| |
| |
| |
Wetenschapswaan
(Naar aanleiding van het twistgeschrijf rond Konnersreuth.)
door E. De Hovre.
Tot een scherpen, onverkwikkelijken en persoonlijken twist, rondom het ‘Raadsel van Konnersreuth,’ ontaardde het meeningsen gezindheidsverschil, tusschen Dr. Fr. Gerlich, den woordvoerder van den z.g.z. ‘Konnersreuther Kreis’ eenerzijds en de Professoren Wunderle en Mager anderzijds. Dr. Gerlich heeft de namen van beide geestelijken, hoogleeraren in de psychologie, gekoppeld, alhoewel Prof. Mager enkel in de vijandelijkheden wordt betrokken, om het in de oogen van zijn tegenstander als vermeend advokaat van Wunderle na dezes optreden op het Psychologen congres te Erfurt, 27 Juni 1930, verkorven te hebben.
Die twist gaat ons slechts zoover aan als hij er kan toe bijdragen, door het stellen van straffer eischen in naam der historische acribeia en der logica tot nasporing en uitlegging der feiten, het geval van Konnersreuth beter te doen kennen en met meer securiteit te helpen oplossen. Geen krenkende verdachtmaking van niemand. Aprioristische ingenomenheid voor of tegen Konnersreuth, voor of tegen een mogelijk-bovennatuurlijken oorsprong der feiten mag hier niet in aanmerking komen. Gedempt weze de tweespalt: vriend of
Bibliographie:
Dr. Fritz Gerlich: Der Kampf um die Glaubwürdigkeit der Therese Neumann. Naturverlag G.m.b.H. München. |
Dr. Georg Wunderle: Die Stigmatisierte von Konnersreuth. Verlag: Geschaftstelle des Klerusblattes in Eichstätt (Bayern). |
Dr. A. Mager, O.S.B.: Stigmatisation und das Ratsel von Konnersreuth in psychologischer Beurteilung. Der Katholische Gedanke 1928, Bl. 188-201. |
Dr. A. Mager, O.S.B.: Mein Besuch in Konnersreuth. Benediktiner Monatschrift 1928, No 5 en 6. |
Dr. A. Mager, O.S.B.: Religionspsychologie und die Vorgänge in Konnersreuth. 1931. |
Dr. Wunderle-Dr. Mager, O.S.B.: Um Konnersreuth, neueste religionspsychologische Dokumente, Würzburg, C.J. Becker, 1931. |
| |
| |
vijand van Konnersreuth, waar alleen onbevooroordeelde geleerden en menschen van goeden wil dienen samen te werken, en, veronderstellen wij, hebben willen samenwerken met het doel de waarheid te achterhalen en te huldigen.
Maar wordt iemand het recht ontzegd de bedoelingen en de strevingen van hoogstaande geleerden en geestelijken te verdenken of te miswijzen, en nemen wij grif aan dat hunne pogingen, zooals zij het trouwens bekennen, in dienst staan, ‘sine ira et studio’, van de waarheid, 't is plicht, om wille van de voorlichting die wij den lezer verschuldigd zijn, hetgeen als een te kort aan de waarheid en als een gemis aan wetenschappelijke betrouwbaarheid, na onpartijdig onderzoek, om 't even waar, moet worden vastgesteld, vrijmoedig en onbewimpeld aan den dag te brengen.
***
Niemand heeft met meer ijver, wetenschappelijk plichtbesef en bevoegdheid dan Dr. Fr. Gerlich de geschiedenis der Konnersreuther gebeurtenissen helpen opmaken. En wat hij vastgesteld heeft blijft vastgesteld, als de waarheid, onwraakbaar. Prof. Wunderle heeft het tot zijn schade kunnen ondervinden, - zulks bewijst Gerlich's jongste polemisch tractaatje, ‘Der Kampf um die Glaubwürdigkeit der Therese Neumann. Eine Auseinandersetzung mit den Professoren Wunderle und Mager - dat men niet voorzichtig genoeg kan, zijn vooraleer met een bewering op gelijk welk punt uit te pakken, die indruischt tegen het verslag van den Münchener Archivaris.
Ziehier wat Dr. Gerlich in het harnas heeft gejaagd. Professor Wunderle had, in zijn op het Religionspsychologen congres te Erfurt, 27-6-30, gehouden voordracht over Therese Neumann, uitgepakt met zekere voorstelling der feiten steunend, volgens hem, op mededeelingen die rechtstreeks en omzeggens woordelijk uit den mond van Therese Neumann waren opgeteekend geweest, en die op gewichtige punten Gerlich's feitenrelaas tegenspreekt, alhoewel ook deze zich op de hem door dezelfde Therese Neumann verschafte inlichtingen beroept. Dat op die wijze de geloofwaardigheid én van Dr. Gerlich én van Therese Neumann, meteen de betrouwbaarheid van gansch het Konnersreuther geval in het gedrang waren gebracht, bewijst de conclusie die een man van wetenschap, Prof. Mager, in
| |
| |
het verslag dat hij over voormeld congres en voordracht in de ‘Augsburger Postzeitung’ 15-7-30 ten beste gaf, uit die tegenstrijdigheden afleidde: ‘Ik steek het niet weg’ schreef hij, ‘dat deze vaststelling (de tegen elkaar botsende tegenstrijdige getuigenissen n.v.d.s.) voor mij een bliksemstraal was die plots de Konnersreuther aangelegenheid in een nieuw licht deed verschijnen. Wunderle en Gerlich beroepen zich beide op één en dezelfde bron. Hunne voorstellingen echter staan diametraal tegenover elkander. Men krijgt den indruk dat mettertijd te Konnersreuth de vaststelling der feiten en hunne uitlegging ineenvloeiden. 't Heeft den schijn dat men tot elken prijs heeft willen uitschakelen al wat aan hysterie herinnert.’
Daarom heeft Dr. Gerlich gemeend dat hij het bij de logenstraffing die hij Wunderle op het Erfurter Congres stante pede had toetoegediend niet mocht laten, maar dat het voor hem een plicht was, zonder aanzien van personen en om der waarheid wille, zijn wetenschappelijke eer, de geloofwaardigheid van Therese Neumann en de beteekenis (in zijn oogen een goddelijke) van Konnersreuth met hand en tand te verdedigen.
Het verweerschrift van Professor Wunderle, ‘Um Konnersreuth’ (in Verbindung mit Professor Mager) bewijst de ontstemming van den schrijver, doch ontzenuwt het vonnis niet dat over hem werd gestreken. Het gedoen van Gerlich - en meteen van den ‘Konnersreuther Kreis’ - wil Wunderle hatelijk doen voorkomen, zoogezegd omdat het ‘de christelijke liefde onder de voeten trapt’; ‘tegen de voorzichtige terughoudendheid der Kerkelijke Overheid indruischt en onbesuisd op de officieele uitspraak der Kerk vooruitloopt’; ‘op verkettering van allen die anders te werk gaan en oordeelen dan den “Konnersreuther Kreis” berekend is’; ‘elk onpartijdig-wetenschappelijk bedoelde behandeling van het Therese Neumann onderwerp in den weg staat’. Wel is waar heeft Baron Erwin von Aretin, Gerlich's vriend, dezes strijdschrift ‘von einer mitleidlosen Härte’ genoemd (Wunderle zelf haalt dit getuigenis aan); afkeuren echter doet hij niet ‘hetgeen hij als een plicht beschouwt tegenover de waarheid en de buitengewone zwaarwichtigheid van het Konnersreuther probleem’. Welnu het blijkt allerminst uit het antwoord van Wunderle-Mager, dat Gerlich in iets, hoe gering ook, de waarheid zou hebben verdraaid of verkracht, en aan Konnersreuth een slechten dienst zou hebben bewezen. Het gaat dus niet aan,
| |
| |
verontwaardigd, aanstoot te nemen aan den toon en den vorm van Gerlich's aanval en met hooghartigheid een ‘zakelijke discussie’ met den tegenstrever af te wijzen, onder het voorwendsel dat ze ‘doelloos’ en ‘onmogelijk’ is (Wunderle op. cit. bl. 32), of ‘ins Ufer- und Bodenlose’ zou voeren (Mager, it. bl. 35). De lezer krijgt den indruk dat die weigering wordt voorgewend om een verlegenheid te bemantelen, als men door een ‘meedoogenloos’-precies en zelfs ‘geen briefgeheim ontziend’ betoog schaakmat wordt gezet. Zijn tegenstander den mond willen snoeren, omdat men hem, Gerlich, den protestant (hij is het thans niet meer; Gerlich zwoer op 29 September dit jaar 1931 het protestantisme af in de Capucijnenkerk te Eickstätt, in tegenwoordigheid van Therese Neumann n.v.d.s.) het recht en het gezag ontkent katholieke theologen, in een katholieke aangelegenheid als Konnersreuth is, de les te durven spellen, herinnert aan Jo. IX. 34 ‘et tu doces nos!’ De ware vaststelling en de ware uitlegging der feiten, daar alleen komt het op aan; en de ‘neueste religionspsychologische Dokumente’ van Prof. Wunderle-Mager vermogen, ons erachtens, niet te bewijzen dat ze bij Dr. Gerlich en den ‘Konnersreuther Kreis’ niet zouden te vinden zijn.
***
In de brochure van Prof. Wunderle, ‘Die Stigmatisierte von Konnersreuth’ is er weinig dat den toets der critiek voordeelig kan doorstaan. Wij stuiten er op:
tegenstrijdigheden. Wrevelige verklaringen vloeien hem uit de pen volgens dewelke zijn zuiver-wetenschappelijk bedoeld onderzoek door stiekeme verdachtmaking en tegenwerking zou belemmerd zijn geworden en hij den indruk moest krijgen ‘een onwelkome gast’ te Konnersreuth te zijn. Toen Prof. Wunderle zulks schreef en openlijk op het ‘Religionspsychologen’ Congres te Erfurt, 27-6-30, verklapte, - en dit om het verwijt te voorkomen van wetenschappelijke onvolledigheid in het navorschen en beschrijven der feiten - had hij waarschijnlijk vergeten hetgeen hij vroeger, naar aanleiding van zijn bezoek te Konnersreuth op 11-7-26; had gezegd: Over ‘de bereidwilligheid met dewelke hem alle inlichtingen en uitleggingen werden verschaft’; over ‘den verstandigen en oordeelskundigen Pastoor, die op de meest tegemoetkomende wijze alle eischen door objectief onderzoek gesteld ondersteunt’; over ‘den halven namid- | |
| |
dag dien men voor hem over hield om met Pastoor Naber en Therese Neumann zelve ‘in offenster Aussprache’, 't.t.z. ronduit en met kaarten op tafel, al het belangrijke dat zich in ziel en lichaam met de gestigmatiseerde voordeed te bespreken; over ‘de dringende uitnoodiging die hem van wege den Pastoor bereikte naar Konnersreuth op een Donderdag-Vrijdag terug te komen; over ‘de inschikkelijkheid van Therese Neumann die hem op Donderdag 29-7-26, 's avonds te 8 uur, een lang privaat-onderhoud toestond; over ‘de inwilliging van zijn verzoek, tijdens de lijdensextase op 30-7-26, de borstwonde der lijderes te ontblooten (hetgeen nooit door niemand werd gevraagd of aan niemand werd toegestaan) en de gelegenheid die hem werd geboden zelf of door den aanwezigen huisarts, Dr. Seidl, voor de psychologie en de theologie belangrijke onderzoekingen te doen’. Deze tegenstrijdigheden en andere meer als deze b.v.: ‘Ik heb zeer uitvoerig met Therese
Neumann kunnen praten, en zij heeft mij zeer uitvoerig over de dingen die tot nogtoe voorkwamen te woord gestaan:’. (Verklaring door Dr. Wunderle onder eed afgelegd vóór de rechtbank te München, in het proces Aigner-von Lama, op 24-1-30) - en, dit werd gezegd door Prof. Wunderle op het reeds bovenvermeld Erfurt Congres, den 27-6-30. - ‘spijtig dat voorloopig geen ruime gelegenheid bestond tot dergelijke (wetenschappelijke) observatie, het weinige dat ik persoonlijk aan indrukken kon inwinnen...’, pleiten niet, laten wij zeggen, voor het geheugen van den geleerden Professor.
Tekstwijzigingen en weglatingen; (b.v. in de 1e uitgave leest men: ‘der später behandelnde Arzt nam “Verschiebung einiger Lendenwirbel” an, die sich allmählich verschlimmerte’; zulks wordt in de 2e uitgave: ‘ob aber die Annahme einer Lendenwirbelverschiebung den Tatsachen entsprichen, lässt sich leider wissenschaftlich nicht mehr feststellen.’) die bij den schrijver een steeds scherper afgeteekende anti-bovennatuurlijke neiging verraden, en die niet te wettigen zijn, daar het eerste bericht over Therese Neumann door deze laatste zelf, zoo zegt Wunderle uitdrukkelijk, ‘fast diktiert’ was geweest.
Onnauwkeurigheden en dwalingen: ‘Ze reikte 'n emmer water naar omhoog... viel ruggelings neer en kon niet meer opstaan. Doornat en bibberend van koude werd ze weggedragen.’ (Wunderle, Die Stigmatisierte von Konnersreuth, bl. 13.) Uit den eigen mond van baas Martin Neumann die ooggetuige was van het brandongeval vernamen wij (mijne reisgenooten en ik), dat Therese niet op den
| |
| |
vloer is gevallen, dat van niet kunnen opstaan en van weggedragen worden geen spraak is geweest. Men weet overigens dat het moedig meisje, haar krachten overspannend, dien voormiddag de zware bluschakers urenlang had overgereikt. De verdere beschrijving en het verloop van Therese Neumanns ziekten - en voor den Professor in de Psychologie is juist dit hoofdstuk kapitaal - verzwijgt onder de pen van Wunderle feiten die doorslaande zijn en bevat vele onjuistheden; ‘unrichtig’ noemt Therese Neumann Wunderle's relaas. Zijn besluiten én over den aard dier ziekten én over de psyche van Therese Neumann zijn derhalve onvertrouwbaar. Want ‘ex falso sequitur quodlibet.’
Bij zijn derde bezoek te Konnersreuth, 28-29-7-27 moest de Würzburger Professor het voelen als een slag in 't aangezicht dat, tusschen vier oogen, Therese Neumann hem zonder omwegen de onjuistheid van zijne uiteenzetting der feiten verweet. Hem was de gunst beschoren een privaat onderhoud met de gestigmatiseerde te mogen hebben en hij verzocht haar hem te willen op de hoogte brengen van hetgeen ze zoo al in den loop van dat laatste jaar had beleefd. Ze antwoordde daarop dat hij van haar niet redelijker wijze kon verlangen, dat ze in een kwartier zou vertellen al wat binnen een geheel jaar was voorgevallen. ‘Daarenboven’, ging ze voort, ‘neem eens in aanmerking hoe gij, in de eerste uitgave, de dingen hebt verdraaid. Daarmede is de Heiland niet gediend.’ ‘Verder waarschuwde ze hem tegen een ontmoeting met haar vader die maar kwalijk over hem te spreken was. 't Best ware hem te vermijden, ‘der ist auf Sie kritisch (boos) wegen Ihrer falschen Angaben in Buch’. De storm van den toornigen vader kwam inderdaad eenige uren later over Wunderle los. De Professor was boven toen vader Neumann van zijn bezoek werd op de hoogte gebracht. (Toen gingen de bezoekers nog gemakkelijk het huis in en uit. Eerst twee maanden later bemoeide het Beiersche Episcopaat zich met de bezoeken te Konnersreuth en sindsdien gaat geen vreemdeling, vorst of bedelaar, bisschop of leek den scherp controleerenden paterfamilias voorbij zonder de noodige ‘Genehmigung’ n.v.d.s.). Met de beruchte brochure gewapend die hij maar te pakken had gehad, norsch op den man dien men hem als den Professor Wunderle aanwees toetredend: ‘Sind Sie Prof. Wunderle?’ Op zijn bevetigend antwoord; ‘hoe kunt gij het met uw geweten overeenbrengen zulk een boek uit te geven? De Professor trachtte den storm te bezweren: “Wieso
| |
| |
denn!” Wat bedoelt ge! Het boek is toch heel flink geschreven.’ Waarop dit bitsig en afdoend wederwoord van Neumann. ‘Er staan niet anders dan leugens in. Op bladzijde 9 alleen minstens 9 “Fehler”, vergissingen’. Prof. Wunderle stelde dan een nieuwe verbeterde uitgave in 't verschiet (zweite, veränderte Auflage heet, juister, de tweede uitgave die reeds verscheen in datzelfde jaar 1927). ‘Ik bedank er u voor’ wedervoer de altijd nog opgewonden vader, ‘ge hadt beter gedaan uw schrijven onbegonnen te laten! Op die manier worden de leugens de wereld door verspreid. Ik duld het niet dat men zoo “falsch schreibt.”
Gebrekkige vaststelling dus der feiten, waar de feiten schier alles zijn; “une psychologie correcte présuppose une histoire correcte (H. Pinard de la Boullaye S.J.)”; en gebrekkige verklaring der feiten, die niet van aard is een hoogen dunk te geven van de Wetenschap, t.w. de psychologie, in wier naam zij ons wordt verstrekt. Wunderle had nochtans voor zijn vak, de “Religionspsychologie”, aldus de taak opgegeven: “Die Religionspsychologie ist Tatsachenforschung, damit ist zunächst wohl bloss die Tatsachenfeststellung... gemeint. Ein nicht minder wichtiges Gebiet religionspsychologischer Betätigung ist daneben aber die psychologische Deutung.” (Um Konnersreuth, bl. 11.)
De vergissing met den Judaskus speelt Dr. Wunderle, professor in de psychologie aan de universiteit te Würzburg, uit tegen den bovennatuurlijken oorsprong der visioenen. Hij schrijft: “Ik vraag me af of het mogelijk is dat de zieneres, in 't geval dat de schouwing rechtstreeks van God komt (Wunderle onderstreept), den verrader Judas - of ze dan al dan niet Arameesch hoort spreken - voor een vriend van Jesus kan houden enkel hierom daar hij uiterlijk voor den Heiland een vriendschapsteeken over heeft. Zin en doel van een bovennatuurlijk-wonderbaar visioen moeten mijns inziens juistheid van kennis en van houding tegenover Jesus' vijanden “eo ipso” medebrengen.”
Waarom? “Eo ipso”, uiteraard, beslist de Professor. Zoo van zelfsprekend is het evenwel niet en een positieve reden die zijn bewering wettigt brengt hij niet aan. Aan hetgeen in de mystische theologie algemeen over den zin en het doel van dergelijke visioenen wordt geleeraard (cf. De Hovre, Therese Neumann, bl. 95 en 96) doet die “kinderlijke” mistasting van Therese Neumann niets te kort. Ze strookt integendeel met de psychologie van de kinderlijke onbevangenheid en van de volkomen inbeslagneming door het aan- | |
| |
schouwde en pleit voor de objectiviteit der van God komende visioenen.
Een andere psychologische vergissing van den Professor vind ik elders uitgesproken. (Op. cit. bl. 27) Na er eerst op gewezen te hebben, hoezeer Therese Neumann het aanschouwde meevoelt en door gebaren en gelaatsuitdrukking dat gevoel laat blijken “ungeschminkt natürlich” en “ja, nicht selten bäuerlich-kräftig”, merkt de Professor op dat die boersch-gemanierdheid niet past bij “den ernst van den toestand”.
Oordeelt toch: wanneer, na de Geeseling, de Heiland zijn kleederen van den grond wil oprapen, is daar een jonge vlegel bij die ze wegschopt, en tegen dien rekel komt Resels verbolgenheid los: “die Montur hat der Lausbuam scho gleich gar nix angangen. - Dem Lausbuam hätte i scho so gern eine runterghaut.” “De luiskop had met de kleeren (van den Verlosser) niets te maken. Hem had ik gaarne, den luiskop, een faatse gedraaid.”
Spreken deed ze zoo, wanneer ze in den tusschentoestand van ingenomenheid’, ook nog 's namiddags, door Prof. Wutz op dat punt werd onder handen genomen.
Voor de beulen der Doornenkroning heeft ze deze liefelijkheid over dat het ‘bezopen boeven’ waren: ‘Die Buam habn nimma trunka, da sagt man schon gsoffa.’
Het ergert haar zeer dat de booze moordenaar zoo'n keel opzet; ‘neben dem Heiland schreit man nicht so.’ Hem ook zou ze tot iederen prijs ‘eine runterhauen’ 't.t.z. een muilpeer willen stoven. En wanneer op dat oogenblik een der omstanders, Prof. Wutz, ingrijpt, om bij haar, ook voor dien booswicht, met het oog op zijn gruwzamen dood, een gevoel van deernis op te wekken, geraakt haar stemming slechts zoover milder, ‘dat ze hem geen leed had willen aandoen maar hoogstens hem eene op zijn bakkes (S.V.V.) had willen geven.’ ‘I hätte eahm ja ni weh tan, i hätt eahm höchstens aufs Mäue eine reinlass'n!
Shocking, want plebejisch? Geen salontaal alleszins. De krachttalige visionnaire heeft nog wel iets behouden van de kracht-dadige hoevemeid die met de karwats de liefdeslyriek uit het hoofd van 'n boerepummel wegredeneerde. Is dit zoo leelijk een kwaad? De mensch blijft nog een mensch ook wanneer hij door de goddelijke genade wordt overvormd. De genade veronderstelt de natuur, ze
| |
| |
verwoest en vernietigt haar niet. En dit geldt ook voor de charismatische genade die zich - psychologisch - weet aan te passen aan de natuur, aan de eigenschappen, aan de vermogens en het temperament van den mensch. En daarom ook, waar de menschen zoo verscheiden zijn van aanleg, van bekwaamheid, van persoonlijkheid, zal de goddelijke overvorming van den mensch door de genade - en hier bedoelen wij ook de charismatische, uitzonderlijke, genade die wij in het leven der mystisch bevoorrechten aantreffen - wel niet gebeuren naar een abstrakt schema en een geijkten vorm, maar wisselend van schakeeringen, steeds getuigen van harmonische samenwerking en samentreffing van het diep-menschelijke en het echtgoddelijke.
Trouwens bij Prof. Wunderle zelf treffen wij dezelfde bedenkingen aan (op. bl. 26. ‘Die Gnade, auch die ausserordentliche, setzt die Natur voraus und baut auf Sie auf.)’, met dit verschil evenwel, dat de Professor in de Psychologie een neiging voelt om, hetgeen hier als een voorwaarde wordt aanzien der charismatische verschijnselen bij Therese Neumann, als hun natuurlijke oorzaak te bestempelen. Dit oorzakelijk verband wordt echter door het verder betoog van den hoogleeraar geenszins gewettigd.
Willen wij eens, zonder vitterij, een bladzijde van Wunderle (Op. cit. bl. 11-12) critisch doorlezen.
‘Dat, tengevolge van 't gedurig onderzoeken en ondervragen, hare onbevangeheid niet ongedeerd kon blijven, daarop werd reeds door ons gewezen.’ (Een veronderstelling van Wunderle is deze vage bewering en niets meer; de preciese getuigenissen met dewelke ons verhaal doorspekt is spreken dit aprioristisch vermoeden formeel tegen.) ‘Voor zooveel ik vermag te oordeelen, heeft het steeds ver van de bedoelingen des Pastoors, in wien zij het grootste betrouwen stelt, gelegen, het meisje om 't even wat van die merkwaardige dingen opzettelijk te ‘suggerieren’. (Goed; die bekentenis zullen wij onthouden. De ondervinding die Wunderle te Konnersreuth opdeed dwingt hem dit oordeel op. Ik onderlijn een woord, om daarmede aan te toonen dat aldus telkens, de zekere waarnemingen met eigen oogen en ooren, en dit geldt ook voor Prof. Mager, de geleerde hypothesen of fantasieën der z.g.z. wetenschap komen logenstraffen.) ‘Doch een ernstige vraag blijft het desniettemin voor ieder onbevangen ver van den “Konnersreuther Kreis” staanden observator, hoever gaat de onopzettelijke beïnvloeding door haar omgeving en haar persoonlijken
| |
| |
godsdienstaard, “religiöse Einstellung”. (Hier hebben wij het al. De geleerde heeft opgehouden waar te nemen en vast te stellen hetgeen is, om te fantaseeren over hetgeen zijn kan. Want er speelt hem 'n woord, 'n theorie, in het hoofd: Suggestie, heterosuggestie en autosuggestie, en die theorie moet goedschiks kwaadschiks tot haar recht komen. Wie het ontgelden moeten? Therese Neumann zelf, dit is een eisch van de autosuggestie hier reeds voorzichtig geïnsinueerd door de “religiose Einstellung” en later o.a. op bl. 66 onder den barren vorm van deze vraag voorgedragen: “Dazu komt das Problem, ob nicht die Selbstsuggestion (Wunderle onderstreept) bei Therese Neumann so stark ist, dass sie den Zustand der Stigmatisation und der damit verbundenen Blutungen hervorbringt;” en vooral de Wunderle onsympathieke “Konnersreuther Kreis”. Want zooals de zin daar zoo even luidde, met de inciese over dien “Konnersreuther Kreis”, heeft de Professor te verstaan gegeven dat Therese Neumann ontegensprekelijk door dien kring t.t.z. door het tweespan Wutz-Gerlich (de Pastoor immers werd uitgesloten en a fortiori de huisgenooten) wordt beïnvloed. Hetgeen, zonder meer, bewijzen, “da capo” en “rinforzando” wat verder, bl. 65, wordt gevetdrukt: “De overmachtige aan een hooggespannen geestelijke en godsdienstige atmosfeer eigen, suggestieve kracht komt thans, dit moet openlijk worden gezegd, in schier onweerstaanbaren graad aan het licht in den “Konnersreuther Kreis”. Hoe jammer dat, in de plaats van een hoogdravende losse bewering, geen enkel door den Professor waargenomen feit wordt ten beste gegeven, waaruit stellig blijkt dat van den “Konnersreuther Kreis” een beïnvloeding uitgaat die
Therese Neumann ondergaat! Onmiddellijk te voren immers had dezelfde Professor Wunderle, steunend op persoonlijke waarneming te Konnersreuth, de hysterie-hypothese van Dr. von Weisl van de hand gewezen. De Berlijnsche arts klist een heele litanie symptomen van de hysterie samen waaronder de suggestie in alle mogelijke gedaanten haar rol speelt, o.a.: “hysterische lichtgeloovigheid en “Urteilssuggestion; “Pseudologia phantastica”, een eigenaardige vorm van de autosuggestie hierin bestaande dat iemand eerst bewust liegt en op den duur zijn eigen leugens gelooft; suggestibiliteit die zich vertoont in het bizonder aanpassingsvermogen der hysterieken aan gelijk welk milieu. Naar gelang hunner omgeving zullen ze zijn om de beurt: misdadig, godsdienstig, arbeidzaam, dweepziek, enz... Ze zijn zoo beïnvloedbaar dat ze geen eigen wezen meer schijnen te bezitten.”
| |
| |
Welnu, merkt Prof. Wunderle na die aanhaling op, zijn dat de kenmerken der hysterie, dan heb ik redenen de hysterie af te wijzen, omdat bovenvermelde verschijnselen in tegenspraak zijn met de Konnersreuther werkelijkheid (Tatbestand), daar een dergelijke beïnvloedbaarheid en beïnvloeding bij Therese Neumann niet worden aangetroffen.’ En uit het betoog van Prof. Wunderle meenen wij evengoed te moeten besluiten tot de verwerping van zijne suggestie-theorie omdat zij op hare beurt indruischt tegen ‘dem Konnersreuther Tatbestand’, of hij bewijze met feiten het tegenovergestelde.
Maar de Professor is er niet toe te bewegen met feiten, bepaalde, juiste, klaar sprekende feiten uit te pakken en nog minder van zijn stokpaardje (onderbewustzijn, suggestie-theorie) af te stijgen. Hoort hem doordraven:
‘Haar standvastig bezig zijn met hetgeen ze beleeft, de nooit rustende belangstelling in hetgeen met haar gebeurt, het onophoudelijk ondervragen moet (ik onderstreep n.v.d.s.) toch op hei eind een atmosfeer scheppen uit dewelke alle mogelijke op den duur niet meer controleerbare prikkelingen en kennissen in Therese's bewustzijn insluipen. Haar blijkbaar uitstekend geheugen houdt dit alles, te samen met hetgeen zij daadwerkelijk zelf door lezing en overweging verworven heeft, vast, en in de extase stijgt het onderbewuste op in den merkwaardigen vorm eener levendige en objectieve schouwing, tegenover dewelke Therese zelf als meevoelende toeschouwster komt te staan.’
Wat wil Prof. Wunderle? Een natuurlijke uitlegging van de extatische Passie-visioenen - een van het paar verschijnselen waaraan hij eenige aandacht verleent; het ander is de stigmatisatie, maar daarover seffens meer, - den lezer ‘suggereeren’ door den dubbelen factor suggestie (zelfsuggestie of door anderen) en onderbewustzijn. In den inhoud dier visioenen maakt de Professor een schifting tusschen hetgeen overeenkomt met het gewone, dat ze in 't godsdienstonderwijs leerde of op de kruiswegstaties heeft gezien en het ongewone, dat door den omgang met geleerden b.v. Prof. Wutz, uit dezen in haar werd overgebracht. Het is een eisch, om de gansch uitzonderlijk-intensieve bedrijvigheid en uitbeeldingsvermogen van het onderbewustzijn te wettigen dat die kennissen diep indrongen in de psyche van Therese Neumann en er een krachtig leven blijven ontwikkelen. Zorgen daar niet voor: ‘haar bestendig bezig zijn met hetgeen zij beleeft’? Dat is echter niet waar in den door Wunderle bedoelden zin. Zij zoekt afleiding in allerhande bezigheden en haar
| |
| |
omgeving zorgt voor en zoekt naar afleiding voor haar; ‘de Konnersreuther atmosfeer’ met belangstelling, ondervraging en al wat meer hierbij te pas komt? Tegengesproken door haar sterke persoonlijkheid, haar zelfstandigheid die haar tegen suggestie bestand maakt. Wunderle zelf zal het niet ontkennen, en door de afwezigheid van alle suggestiepogingen bij hare omgeving, den Konnersreuther Kreis’ inbegrepen. Wie heeft Therese Neumann iets gevraagd? Professor Wunderle? Natuurlijk hij niet, want hij kwam als speuragent om verdachte vingerafdrukken na te kijken. Dr. Gerlich en Prof. Wutz dan? Zijn zij dan naar Konnersreuth gekomen om beet genomen te worden en anderen te helpen beetnemen? Was het hun niet te doen, evengoed als Wunderle, de waarheid te achterhalen en hebben zij met geringer wetenschappelijke argwaan en nauwgezetheid hun onderzoek geleid? Spreken alle details die wij - en Wunderle ook - van hun omgang met Therese Neumann kennen, de kwetsende verdachtmaking van een door hen, bewuste of onbewuste, uitgeoefende suggestie niet bepaald tegen? En dan, ten slotte, zelfs indien wij al die losse beweringen van Prof. Wunderle voor klinkende munt hielden, hoe speelt men het klaar dat bij Therese Neumann, een bij uitstek lichamelijk en geestelijk gezonde natuur, de in de psyche opgehoopte indrukken en kennissen als ‘lebendige objective Vision’ (Wunderle) uit het onderbewustzijn oprijzen ‘tegenover dewelke zij staat als toeschouwer’, zooals de inwoners van Jerusalem toezagen als ooggetuigen en zooals wij met opene oogen toezien op hetgeen vóór ons op straat gebeurt? Therese Neumann zegt zelf: ‘indien ik vóór twee duizend jaar alles had meegemaakt en er bij was geweest, kon ik niet duidelijker gezien en rechtstreekscher ondervonden hebben dan ik nu zie.’
Men mag ten slotte de oogen sluiten over de gewraakte verwarring tusschen mogelijkheden en werkelijkheden; men mag gelooven in de macht en in het mirakel van suggestie en onderbewustzijn; men zal dan toch nog niet mogen vergeten, dat de Konnersreuther verschijnselen: passieextasen, stigmatisatie, xenoglossie, cardiognosie, enz. de Konnersreuther atmosfeer voorafgingen; en dat Prof. Wunderle's logica bijgevolg de plaatsen verwisselt van oorzaak en gevolg, vermits de wereldbelangstelling in Konnersreuth, de bezoeken, de onderzoeken, de ondervragingen ontstaan zijn, nadat de sentatiewekkende feiten zich in het Fichteldorpje hadden voorgedaan, en door die feiten zijn uit te leggen, en niet, omgekeerd, de feiten uit
| |
| |
te leggen zijn door de belangstelling, de bezoeken en de ondervragingen.
Nu dat de Professor het zijne gedaan heeft om het ‘Raadsel van Konnersreuth’ wetenschappelijk te helpen oplossen, wil hij ook niet verzuimen anderen de gelegenheid te geven door hun arbeid tot die oplossing bij te dragen. Na de stellige, assertorische zinnen, die geen aarde aan den dijk brachten, een den wetenschappelijken gezichtseinder verruimende vraagvorm. ‘Eine Frage’: Heeft men er al ernstig aan gedacht te onderzoeken of...’ De hoogleeraren in de Psychologie Wunderle en Mager munten vooral uit in het stellen van allerlei wetenschappelijke vragen, voor de oplossing derwelke zij echter, helaas, bitter weinig, of beter niets hebben gedaan. Want telkens zij zich aan een oplossing wagen gebeurt het op de basis van zulk een halve en gebrekkige kennis der te beoordeelen en uit te leggen feiten en door een redeneering bij zulk een oppervlakkige en alles-en-niets-bewijzende analogie, dat de wetenschap, namelijk, de hooggeroemde psychologie, er bekaaid uitkomt en beter ongemoeid ware gebleven. Het is overigens kenschetsend voor de methode van beide geleerden, dat ze er eerder op bedacht schijnen te zijn moeilijkheden op te stapelen en twijfels op te roepen en rond Konnersreuth een atmosfeer van wantrouwen te scheppen; af en toe eens 'n schijn van een antwoord op een vraag te geven om dan weer met een stortvloed van nieuwe vragen den lezer te overrompelen en overstuur te smijten; wijl zij er genoegen kunnen mede hebben zich met een Jantje van Leyden van een probleem af te maken.
Wat beide hoogleeraren in de psychologie, - doelbewust of onbewust, 't doet er niets toe - met dit procédé bereiken? Dat de oplossing van het Konnersreuther probleem op de lange baan wordt verschoven; dat voor 't oogenblik 'n vage argwaan in het gemoed van den argeloozen lezer is gewekt, een vermoeden, dat een verklaring door natuurlijke oorzaken van het Konnersreuther geval niet elken grond van redelijkheid mist; dat op de gevoelige plaats uit alle macht wordt gedrukt, om den stekenden angel tot diep in de ziel te doen doordringen; dat die vragen met hun inslag van geleerde termen, - we zullen ze onderstrepen - die, omdat ze Grieksch of Latijnsch zijn, gewone menschen bedwelmen, alle 'n verdachtmaking van den goddelijken oorsprong der Konnersreuther feiten inhouden en een natuurlijken oorsprong influisteren, en die, omdat ze onopgelost zijn, volgens de opvattingen der vragenstellers, en evengoed altijd
| |
| |
onopgelost zullen blijven, den slotindruk achterlaten, dat het ‘Raadsel van Konnersreuth’ niet verdient de waardeerende belangstelling van de wereld gaande te maken en dus best van de baan kan verdwijnen.
‘Heeft men reeds ernstig daaraan gearbeid de bestanddeelen der Visioenen na te gaan en over hun natuurlijke herkomst een onderzoek in te stellen? Heeft men reeds nagevorscht of Therese Neumann, wellicht zonder het zelf te weten, soms geen bizonder zintuig bezit dat haar toelaat de uitdrukkingsbewegingen harer omgeving waar te nemen en te begrijpen? Men heeft ook het recht bij een psychisch zoo gevoelig persoon te denken aan telepathie. Niet dat ik daarmede de phantastische vermoedens (die wel is waar werden uitgesproken) van occultismus een stem wil verleenen. Ook haar ‘mediale’ aanleg, waarop reeds werd gewezen krachtens denwelken de ‘helderziende’ Therese Neumann in zielsgemeenschap met ‘bestimmte’ personen (Wuts en Gerlich zijn bedoeld n.v.d.s.) harer omgeving zich hun bewustheidsinhoud toeeigenen kan, zou moeten in 't bizonder worden onderzocht, indien men tot een definitieve oplossing wil komen van het Arameesch probleem, van dat der televisie d.i. der verziendheid in tijd en ruimte en der cardiognosie.
Ge ziet dat er waarlijk genoeg natuurlijk-psychologische problemen opdagen. (Wunderle onderstreept zelf.)
Men voelt het Wunderle aan dat hij behagen vindt in zijn problemen, een behagen dat, hopen wij, ook de lezer zou deelen, indien de Professor sijn bevoegdheid toonde in het oplossen of het helpen oplossen van die problemen. Zij echter die zich niet vergapen aan hoog dravende woorden en aan een wetenschappelijk gebaar zullen in de taal der klare en zekere feiten waarvan ons boek het relaas biedt dezelfde problemen ontdekken, maar anders geformuleerd, en, vertrouwen wij, nu reeds opgelost.
Daarmede echter heeft de afrekening met Professor Wunderle nog niet haar beslag.
Hat geval Neumann moet, zooals Professor Mager terecht doet opmerken, in zijn geheel worden beschouwd en behandeld. De kwestie is niet zoozeer, of enkele verschijnselen voor een gedeeltelijk natuurlijke uitlegging vatbaar zijn, dan wel of er te Konnersreuth verschijnselen voorhanden zijn die met elke natuurlijke verklaring spotten en zeker naar een bovennatuurlijk-goddelijken oorsprong wijzen. Welnu op die vraag is het antwoord: ja, en dat is beslissend
| |
| |
voor het wezen van Therese Neumanns geval. Wunderle echter heeft het probleem van Konnersreuth niet in zijn geheel behandeld. Te vergeefs zoeken wij in zijne brochure naar een vermelding, laat staan, naar een bespreking o.a. van Therese's extatische communies en van haar volstrekte voedingsloosheid.
Eén verschijnsel in het wonderleven van Therese Neumann heeft in 't bizonder de aandacht getrokken van Prof. Wunderle en neemt ongeveer de helft van zijn boekje in beslag (bl. 44-79): de Stigmatisatie. Kenschetsend is 't voor de wetenschappelijke methode van den Hoogleeraar, dat aan de beschrijving der stigmata zooals ze bestaan en ontstonden bij Therese Neumann omzeggens niet wordt gedacht. De onloochenbare, preciese feiten: scherpomlijnde wonden die dwars door de handen zijn geboord, van zelf ontstonden, aan geneeskundige behandeling weerstonden, niet etteren, niet genezen, bloeden... spreken een duidelijker en overtuigender taal dan alle getheoriseer over onderbewustzijn en suggestie. Wunderle zelf vergeet niet het ‘contra factum non valet argumentum’, zoolang het slechts niet zijn stokpaardje geldt.
Er bestaan volgens hem, vier wegen om te pogen op natuurlijke wijze de stigmatisatie te verklaren: bedrog, organische krankheid, hysterie en suggestie. De drie eerste oplossingen wijst de Professor van de hand, daartoe gedwongen door zijn kennis van de feiten die deze hypothesen tegenspreken. De Hysterie-hypothese echter deelt niet in de onvoorwaardelijke afkeuring der twee eerste, omdat ze dien familietrek met zijne theorie gemeen heeft nadruk te leggen op het zeldzaam overwicht der ziel op het lichaam bij Therese en zoo langs psychogenen weg de buitengewone verschijnselen in het lichaam der gestigmatiseerde te verklaren. Maar ook door Prof. Wunderle's verklarings-hypothese, namelijk de fascineerende suggestie, zal niemand zich laten begoochelen die weet, hoe hier wordt geschermd met woorden en beschouwingen die weinig of niets om het lijf hebben, en hoe dezelfde feiten van Konnersreuth de geleerde hypothesen van den Professor in de psychologie als stuifzand wegblazen.
Er is meer. Wil Prof. Wunderle soms zijn goedgeloovige lezers verschalken? Hij verwaarloosde niet zich bijtijds te beroepen op het religieuze element in de psyche van Therese Neumann om desnoods de ‘Nurhysterie-hypothese’ (zonder godsdienstigen inslag) van v. Weisl te kunnen verwerpen, doch hij zelf springt met de woorden natuurlijke en bovennatuurlijke verklaring der stigmatisatie om op
| |
| |
een wijze die ons het spoor moeten doen bijster worden. Het stokpaardje van den Hoogleeraar in de psychologie is de ‘psychogene’ oorsprong der stigmata. ‘Psychogeen’ d.i. uit de eigen ziel van den mensch voortkomend, natuurlijk, en bijgevolg den charismatischen oorsprong door een rechtstreeks en uitzonderlijk ingrijpen Gods uitsluitend, en niettemin bovennatuurlijk in de pen van Wunderle.
Hij schrijft: ‘Het is en blijft de hoofdvraag, of er in werkelijkheid een natuurlijke stigmatisatie bestaat. Tot hiertoe is zulks nog in geen enkel geval met onbetwistbare zekerheid vastgesteld geweest. (bl 48). Hij herhaalt (bl. 75) met nadruk: ‘Tot op den dag van heden is niet eens 'n stigmengelijkende bloeding, laat staan de volle plastiek der geheele stigmatisatie op natuurlijk-psychogene wijze bereikt geworden. (Het was dus overbodig (op bl. 71) van ‘Vikariïerende Menstruation’ te spreken). Wunderle echter laat het niet bij die negatieve bekentenis: ‘Ik wil niet nalaten op te merken, dat ik de mogelijkheid (W. onderstreept) eener door de ‘normale genade Gods in een natuurlijk-voorgeschikte persoon teweeggebrachte stigmatisatie met overtuiging voorsta. Men mag dan, voor mijn part, zulke stigmatisatie “natuurlijk” noemen; maar die benaming blijft beter achter, omdat die stigmatisatie - en zoo is 't met al wat op godsdienstgebied verdienstelijk is - op rekening komt der Genade en derhalve, alhoewel niet charismatisch-wonderbaar, bovennatuurlijk mag heeten’ (bl. 48).
Is dat geen spelen met woorden om den lezer een rad voor de oogen te draaien? Dat stigmatisatie in het kader van den godsdienst voorkomt (feitelijk alleen bij Katholieken) en een intense godsvrucht tot Jezus' lijden veronderstelt, het zweemt naar banaliteit daarop te willen aandringen; (in dien zin is waar hetgeen Wunderle schrijft bl. 75 ‘Die “plastische Kraft der” Seele wird hier förmlich sichtbar.’
Het citaat uit Ruisbroeck bewijst niets meer, en nog meer, overtuigend had hij den H. Bonaventura kunnen aanhalen die voor ‘de omvorming van Franciscus in het beeld van den gekruisigden Christus’ als voorafgaande voorwaarde en, wilt ge, als uitnoodiging, vooronderstelt den inwendigen brand van het goddelijk liefdevuur, ‘incendium mentis’. Hetgeen hem niet belet de inprenting der stigmata een ‘novum et stupendum miraculum’ te noemen. ‘In cujus carne praerogativa mirabili passionis tuae sacra stigmata renovasti’. (Pref. mis 4 oct.)
Alsook, dat de door de gewone genade (gratum faciens) met medewerking van den mensch godgevallig-omgevormde ziel een edel
| |
| |
en smijdig werktuig is in de handen van God, het werd reeds gezegd waar wij de aandacht trokken op de verwarring in Prof. Wunderle's redeneering tusschen werktuigelijke voorwaarde en werkende oorzaak. De vraag is immers en blijft steeds dezelfde, of zulke ziel, uit zich zelf, eigenmachtig, de wondeteekenen van Christus in het lichaam van 'n mensch, zooals ze bij Therese Neumann voorkomen, kan voortbrengen, of wel, of daartoe een charismatische genade, een buitengewone, ‘gratia gratis data’, m.a.w. een wonder noodzakelijk is.
Ik meen dat een enkel-psychogene uitlegging - of ze met de hysterie-voorstanders zuiver pathologische gronden veronderstelt, of met Wunderle het specifiek-religieuze element naar voren brengt, ‘zonder daarom ziekelijkheid uit te sluiten’. (bl. 73) het is om 't even - tot het rijk der onmogelijkheden in de natuur moet verwezen worden, omdat ik met mijn verstand geen verhouding vermag te ontdekken tusschen oorzaak en gevolg. Hetgeen Therese Neumann zelf eens heeft gezegd waar zij het had, drastisch en leuk, over verbeelding en hoornen van 'n os. Geen spraak ervan dat de Wunderles, de Ewalds en de von Weisls een tot staving van hun ‘hysterisch’ of ‘psychogeen’ vermoeden onontbeerlijk analogon dat wezenlijk bewijskracht bezit zouden onder onze oogen brengen.
Het moet ons ten slotte ook nog van 't hart dat de Professor in de psychologie geen blijken heeft gegeven van psychologische begaafdheid en takt in zijn optreden te Konnersreuth en zijn omgang met Therese Neumann. Hem moest het te doen zijn den sleutel van Therese's ziel in handen te krijgen en bijgevolg haar vertrouwen in te palmen en door sympathie een toegang tot haar hart te vinden. Welnu de goede en vriendelijke Therese Neumann die zeker door niemand tegen den Professor was ingenomen en bereid was met welwillendheid zijn goed bedoeld enkwest te gemoet te komen, is van 't begin af tegen hem ontstemd geweest. ‘Ik mocht hem niet’ heeft ze zelf getuigd, 't was wellicht 'n fout in de oogen van den Heiland, maar heuschwaar ik mocht hem niet’. Starke Zurückhaltung’ kenmerkt hare houding tegenover hem reeds bij zijn eerste bezoeken en bij zijn verdere bezoeken sloeg die terughouding over in een gevoel van onbehaaglijkheid’, ‘starkes inneres Unbehagen’. Therese kan niet op menschen die, als de ‘schriftgeleerden’, hun zelfgenoegzaamheid, hun laatdunkendheid en gewichtigdoenerij ten toon dragen.
| |
| |
Een woord van haar dat Dr. Gerlich meer dan eens uit haar mond, in den verheven rusttoestand, vernam is: ‘Die, of gene, beeldt zich niets in; dat heeft de Heiland gaarne’. (Gerlich op. cit. bl. 88).
Professor Wunderle eindigt zijn brochure met zijn tegenstrevers het recht te ontzeggen hem, om wille van zijn bemoeiingen met Konnersreuth, zoolang de Kerk zich niet officieel over het wonder van Konnersreuth heeft uitgesproken, te verketteren. Daarin heeft hij gelijk. Therese Neumann is geen dogma van ons credo. Onze gedachtenwisseling met hem is niet geschreven in den toon van een persoonlijk twistgeschrijf, en daarom hoeft hier geen gebruik te worden gemaakt van de grievende onthullingen door Dr. Gerlich, den woordvoerder van den ‘Konnersreuther Kreis’ aan den dag gebracht en die iemand ‘knock-out’ slaan. Wij hebben enkel, om te voorkomen dat iemand zich zou laten overbluffen door een wetenschappelijken naam en door geleerdheidswaan, willen aantoonen, wat het gezond verstand op de methode en de bewijsvoering van den Würzburger Professor mocht en moest afdingen.
***
Met dezelfde bedoeling zullen wij thans nog voorbrengen de bedenkingen die de Konnersreuther schriften van een ander Professor in de Philosophie Dr. A. Mager O.S.B., ons in de pen brengen.
Wij zullen er ons wel voor hoeden den Salzburger Hoogleeraar over denzelfden kam te scheren als zijn collega uit Würzburg, en nog verder ligt het van ons gedacht den man, wiens klaar uitgesproken getuigenis over het bovennatuurlijk karakter van het Konnersreuther verschijnselencomplex wij met genoegen hebben aangehaald, bl. 284, thans zonder meer als een tegenstander van het bovennatuurlijke te doodverwen. Het voorbehoud echter dat ook, naar onze opvatting, zijne uiteenzetting en bespreking der Konnersreuther feiten noodzakelijk maken, meenen wij niet te mogen achterwege laten.
Het oordeel van P. Mager over het geval van Therese Neumann is dit: bovennatuurlijke oorsprong der verschijnselen nevens natuurlijke, ja, pathologische bestanddeelen.
‘Wanneer ik de Konnersreuther verschijnselen als een samenhoorend geheel beschouw dan komt voor mij de overtuiging vast te staan, dat het hier om gebeurtenissen gaat die in elk geval niet
| |
| |
uitsluitend op natuurlijke wijze kunnen uitgelegd worden. Hier werkt mede een buitennatuurlijke of beter een bovennatuurlijke kracht. Gewis het zou tegen mijn overtuiging indruischen alles zonder uitzondering als bovennatuurlijk te willen verklaren. Natuurlijke faktoren spelen hier een vergaanden rol mede.’ (M.B. in K. Bened. Mon. bl. 209).
In zijn op Pinksteren 1931 op het Religionspsychologen-congres te Weenen gehouden voordracht herhaalt Prof. Mager eens te meer dezelfde meening. Het bovennatuurlijke echter dat hij op verre na niet uitschakelt durft hij niet meer zoo kordaat als wetenschappelijkzekere oorzaak te bekennen ‘Zooveel schijnt mij zeker’, verklaart hij, ‘dat het gebeuren te Konnersreuth op elementen wijst voor dewelke wij geen parraleel kunnen vinden in hetgeen ons bekend is over het droombewustzijn en het mediaal bewustzijn 1) algeheele voedingsloosheid van Therese Neumann; 2) schouwingen die met den besten wil van de wereld uit het geheugen van Therese Neumann niet zijn te verklaren; 3) het hooren en weergeven van vreemde talen; 4) het blootleggen van zielstoestanden bij vreemde personen en de voorzegging van gebeurtenissen die niet van een natuurcausaliteit maar van den vrijen wil der menschen afhangen. Dit zijn feiten over dewelke men niet zonder meer met een zoogezegde wetenschappelijke machtspreuk kan heenstappen.
Wij zijn dus tot deze conclusie gedwongen: een oorzakelijk inwerken van de Goddelijke Realiteit. Daarmede wil ik echter niet gezegd hebben dat het Konnersreuther geval de medewerking van mediale factoren uitsluit. Ik wil enkel betonen dat, in den huidigen stand onzer kennissen (ik onderstreep, om het voorbehoud dat de schrijver maakt op de uitlegging van Konnersreuth als wonder te doen opmerken; de zin hierboven: “een oorzakelijk inwerken van de Goddelijke Realiteit” is vatbaar voor twee verklaringen, hij beteekent niet noodzakelijk een uitzonderlijk ingrijpen Gods buiten de gewone orde der genade om), deze faktoren niet volstaan om de feiten adekwaat uit te leggen.’
Tot dusverre bijgevolg 'n dubbele oorzakelijkheid, 'n natuurlijke en 'n bovennatuurlijke. Die thesis ‘in se’ is aan te nemen. Zij die beslist van Konnersreuth spreken als van een wonder sluiten de medewerking van den mensch met God en de aanpassing van de genade, ook van de charismatische genade aan de natuurlijke gesteltenis van den mensch niet uit. Dit is van zelf sprekend. Daarom verwondert het dat Pater Mager die dubbele oorzakelijkheid zoo uitdruk- | |
| |
kelijk naar voren brengt met den klemtoon op de natuurlijke, ja, pathologische oorzaken, en den schijn heeft het woord ‘bovennatuurlijk’ althans in den zin van charismatisch, van wonder, te willen ontwijken.
Dat komt hierbij. Professor Mager lijdt aan een eigenaardige ‘ziekte der geleerden’, die men zou kunnen noemen: de tweespalt der persoonlijkheid. Daar is primo de mensch Mager en secundo de wetenschapsman Mager. De wetenschap is in de oogen van den Duitschen hoogleeraar taboe. De uitverkorenen die haar Tempel zijn binnengetreden en in haar Mysteries zijn ingewijd, de godin Wetenschap weerhoudt ze in haar tooverkring en legt hun spreek- en denkvermogen nieuwe vormen op.
Prof. Mager beklemtoont het onderscheid tusschen ‘persoonlijk-menschelijk standpunt en wetenschappelijk standpunt’, alsof de twee standpunten van elkander verschilden niet enkel in 't opzicht van geringere of grootere waarborgen van objectiviteit, degelijkheid en verstandelijkheid, maar wezenlijk en radicaal, zoodat onderscheiden en dubbel zijn de methode volgens dewelke het onderzoek wordt gedaan en de resultaten die het oplevert. Hij zegt immers in 't begin van zijn jongste voor beroepsgeleerden gehouden voordracht: ‘Een onderscheid dient te worden gemaakt. En juist omdat het niet werd gemaakt, heerscht onklaarheid en verwarring en ontstonden de schril tegenover elkander staande meeningsverschillen in de Konnersreuther litteratuur. Men kan het geval van Konnersreuth of persoonlijk-menschelijk of wetenschappelijk onderzoeken. Beide standpunten zijn innerlijk zoo van elkander verschillend dat zij een “wesensverschiedenes Vorgehen ” bedingen.’ Het Grieksch vormingsideaal streefde naar evenwichtige ontwikkeling van den éénen en geheelen mensch met al zijn vermogens en vaardigheden van ziel en lichaam, van geest en hart, tot hoogsten en schoonsten bloei van volledige menschelijkheid; eenzijdigheid en zelfs te groote beroepsvirtuositeit beschouwde het als storend en schendend de harmonie van het menschelijk wezen. In dien zin aarzelen wij niet te erkennen dat de Magersche tweespalt ‘menschelijk’ en ‘wetenschappelijk’ de echt-wetenschappelijke, d.i., de eenvoudig-verstandelijke onderzoeksmethode van den geleerde te kort doet.
Dat de geleerde, voor wien de taak is weggelegd een probleem met volstrekte zekerheid en definitief op te lossen, niet te hoog zijn eischen kan stellen, om met al de noodige waarborgen van onpartij- | |
| |
digheid, objectiviteit, bevoegdheid en redelijkheid, een onderzoek te doen naar het ontstaan, de ontwikkeling, den aard, de uitlegging en den oorsprong der feiten; dat hij niet genoeg op zijn hoede kan zijn om te voorkomen dat het gevoel de rede in den weg zou komen te staan, de sereenheid der wetenschappelijke atmosfeer zou vertroebelen en onbetrouwbare persoonlijke indrukken in de plaats zou schuiven van de zekere taal der feiten en de verklaringen der wetenschap; wien zal het in 't gedacht komen zulks te betwisten? Hebben wij niet onvoorwaardelijk goedgekeurd, dat Prof. Mager, in 't begin, dat wetenschappelijk standpunt innam, en, in naam der wetenschap, voor hem zelf en voor al de beoordeelaars van Konnersreuth, de strenge voorwaarden stelde van een dergelijk onderzoek?
Maar waarom stelt Prof. Mager het zoo voor, dat de verstandige mensch, de geleerde,- we bedoelen den Professor in eigen persoon - die naar Konnersreuth was afgereisd om te zien, te onderzoeken en te oordeelen, de wetenschap en de wetenschappelijke voorzichtigheid en bevoegdheid, die een onafscheidbaar deel zijn van zijn persoonlijkheid, in zijn studeervertrek te Salzburg bij zijn boeken en zijn professorale toga zou hebben achtergelaten, om nog alleen als gevoelsmensch, of wil men, als geloovige, te komen staan voor het geval van Therese Neumann?
‘Den persoonlijk-menschelijken weg heb ik gevolgd bij mijn bezoek te Konnersreuth. Ik bracht daarover een verslag uit in de ‘Benedictiner Monatschrift. Ik had den indruk... (ik onderstreep n.v.d.s.)
Neen, het is wel heusch de “homo sapiens ”, en, in zijn hoedanigheid van hoogleeraar en man der wetenschap, de “homo sapientior”, die bij zijn bezoek te Konnersreuth gezien, ondervraagd, onderzocht, gewikt en gewogen, geoordeeld heeft, en... gevoeld heeft ook. Ja, gevoeld heeft tot beter intuïtieve kennis van het complex geval, en niet tot nadeel van de wetenschap. Ik wil wel hebben dat de waarnemingen, de indrukken, de bedenkingen, de gevolgtrekkingen die Prof. Mager van Konnersreuth heeft weggedragen, bij zijn thuiskomst in de stille kamer het voorwerp zijn geworden van kalme studie en overweging. Maar de zaken zoo voorstellen alsof de wetenschappelijke “Prüfung” van het Konnersreuther probleem naar zulke bizondere eischen eener esoterische methode hoeft te geschieden, dat ze niet enkel in graad van omzichtigheid, verstandelijkheid en betrouwbaarheid, doch in wezen verschilt van het degelijk onderzoek dat door gewone stervelingen, door wijze, verstandige, geleerde, geschoolde
| |
| |
menschen, wars van lichtgeloovigheid en op hun hoede tegen bedrog wordt gedaan, is pedant en ongewettigd en kan niet anders dan wantrouwen wekken en het scepticisme in de hand werken.
Men hoeft toch niet een hoogleeraar in de psychologie te zijn om het gebeuren met Therese Neumann naar al de eischen eener streng-wetenschappelijke critiek, nauwkeurig en met volstrekte objectiviteit vast te stellen. En dat heeft o.a. Dr. Gerlich gedaan. Een gebrek aan wetenschappelijke grondigheid, bevoegdheid en geweten is bij hem nog door niemand aangeklaagd, en nog minder een fout, een vergissing, een misslag in het vaststellen der feiten, geen één. Prof. Mager zelf zal thans reeds weten dat hij een enkelen keer te haastig is geweest om zich door eene Dr. Gerlich tegensprekende bewering van Prof. Wunderle te laten overdonderen. Prof. Mager zal ook niet ontkennen dat een vakman als Professor Wutz de wetenschappelijke bevoegdheid bezat en gebruikte om het raadsel van Therese Neumann's xenoglossie, inzonderheid van het Arameesch, op wetenschappelijke gronden op te lossen. Onbillijk is 't bijgevolg en zweemend naar laatdunkendheid den wetenschappelijken arbeid van anderen en de positieve resultaten die hij opleverde niet-te-willen-kennen; voortgaan over Konnersreuth te spreken als over een raadsel voor welks oplossing schier alles nog moet gedaan worden, en dan rond dit raadsel, niet zonder welbehagen, een net van vragen te weven waarin het wordt vastgestrikt en gewurgd.
Wij ontzeggen den geleerde het recht niet noch de verdienste vragen te stellen die de sekure oplossing van een probleem bedingen, maar die vragen mogen niet bedoeld zijn om eeuwig zonder antwoord te blijven, en de vragensteller zelf heeft den plicht tot dit antwoord bij te dragen. Wat heeft echter P. Mager gedaan om zijne vragen te helpen oplossen? Een paar malen zien we hem van ver een wetenschappelijken vinger uitsteken en naar een vage oplossing wijzen, die, naar ons oordeel, met een wetenschappelijke uitspraak niets gemeens heeft.
De psycholoog Mager stelt de vraag: (Der Katholische Gedanke 1. 1928, bl. 193).
“Bestaat er tusschen de zevenjarige krankheid (van Therese Neumann) en de achtereenvolgende genezingen, stigmatisatie en lijdensextasen een werkoorzakelijk verband?” Waarop dit antwoord:
“De geneeskundige autoriteiten” waren het eens om de plotselinge ziekteverschijnselen bij Therese Neumann toe te schrijven aan
| |
| |
de schrikneurose. Welnu deze krankheid is in haar uitwerksels onmiddellijk verwant met de neurose der hysterie. De gevolgen zijn “anaesthesiën, hyperaesthesieën, krampen, stuipen, verlammingen, verblinding, puisten en bobbels, psychogene bloedingen,” vicariïerende menstruatie’ beïnvloeding der ‘sympathischen und vasomotorischen Organsfunctionen enz.’
Een eigenaardig kenmerk van deze ziekte is verder nog dat ze even plotseling kan genezen als ze ontstaan is.... Het mag heden als bewezen worden beschouwd, dat langs psychogenen weg, d.i. door de suggestiekracht van het bewustzijn, veranderingen in het organism, ja zelfs bloedingen en wonden (ik onderstreep n.v.d.s.) kunnen voorgebracht worden. Bewijzen: ‘Im Fakirismus sind ähnliche Leistungen nichts Ungewöhnliches. Bekannt sind Fälle wie dieser: Eine schwangere Frau erlebt eine Gasexplosion. Das Kind empfängt ein Muttermal in Form einer Flamme’. bl. 194.
In de toepassing dezer theorie op het geval van Therese Neumann onderscheidt Prof. Mager verschijnselen die een zekere gelijkvormigheid met de voorgebrachte pathologische kenmerken vertoonen en andere die ermede contrasteeren. ‘Es ist typische Eigenschaft des Pathologischen, dasz es form-ziel-und sinnlos auftritt. Es trägt deutlich den Stempel der Entartung.’ Welnu bij Therese Neumann treft men aan in tegenstelling met die kenmerken van verstandelijke en zedelijke ontaarding ‘tiefe Sinnerfülltheit, grosze geistige Zusammenhang enz.’ Een reden voor den katholieken psycholoog om bizonderen nadruk te leggen op den ‘Hauptfaktor’ namelijk ‘der religiöse Faktor in seiner katholischen Formung.’ Met al dat is, in elk geval, Prof. Mager tot de vaststelling gekomen van een natuurlijken psychischen en physiologischen faktor, (zonder evenwel een bovennatuurlijken uit te sluiten).
De thesis op zich zelf beschouwd, wij herhalen zulks, is aannemelijk. Wordt zij echter wetenschappelijk door de praemissen bewezen? De lezer oordeele:
Uitgangspunt van het betoog was het feit der schrikneurose (geen organische ziekte). Dit feit is echter valsch; de ziekteninzet bij Therese Neumann is geweest een wervelbreuk. Dus ‘error in radice’ en waardeloosheid van al hetgeen uit dit onwaar feit wordt afgeleid.
Hetgeen Prof. Mager over psychogene bloedingen en wonden als wetenschappelijk zeker veronderstelt bewijst de dubbele analogie
| |
| |
smet het Fakirismus en de zwangere vrouw allerminst. ‘Fakirismu bestaat niet’. (Prof. Bessemans aan schrijver dezes.) Fakirismus is niet meer dan goochelkunst en boerenbedrog. (Paul Heuzé. Fakirs, Fumistes et Cie.)
De gevallen met zwangere vrouwen in den aard van het bovenvermelde, vele geneesheeren onthalen ze op een schouderophalen, andere nemen het ernstig op, maar een werkelijke analogie met de wonden die de gestigmatiseerde van Konnersreuth draagt vertoonen die gevallen niet. Het is bijgevolg niet de wetenschap, en ook de logica niet, die Prof. Mager deze conclusie in de pen brengt: ‘Wundmale, Bluttränen sind Auswirkungen dieser auch organoplastischen Kraft im Psychologischen’. (bl. 196). En verder: ‘Die plötzlichen Heilungen wären verstandlich durch die intensive Beschaftigung mit der H. Theresia und aus der Eigenart schreckneurostische Erkrankung’.
Overigens - en deze schommelingen van Prof. Magers pen maken u 't hoofd draaierig - dezelfde psycholoog, of neen de andere Mager, de mensch, schrijft over dezelfde stigmatisatie van Therese Neumann na zijn bezoek te Konnersreuth, na met zijn oogen gezien te hebben: ‘Kann die Seele aus eigenen Kräften solche organoplastische Veränderungen im Körper bewirken, wie es die Stigmata bei Therese Neumann sind, auch wenn Krankheit den Körper schon gefügig gemach hat? Dass die natürliche Kräfte der Seele ingendwie dabei beteiligt sind, steht für mich ausser Frage. Doch Sie allein reichen zur Erzeugung von Stigmata in diesem Sinne niemals aus. Als Hauptwirkkraft muss ein übernatürlicher Faktor beteiligt sein’. Dat heet men op zijn minst: hinken op twee gedachten.
De Konnersreuther schriften van Prof. Mager bewegen zich tegelijkertijd op twee verschillende plannen en in ongelijke richting. Zulks werkt storend op de gezichtszenuwen van den lezer. En het is een ironie dat de man die vooraan treedt op het podium om te klagen over zoogezegde ‘Unklarheit und Verworrenheit’ in het geval van Konnersreuth zelf geen licht en orde bracht, maar, in zoover het van hem afhangt, tot nog grooter onklaarheid en verwarring heeft bijgedragen.
Het derde Konnersreuther opstel van P. Mager - wij bedoelen zijne in den loop van dezen zomer gehoudene voordracht - beteekent geen wetenschappelijken vooruitgang op de voorgaande. Een enkel maal wordt aan een bewijsvoering voor een verschijnsel in het
| |
| |
leven van Therese Neumann geraakt. Prof. Mager haalt den volgenden passus aan uit Dr. Gerlich's ziektenbeschrijving... ‘Ze kreeg een krampaanval en viel in bezwijming. Gedurende verscheidene dagen lag zij in een toestand van verminderd bewustzijn, ja, van schier volledige bewusteloosheid. En altijd voort nieuwe krampaanvallen. Ze, zegde mij dat ze dien bewustheidstoestand moeilijk kon beschrijven; dit alleen kon ze zeggen: Ze had eigenlijk niets gemerkt. Ze had geweldige hoofd- en nekpijn gehad en wederom een gevoel dat hare oogen gingen uitvallen... Buiten haar moeder had ze niemand onder de personen die haar naderden herkend. Men mocht haar iets toeschreeuwen, ze vernam wel iets dof, maar verstaan deed ze 't niet...’; om er dit besluit aan vast te knoopen: ‘Hier vormt zich, zonder twijfel, een bewustheidstoestand die van het standpunt van de psychologie moet beschouwd worden als uitgangspunt van die bewustheidstoestanden welke Pastoor Naber den “toestand van ingenomenheid” noemt.’
Ik voor mijn part vermag het genetisch verband tusschen die krampaanvallen in 1918 en de sedert 1926 intredende extatische ‘ingenomenheid’ na de schouwingen niet te ontdekken. Ziet iemand beter?
Wij kunnen dus onmogelijk van Pater Mager zeggen dat zijn wetenschappelijke bemoeiïngen er veel toe bijgedragen hebben om het ‘Raadsel van Konnersreuth’ op te lossen.
Wat erger is bij Prof. Mager, 't is dat hem feitelijk de lust en de wil ontbreken om de door hem gestelde problemen op te lossen, ja dat hij, de vragensteller, de mogelijkheid en de wenschelijkheid van een wetenschappelijke oplossing van 't ‘Konnersreuther raadsel,’ omdat hij in den grond overtuigd is van zijn onoplosbaarheid, ontkent. Die slotbladzijde van zijn anders goed bedoeld artikel in het ‘Benedictiner Monatschrift’ is te kenschetsend voor de psychologie van Prof. Mager, en zeker ook van nog andere katholieke geleerden van zijn slag, tevens ook te misleidend en te gevaarlijk door zijn dubbelslachtigheid voor den argeloozen lezer, om zonder commentaar te mogen voorbijgegaan te worden.
Onomwonden, alhoewel met voorbehoud der medewerking van natuurlijke faktoren, heeft de bezoeker zich uitgesproken voor den bovennatuurlijken oorsprong én der stigmata (‘Hauptwirkkraft muss ein übernaturlichen Faktor sein’); én der Lijdensextasen, met inbegrip der kardiognosie en der hiërognosie (‘nur eine übernatür- | |
| |
liche und nach meiner persönlichen Überzeugung wunderbare Kraft kann sie bewirken); én der voedingsloosheid ‘die nahrungslosigkeit hat keine Paralelen unter natürlichen Vorgängen. Hier tritt das charismatische stark in die Erscheinung). Doch nog maar zoo gauw is hem die bekentenis van het hart, of hij vernietigt de waarde van zijn eigen woorden en de draagwijdte van zijn besluit door den fatalen terugkeer van de tegenstelling ‘persoonlijke meening en opvatting’. 't.t.z. louter subjectieve indrukken en gevoel (Werturteil?) en wetenschappelijke overtuiging 't.t.z. objectief oordeel, dat, alleen, algemeene waarde, ook voor anderen bezit. (Seinsurteil?). De geloovige mensch sprak ja; de geleerde professor zegt noch ja noch neen; hij stelt enkel een ondervragingsteeken.
Kwestie van voorzichtigheid misschien en van verdaging van een onrijp probleem om dan later, in betere tijden, de rijpe vrucht der wetenschappelijke waarheid te plukken? Of het zoo ware! Maar het is anders.
De tegenstrijdige uitspraken die Prof. Mager zoo maar klakkeloos, op dezelfde bladzijde, tegen elkaar laat aanbotsen zijn niet als een geheugenflater te verschoonen of als een hals-over-kop tuimelaar der logiek; wat ze blootleggen is hetgeen wij hierboven noemden de tweespalt, de ontdubbeling der persoonlijkheid die, wil men doordenken, aan de oude, in onzen tijd heroplevende, Averroéstische dwaling der twee waarheden herinnert: een reëele objectieve waarheid waar de rede haar gading in vindt en een denkbeeldige subjectieve waarheid die, practisch, volstaat voor het godsdienstig leven van den mensch en enkel het geloofsgevoel aangaat.
Prof. Mager schrijft: ‘Dieser (wissenschaftlicher) Beweis wäre an sich möglich und wünschenswert.’ En onmiddellijk daarop laat hij volgen: op de mogelijkheid van een wetenschappelijk onderzoek, dit veelzeggend voorbehoud, dat het zulke eischen stelt dat, omzeggens, bijkans niemand het met kans op welslagen kan ondernemen; op de wenschelijkheid, deze verklaringen die eene terugtrekking zijn met de eene hand van hetgeen met de andere werd aangeboden: ‘Soil man überhaupt eine wissenschaftliche Untersuchung bewusst anstreben?’
Met langen omhaal van zoete woorden en verteederd godsdienstig gevoel wordt het ontkennend antwoord verdoezeld; maar ontkennend is het desniettemin. Onder voorwendsel dat de wetenschappelijke anatomie op het Konnersreuther geval toegepast verwoesting betee- | |
| |
kent van een schoon stuk leven en ontwijding van het heilige, blijve de wetenschap met Konnersreuth ongemoeid. Dan moge, in onze diep in grof materialism verzonken wereld, ‘de zielschokkende belichaming.... van het lijden en sterven van den Godmensch, onzen Heer Jezus Christus’, van het welk Konnersreuth ons, God dank, het schouwspel biedt, voort in het binnenst der harten blijven ingrijpen, ‘zonder onderscheid van wereldbeschouwing en godsdienstige belijdenis’!
Een vrome wensch, meer niet. Want eerst dan krijgt Konnersreuth zijn ware godsdienstige beteekenis én voor geloovigen én voor ongeloovigen, indien het wetenschappelijk vaststaat en zeker is dat God ‘charismatisch’ die uitzonderlijke verschijnselen te weeg brengt. Wonder of geen wonder, daarover gaat het te Konnersreuth, om de ingedommelde aandacht der menschen op een ‘höheres Eingreifen’ te trekken, in den zin waarin elders, recht voor de vuist, P. Mager zich openlijk uitsprak ‘hic est digitus Dei’. Hier echter wordt de lezer ontstemd en onthutst door de dissonans van het gelijktijdig ‘ja’ uit het geloovig hart en ‘neen’ uit de wetenschappelijke rede, door het goochelen met woorden die streelen en... wurgen: ‘Werd het in stemmen gelegd, ik zou mij persoonlijk tegen een wetenschappelijk onderzoek uitspreken, omdat ik overtuigd ben dat het voor de wereld een grooter zegen is dergelijk verschijnsel in zijn ongeschondene frischheid en ongereptheid te bezitten dan door wetenschappelijke analyse, dood en star, zijn bestanddeelen uit mekaar te nemen.
Bij de ontleding van een levend organism in zijn bestanddeelen gaat het beste dat aan hem is verloren, namelijk het leven. Hij voor wien het vaststaat “a priori” dat het buiten- en bovennatuurlijke onmogelijk zijn, voor wien al wat den schijn biedt van buiten- en bovennatuurlijk niet anders is als pathologie, zou zich ook dàn niet van de bovennatuurlijkheid der Konnersreuther verschijnselen laten overtuigen, als het wetenschappelijk bewijs werd aangebracht.
Laten wij het teeken des tijds dat te Konnersreuth is opgericht in z'n overweldigende psychische en religieuze uitwerking onaangetast staan! 't Is ieders persoonlijke zaak, welke houding hij tegenover Konnersreuth aanneemt. Geen macht ter wereld, noch wereldlijke noch geestelijke, kan iemand een overtuiging opdringen. 't Is alleszins goed dat van tijd tot tijd een teeken aan den hemel verschijnt dat de geesten scheidt. Dit is mijn besluit van mijn bezoek te Konnersreuth’(bl. 220-221)
Chloroform en sophismen; feitelijk de uitschakeling niet alleen
| |
| |
van één wonder, maar van het wonder;... en erger nog voor den godsdienst. Het is immers niet genoeg om het geloof in het wonder dan ten slotte toch goed te praten, zich te beroepen op de uitspraak der Kerk. Alsof de Kerk zelf geen uitspraak deed na wetenschappelijk onderzoek dat met zekerheid vaststelde: de echtheid der waarneembare feiten; de onmogelijkheid eener natuurlijke verklaring en de noodzakelijkheid - indien men het oorzakelijkheidsbeginsel niet prijsgeven wil - van een bovennatuurlijke uitlegging. Wat een eisch is van 't geloof is ook een eisch van de rede. ‘Rationabile obsequium nostrum’.
De rede kan en moet na degelijk onderzoek met zekerheid vaststellen: de wezenlijkheid of de onwezenlijkheid der Konnersreuther feiten, de mogelijkheid of de onmogelijkheid hunner natuurlijke verklaring en, in dees laatste hypothese, de noodzakelijkheid van een bovennatuurlijke, d.i. een goddelijke uitlegging door het wonder.
Moge gewettigd zijn een voorbehoud op de juistheid van waarneming en beschrijving van een of ander detail uit het feitencomplex, een twijfel over de mogelijkheid van een natuurlijke verklaring voor een bijkomend verschijnsel, moge de waarschijnlijkheid van de samenwerking eener dubbele oorzakelijkheid, een natuurlijke en een bovennatuurlijke worden toegegeven, het geval van Konnersreuth in zijn geheel genomen, - en zoo moet het volgens Prof. Mager - kan op den dag van heden nog bezwaarlijk als charismatisch wonder betwist worden. Kan, bij voorbeeld (één enkel slechts), de wetenschap: Zij, die critisch, nauwkeurig en streng observeerend de feiten vaststelt, tornen aan de echtheid van Therese Neumanns jarenlange en algeheele voedingsloosheid; Zij, die, biologisch, naar een verband zoekt tusschen oorzaak en gevolg, twijfelen aan de natuurlijke onmogelijkheid van een leven zonder eten; Zij, die, philosophisch, voor al wat is een geëvenredigde oorzaak van zijn opeischt, de eenig mogelijke werkende oorzaak, God, uitsluiten?
Wij kunnen dus onmogelijk met het Magersche oordeel over de mogelijkheid van een wetenschappelijke oplossing van het Konnersreuther raadsel instemmen.
En nog minder mogen wij het met de wenschelijkheid van een wetenschappelijk onderzoek in zake de verheven godsdienstige gebeurtenis van Konnersreuth en het wonder in 't algemeen.
Wij dulden niet de antinomie: wetenschap en geloof; wij weigeren de rede uit te spelen tegen het gevoel, de ‘Wahrheit’ tegen de
| |
| |
‘Dichtung’; het Bureau des Constatations’ te Lourdes doet geen afbreuk aan de godsdienstige atmosfeer van de Grot; en de wetenschappelijke bemoeiingen der universiteit, waarlijk wetenschappelijk bedoeld om de waarheid op vasten grond te vestigen, tasten ‘de overweldigende psychische en religieuze uitwerking van het teeken dat te Konnersreuth is opgericht’ niet aan.
Prof. Mager noemt zeer juist en schriftuurlijk Konnersreuth een ‘teeken’, in de veronderstelling, natuurlijk, dat het waarlijk, wetenschappelijk bewezen, een wonder is. Maar waarom ontzenuwt hij dan onmiddellijk daarna de ‘beteekenis van Konnersreuth vermits hij, in één adem, de doelmatigheid van dat teeken, en van het wonder, loochent?
‘'t Is eenieders persoonlijke zaak’, schrijft Prof. Mager ‘welke houding hij tegenover Konnersreuth aanneemt’, Ongetwijfeld; vermits de mensch een zelfstandige persoonlijkheid is. De houding echter die eenieder, voor zijn geweten, meent te moeten aannemen is een practisch besluit dat uit de voorgaande praemissen der bewijsvoering - en deze gaat de wetenschap en de rede aan - moet afgeleid worden.
Feitelijk zullen velen, zullen de meesten, - zal men, veralgemeent Prof. Mager, maar Konnersreuth zelf en de bekeeringen die daar voorkomen spreken dit ontmoedigend pessimism tegen - zich blijven verschansen achter den hoogen muur hunner anti-bovennatuurlijke vooroordeelen. Inderdaad; geen slechter blinden en dooven dan zij die niet willen zien en hooren. Christus zelf heeft het aan den lijve ondervonden met een groot deel - het meest verwaande en verwatene - zijner landgenooten.
Maar het feit dat Hij tevergeefs, voor velen, zijn bloed vergoot, zoo dikwijls voor doovemans oor predikte en voor vrijwillig-blinden zijn ‘teekenen’ vermenigvuldigde, - en het zelfde geldt voor de voortgezette geloofsprediking, hier en in de missielanden, en voor de herhaling de eeuwen door zijner teekenen, heeft Hem toch niet weerhouden van zijn bloedig Kruisoffer, van zijn prediking, enz., en mocht het niet ook, omdat, door die tegemoetkomingen en uitnoodigingen van de Goddelijke Genade, de Hemelsche Vader aan zijn kinderen de volle maat van zijn Goedheid en Barmhartigheid wil geven die voor het heil der menschen alles doet, wat van Godswege zonder krenking der vrije menschelijke persoonlijkheid kan worden gedaan, en opdat de mensch door zijn baloorigheid en hals- | |
| |
starrige weigering het vol gewicht der verantwoordelijkheid voor zijn eindverwerping op zich zelf zou laden. ‘Nunc excusationem non habent’.
In dien zin beamen wij Prof. Magers dankzegging aan God, omdat hij door een ‘teeken’ de geesten scheidt. Maar dan spreekt hij, Prof. Mager, met dien wensch zijn eigen oordeel over de onwenschelijkheid van 'n wetenschappelijk onderzoek en tegelijk over de doelmatigheid van het wonder tegen.
En ik heb nog niet eens gewaagd van die geesten die - in tegenstelling met hen die God en de Goddelijke Voorzienigheid willen verbannen uit de wereld; opsluiten in zijn ongenaakbaren burcht en veroordeelen tot eeuwige stilzwijgendheid - onvooringenomen, in sterk geloof en in plichtmatigen levenswandel godsvrees, godsbetrouwen en godsliefde putten, en blij en dankbaar opzien naar het ‘teeken’, dat den levenden naam van God met bliksemend licht schrijft tegen het donker hemelgewelf en met klare stem noemt de bezorgdheid voor de menschen van zijn vaderlijk hart.
***
‘Et dimittam eos foris sufflantes in pulverem et excitantes erram in oculos suos.’ (Aug. Conf. XII-16).
|
|