[1931/12]
A propos van Verjaren en van Vieren
Verjaren is iets dat alleen bestaat in de menschelijke verbeelding; de tijdsloop is een effene stroom zonder stilstanden of afmetingen. De menschen echter verdeelen den tijd en hechten belang aan zekere verjaringen van den levensloop. Die verjaringen geven dan aanleiding tot vieren of gevierd worden. De menschen vieren geern, - er moet soms gevierd worden. Wat ware het leven zonder feestdagen?
Wat mij betreft, ik help geern vieren, dat doet deugd aan 't hart, maar van ‘gevierd worden’ heb ik een heiligen schrik, tenzij ik er niet moet bij aanwezig zij.
Bij eene verjaring wordt de gevierde - willen of niet - op een voetstuk geplaatst, en daar wordt hem, in schoone woorden, tusschen allerhande feestgeluid, de waarheid gezegd: wie ge zijt, wat ge beteekent, uwe wezenlijke waarde voor uw tijd en voor uw volk, en voor u-zelf; uw werk wordt op de weegschaal gelegd, ontleed, beoordeeld, geloofd, enz. Van op dat voetstuk wordt den jubilaristegen-zijn-goesting dan meteen den uitkijk geboden over het lang eind afgelegden weg - het verleden! en mag hij mediteeren op het kortere eind dat hij nog te goed heeft. Met al die dingen krijgt hij den indruk alsof hij voor 't eerst van zijn leven zijn eigen beeld in een spiegel ziet staan. 't Slaat hem aan 't hart en verwonderd roept hij uit: ‘Ben ik dat?’
Mijn bewering is altijd geweest dat critiek en literaire beoordeeling in de eerste plaats dienen moet, slechts reden van bestaan heeft, voor zoover zij een auteur bewust maakt aan zich zelf. (Zulke critiek krijgt een auteur uiterst zeldzaam!) Maar nu dat vrienden en kennissen, vereerders van alle kanten, ter gelegenheid van die verjaring, me van dien feestdrank hebben voorgeschonken, moet ik er bij voegen, dat er aan zulk soort beoordeeling, waardemeten en identificeeren, voor den schrijver een gevaar verbonden is. Zij die zoo goed weten uiteen te doen hoe bij een schrijver alles in mekaar zit, hoe het een zijner werken uit het ander geboren wordt en ont-