 16e eeuw, tijdens de regeeringen van Hendrik VIII, Mary Tudor en Elizabeth, waardoor Robert de wisselende regimes van katholicisme en hervorming meemaakt. Als oprecht katholiek blijft hij het oude geloof waarin hij geboren werd trouw, maar wil als engelsch edelman ook zijn vorst getrouw blijven. Als deze beide belangen met elkander in conflict komen besluit hij weg te gaan en trekt naar Rome. Maar in de Eeuwige stad geniet hij wel de volle bevrediging voor zijn geloofsleven, doch verteert van heimwee naar zijn land. Dit conflict is daarom zoo actueel omdat het duidelijk toont hoezeer het nationaal gevoel van den engelschman saamgesmolten is met zijn religieuze gevoelens en hoe moeilijk het derhalve ook nog steeds voor de hedendaagsche engelschen is, om over te gaan naar Rome, zonder hierin een verraad te zien van hun patriotisme. Opmerkelijk is het om waar te nemen, hoe in het laatste jaar zoo- | |
[pagina 18]
| |
veel schrijvers het historisch terrein betraden. 't Is alsof zij moe zijn geworden van zoeken naar oplossingen voor na-oorlogsche problemen en liever aan hun lezers een spiegel willen voorhouden uit vroegere eeuwen. Zoo schreef bijv. Gibbs een roman George Villiers uit den tijd van James I en Charles I, maar het genre gaat hem niet goed af. Hugh Walpole heeft groote sommen besteed om de brievenverzameling van Sir Walter Scott te bemachtigen en publiceert een selectie uit die interessante brieven. Bovendien werkt hij aan een historischen romancyclus Rogue Herries. En naast den geschiedkundigen roman is de biographie en autobiographie weer in zwang gekomen, zoo zeer zelfs dat E. Clerihen Bentley een geestig boekje publiceerde No more Biography, heel grappig door Chesterton geïllustreerd. Maar al kreeg men in Engeland de schrik voor biographieën, omdat er te veel van dat soort geboden werd, eenparig maakte men een uitzondering voor het werk van Axel Munthe, (den in het engelsch schrijvenden Zweed) voor diens Story of San Michele, in de nederlandsche vertaling De Geschiedenis van San Michele genoemd. Het is dan ook een zeer apart boek en bevat de memoires van een dokter. Daarom is het geen boek dat men eenieder in handen kan geven, maar voor ervaren lezers een werk van grooten rijkdom en zeldzame bekoring. Munthe vertelt uit zijn veeljarige praktijk in Parijs, Rome, Napels en Zweden en hoe hij zijn jeugddroom kon verwezenlijken om op Capri een villa te bouwen op de ruines van keizer Tiberius' paleis en deze in romeinschen stijl op te trekken en te versieren met antieke kunstwerken. Het is een boek vol van verrassingen, humoristische schetsen, wonderbare sprookjes, ijle verbeeldingen, tragische smart. Maar door alles heen loopt als leidmotief het gevoel van innig medelijden van den dokter voor zijn patienten en ook deernis voor zieke en lijdende dieren. Munthe is geen katholiek, maar het geloof is hem sympathiek, hij is weliswaar geen vriend van de priesters, maar heeft daarentegen een groote bewondering en vereering voor de religieuse ziekenverpleegsters en vertelt treffende, roerende staaltjes over daden van naastenliefde en offervaardigheid. Ook wat de vorm betreft is het curieus. Er is bijv. in het hoofdstuk over Lapland een proeve van autobiographie, die heel origineel is. Munthe vertelt dan van zijn reis naar het hooge noorden en hoe hij op de terugreis in de eenzaamheid der bosschen in een hut bij eenvoudige lieden overnachtte. Bij het inslapen verscheen er een kaboutertje op zijn bedrand en uit den fantastischen dialoog tusschen het dwergje en den droomer | |
[pagina 19]
| |
leeren we allerlei bijzonderheden over Munthe's kinderjaren kennen. Een passage welke de schoonheid van Andersen's sprookjes evenaardt, een der mooiste bladzijden uit dit diep menschelijk boek. Oorlogen mogen komen en weer voorbijgaan, rampen en tijden van voorspoed elkander afwisselen, in zijn diepste wezen blijft de mensch dezelfde, verlangend naar een oplossing, die hem geluk brengt. Het is, zooals Philip Gibbs het zoo juist uitdrukt in zijn Unchanging Quest, een eeuwige queste naar het geluk: in het tijdelijke voor hen die geen geloof hebben, en voor hen die verder zien dan den dood, is het een oplossing in het eeuwige. En altijd wanneer de letterkunde dezen strijd en dit verlangen naar bevrediging teekent of middelen aangeeft om dat eeuwige verlangen te stillen, schiet zij hoog uit boven het troosteloos alledaagsche. Waar alle andere boeken slechts tijd of milieu schilderingen zullen blijven, uit min of meer belangrijke perioden, zullen alleen de werken der schrijvers die hooger schouwden, kans hebben om de vergetelheid te trotseeren. Maar zelfs indien een dergelijke uitverkiezing hen niet is beschoren, dan toch zullen zij in de mate van hun kunnen, willen of gelooven, meegeholpen hebben om hun medemenschen te troosten en op te beuren. De engelsche letteren der laatste jaren dragen hier rijkelijk de sporen van.
Bloemendaal, April 1931. |
|