Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1931
(1931)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 783]
| |
KroniekenI
| |
[pagina 784]
| |
de beteekenis van Het Wonderjaar. Immers wanneer zelf de raadspensionaris Van Wesebeke in zijn Memoires het noodig acht de gebeurtenissen van 1566 tot in de minste bezonderheden uit te rafelen dan zal dat wel niet geweest zijn om hun plaatselijk belang, maar wel omdat hij aangevoeld heeft dat 1566 een keerpunt was, gedurende hetwelk, de banden die aan 't verleden nog vastsnoerden, sprongen en de bakens verzet werden naar een nieuwe koers. Men kent de geschiedenis: Philips II begreep niets van het levend Nederland. Het antagonisme van 't Bourgondisch en 't Spaansch Rijk in zake belangen, zeden, sociale en economische aspecten ontsnapte hem totaal. De zuivere politische inzet van den strijd wordt door het calvinisme als bij toeval, scherper en beslissender naar het stadium van het politiek-godsdienstig verzet gedrongen. Philips II bewees door zijn tegemoetkomingen aan de Nederlanden hoe ver hij van deze afstond; de huisvesting der Spaansche troepen, de hooghartigheid der Spanjaarden, die het Ned. volk als overwonnen beschouwden, ontketenden het verzet der Staten, die nationale troepen vroegen. Het vertrek van Philips en de aanstelling van Margaretha tot landvoogdes en dienares van den vorst verbeterden geenszins den toestand. In versneld tempo groeit het verzet aan, de adel protesteert tegen een anationaal bestuur, de reguliere geestelijkheid tegen de oprichting der bisdommen, het volk tegen de inquisitie. Gansch dit verzet werd geleid door Oranje. De adel treedt krachtdadiger op en stelt als nationale stand de eerste collectieve daad: het eedverbond. Het los-van-Spanje zal langzaam, onbewust in 't beginne, veld winnen. Daar, waar de sociale wantoestanden de nationale en godsdienstige verscherpen zullen, zal een politieke hervorming als een hoop op schooner tijden aanvaard worden. Antwerpen was alzoo het verkoren oord om het revolutionaire bestanddeel, zoowel het godsdienstige als het staatkundige, in zich op te nemen. Het zou worden de centrale burcht, waar verdediging en aanval elkanders terrein betwisten. De gunstige ligging, de kwijnende handel, het kapitalisme naast het proletariaat, de aanwezigheid van den Ned. adel, het cosmopolitisch uitzicht met haar vreemde elementen en ten slotte de persoonlijkheid van haar gouverneur Willem van Oranje maakten Antwerpen tot die centrale vesting, waarvan de atmosfeer steeds zwaarder geladen werd met drukte van opstand en vernieling, door al deze heterogene krachten. Een eerste | |
[pagina 785]
| |
ontlading geschiedde met den Beeldenstorm op 18 Augustus 1566. De volksmassa treedt het vlugst impulsief op; we moeten dus den beeldenstorm niet uitsluitend als een politiek of godsdienstig gebeuren beschouwen maar veeleer als de resultante van een psychische overspanning. Deze beroerde dagen waren tevens een luchtgeven van haat tegen de placaerten. En van stonde af valt het op hoe godsdienst en staatkunde in elkaar verstrengeld liggen en hoe zoowel de godsdienst het om wille van de politiek, als vice versa moet bekoopen. Slechts enkelen, mannen lijk Oranje b.v., snapten wel het onderscheid; niet doelloos was dan ook zijn streven naar verdraagzaamheid. Wanneer wij in het licht van deze geestesverwarring den beeldenstorm bekijken dan stellen we vast dat de leidende klasse of de adel aangehitst was door een antispaansche gezindheid terwijl de Calvinisten zich lieten leiden door godsdienstmotieven. Maar hoe verschillend ook in oorsprong, voor beider verzet liepen de middelen over dezelfde wegen: de openbare uiting van hun ontevredenheid. De beeldenstorm was dan ook voor de politici een incident, dat de gestelde kwesties tot een scherper uitdrukking kon brengen; voor de calvinisten een praktische verwezenlijking van hun leer. Zij hebben het plan beraamd, de vernielers waren slechts werktuigen, zij wilden de leiding in handen houden en wenschten enkel een ordelijke verbrijzeling. Dat de leiding aan hun handen ontsnapte, eens de wanorde geschapen was normaal. De verdraagzaamheid, het tactisch optreden en de populariteit van Oranje droegen niets bij tot het herstel der orde, althans niet in de eerste dagen, zoowel Oranje als de magistraat waren overmand door de feiten. De ontreddering van het godsdienstig en economisch leven staat voor de deur. De Calvinisten hebben een eersten slag thuisgehaald: zij zijn meester over enkele kerken; de stedelijke overheid is geneigd tot concessies; het is het oogenblik voor hen. Zij sturen een rekwest naar de magistraat, drukken er hun afkeer in uit over de baldadigheden van den beeldenstorm, beloven gehoorzaamheid aan de magistraat, verzoeken eenige plaatsen voor de predikatie in de stad (buiten de stad was dit reeds toegelaten) te willen aanduiden en vragen last not least dat men niemand dwinge te handelen tegen zijn geweten in, noch dat iemand vervolgd worden om zijn geloof. Oranje is er ingeloopen, vermits men besprekingen heeft aan- | |
[pagina 786]
| |
geknoopt, erkent men officieel de Calvinistische gemeenschap als een groep. Er mag dus niet worden getalmd, men moet handelen. De politiek van Oranje beoogde voor alles bedaring, kalmte, zoo noodig ten koste van toegevingen; hij liet zich leiden door praktische redenen. Trouwens de katholieken en Lutheranen waren er ook nog. De eersten, veruit het talrijkst, ontplooiden de eerste dagen geen verweer; vele leiders waren zelf gevlucht, zoodat de komst van Oranje het sein moest zijn tot officieele herleving van de katholieke liturgie; hij nl. beval de R.K. diensten wederom in te richten; hij ook kondigde het bevel van eerbied voor het oude geloof af. De Lutheranen, erg vredelievend door hun leer, hadden zich van alle baldadigheden onthouden en Oranje, die Luthersch gezind was, kon dus vrij gemakkelijk deze groep erkennen. Alleen met de Calvinisten ging het niet zoo vlot. In de onderhandelingen eischte Oranje van hen het vrijwaren van het oude geloof en het herstel der orde; als tegenzet vroegen de Calvinisten godsdienstgelijkheid. In weerwil van de raadgevingen der regentes sloot Oranje toen het beroemd gebleven Septemberaccoord met hen af. Dit accoord wordt de inzet van een intensief handelen. Alhoewel slechts van voorloopigen aard toch bevestigde het de overwinning der Calvinisten: dezen verkregen in de stad drie plaatsen voor hun predikaties, en werden dus officieel en als gelijkberechtigd met de Katholieken en Lutheranen erkend. Met dit accoord zit Oranje in zijn klein schoentjes: Brussel volgde erg zenuwachtig de onderhandelingen, men besefte al te wel dat Antwerpen de poort voor gansch de Nederlanden opende. Eens het accoord afgesloten wil men er in Brussel niet van weten, Oranje's beleid wordt streng gelaakt, wel tracht hij zijn houding goed te praten maar Margaretha geeft niet toe. Ondertusschen zat men in het calvinistisch vaarwater en men moest mee! de afschaffing der inquisitie en de niet toepassing der placaerten had men reeds moeten toestaan, nu eischten de Calvinisten enkele kerken op! Zienderoogend wonnen zij aan invloed en in aantal, meer en meer hooggeplaatste personages namen plaats in hun rangen. Wat gewordt er ondertusschen van de Katholieken? De kerkelijke diensten waren betrekkelijk genormaliseerd, maar dat was ook al! De Katholieken voelden zich erg in de minderheid en een tijdgenoot drukt het pittig uit waar hij zegt: ‘Telle est maintenant la conversion, que les catholiques se doibvent taire et les sectaires preschent’. | |
[pagina 787]
| |
Zij waren teruggedrongen, hielden zich aan 't defensief en schenen bitter weinig lust te voelen tot het aanvatten van den strijd over heel de lijn. De geestelijkheid scheen behept met een kleinzielige vrees en legde een onverantwoordelijke nalatigheid aan den dag. Deze houding verzwakte sterk de positie van het Katholicisme en beteekende alweer een factor in het voordeel der Hervorming. Alleen Margaretha scheen volkomen bewust te zijn van het gevaarvolle van den toestand en wenschte dan ook de inkrimping der aan de Calvinisten toegekende rechten, zij zon zelf op bestraffing. Het bleef echter bij een schuchtere poging; inmiddels nam de wanorde toe: zoowel in Antwerpen als in de gouvernementsgewesten van Oranje ontstonden woelingen. Oranje was den toestand niet meer meester en oordeelde het geraadzamer, in weerwil van de smeekingen van de magistraat van Antwerpen, zich terug te trekken naar het Noorden. Hoogstraten volgde hem op als gouverneur ad interim, deze staat tuk op het naleven van het Septemberaccoord ook naar den geest. Daarmede treedt een nieuwe phase van den strijd in: de Augustusmaand bracht de desorganisatie, het verzet; in September gooide men het op een accoord en bereikte men tijdelijk het herstel der orde; nu in October gaat men over tot de herinrichting der kettersche secten. De logische ontwikkeling der dingen eischte een reorganisatie naar binnen en een verruiming naar buiten. Kenschetsend voor dien geest van organisatie en van solidariteit is het rekwest voor godsdienstvrijheid. Dit rekwest moest zijn een laatste proeve van verzoening, van vredelievende schikking, maar tevens zou het de mogelijkheid insluiten tot voorbereiding, zoo niet van het verzet, dan toch van de verdediging tegen mogelijke maatregelen van geweld. Gedurende den tijd van voorbereiding ontstaat er een intensieve samenwerking tusschen de edelen en de calvinisten; de eersten beraadslagen te Dendermonde (Egmont treedt niet toe) de anderen te Gent. Antwerpen zou ook hier de leiding geven en de Antwerpsche calvinisten boden dan ook - de uitvoering van het opzet was vertraagd geworden door den beeldenstorm - het z.g. drie millioenmanifest aan de magistraat aan, en Hoogstraten, wat beteuterd, liet alles over ‘à la très prudente discrétion de vostre Altèze’. Wat bevatte nu dit manifest? ‘De smeekbrief houdt vooreerst het karakter van een zeer loyaal en onderdanig verzoek. De supplianten hechten er aan den koning te herinneren aan hun gehoorzaamheid, aan hun stiptheid, vooral in zake de geldelijke verplichtingen: | |
[pagina 788]
| |
de geneigdheid tot het strikt naleven dezer verplichtingen kent bij hen geen stilstand. Zij voelen ze “surmonter” en “oultrepasser journellement”... Daarbij gewelddadig optreden zou slechts de ruïne van de Nederlanden, den rijkdom der omringende landen veroorzaken. Daarom, steeds bekommerd om 's konings gezag en grootheid vragen zij de vrijheid tot de belijdenis van hun geloof: hetwelk vastgesteld zou worden na een algemeene vergadering der Evangelische kerken van alle landen; de koning zou zijn tegemoetkoming dan laten bekrachtigen door een beslissing der Staten-Generaal. Hierdoor zou natuurlijk niets worden gewijzigd aan de gehoorzaamheid en de verplichtingen door den koning in zake 's lands organisatie opgelegd. Integendeel: hun gehechtheid aan vorst en land zou versterkt, en ten bewijze zouden zij den koning als buitengewoon geschenk een som van 3000000 gulden aanbieden “pour déscharger le domaine de Vostre Majesté en ce pays” waarbij tevens de overbodige belofte, in geenendeele de R.K. religie te zullen benadeelen’Ga naar voetnoot(1). Na zulk een rekwest voelt men den gang naar opwaartsche wegen en eindelijk rammelt aan de overzijde iets dat op verweer denken doet: van regeeringswege worden de leidende personen zorgvuldig nagespied. Toch het leven kent geen stilstand: de synodale en politieke onderhandelingen in December te Antwerpen gevoerd, geven het teeken tot gewapend verzet. De verdere levensmogelijkheid van het Calvinisme wordt de inzet van een nieuwe beweging, waar rond zich de dragers van de nationaal Nederlandsche oppositiegedachte groepeeren: de beweging der edelen wordt gekoppeld aan de eischen van een zuiver godsdienstige aktie, voortaan bijna uitsluitend door Calvinisten gevoerd. Het theologisch standpunt wordt om opportuniteitsredenen wat verschoven naar enkele actueele-politiek agitatorische vraagstukken. Alhoewel de verzoeking aan de verspreiding van 't Calvinisme even groot bleef, hun politiek liep paralleel met dit der edelen: beide groepen streefden naar een los van Spanje-regime. Op het consistorie van December 1566 neemt men dan ook de mogelijkheid van verzet in overweging. Met het inzamelen der 3 millioen werd begonnen maar het geld werd voor een ander doeleinde gebruikt. Oranje oordeelde dat gewapend verzet noodzakelijk zou worden en achtte slechts een ernstig verzet mogelijk zoo de twee kettersche sek- | |
[pagina 789]
| |
ten meededen. Het unionsideaal duikt weer eens op: de klove tusschen Calvinisten en Lutheranen moet voorloopig gedempt om tegen den gemeenschappelijken vijand op te treden. Lodewijk van Nassau was de ijverige dienaar in dienst van Oranje's ideaal: de godsvrede en de eendracht. Brederode wordt de leider en Oranje de bezieler. Er wordt uitgekeken naar vreemde hulp: Duitschen en Franschen zijn welkom. Antwerpen blijft het centrum der actie: hier wordt het ultimatum opgesteld, hier worden de eerste troepen aangeworven... Het verzet breekt uit, maar wat te vlug, wat te voortvarend naar den zin der leiders. Van af deze Decembersynode heeft het Calvinisme een bepaald opstandige kleur aangenomen. Margaretha moet nu handelen. Langzaam maar zeker, diplomatisch en tactvol leidt zij haar zelfverweer in dat uitloopt op een zegepraal over heel de lijn. Aanvankelijk beschouwt ze het Septemberaccoord naar de letter en verbiedt zij dus de aanwezigheid van vreemde predikanten, het aanwerven van troepen en het onderhouden van betrekkingen met de opstandige stad Valencijn. De magistraat wil niet gemakkelijk mee in die richting, na allerlei uitvluchtsels werd aan de publicaties en toepassing der verordeningen voldaan. Ditmaal blijft Margareta onverbiddelijk en volhardend: van af heden gaat het hard tegen hard. De regentes weigert nu het Septembercontract te erkennen en eischt de volledige schorsing der predikaties; dit besluit verwekt natuurlijk heel wat herrie. Hoogstraten met de uitvoering van dit bevel belast, laat deze over aan de in Antwerpen weergekeerde Oranje. Ook aan hem scheen de toestand hopeloos, conciliabulies, deputaties naar Brussel, 't mocht alles niet baten. Margaretha wilde het land in kalmte en rust bij de beloofde komst van Philips II, en zij voelde zich sterk door den opkomst zijnden Alva: geen toegevingen meer. Antwerpen beschouwde ze als de leidende stad der Nederlanden, hier wijken beteekende een nederlaag ten overstaan der andere rebelsche steden, werd hier eenmaal het verbod gepubliceerd dan zegepraalde zij over gansch de lijn. De regentes eischte dan ook onverbiddelijk het vertrek der predikanten, het ophouden van al de preeken, het herstel van de Katholieke religie en van al de Kerken, de volstrekte gehoorzaamheid aan den koning. Noodgedwongen onderwerpt zich de magistraat, den 7 Maart 1567 zou men het verbod der regentes voorlezen; het Calvinistisch element belet dit echter. Midden Maart stonden de beide kampen scherp tegenover elkander. De toeloop van | |
[pagina 790]
| |
vreemdelingen verergerde de onrust, en de exode der vredelievende burgers nam een aanvang zoodat de ‘slechte’ de ‘machtigste’ worden. De rol van enkele edelen was hier belangrijk en Margaretha verzocht hen de stad te verlaten, wat ze ook deden, niet echter alvorens manschappen te hebben aangeworven die in de omgeving van de stad kampeerden. Dit lijkt wel een uitdaging aan de regeering en de regeeringstroepen te Deurne gekampeerd verslagen dan ook het rebelsch leger te Oosterweel (31 Maart 1567). Deze nederlaag verwekt een paniek, een volksoploop in de stad; het volk is woedend en de Calvinisten stroomen samen op de ‘Mere’; de vrees voor bestraffing en voor 't beleg der stad versterkt het solidariteitsgevoel en drijft hen naar het daadwerkelijk verzet. Zij eischen de bescherming van de stad en de magistraat is verplicht een compromis te sluiten, waarbij de Calvinisten hun deel krijgen in de verdediging der stad. De nederlaag te Oosterweel, de volksopstand op de Meir, de steeds toenemende exode der burgers, de ongunstige volksmeening over het compromis, de dubbelzinnige en weifelende houding der leiders, luidden een nieuw stadium in: de voortzetting der onderhandelingen... naar de kapitulatie. Proefondervindelijk had de regeering vastgesteld dat slechts één middel baatte tot onderdrukking van den opstand: geweld. Sterker dan ooit eischt Margaretha het ophouden der predikaties. Nadat de laatste persoonlijke pogingen van Oranje tot het verkrijgen van verzachtende omstandigheden mislukt waren, bleef er de stad niets over dan zich te onderwerpen. Zij vraagt echter geen pardon, want zij heeft zich altijd binnen de grenzen der loyauteit gehouden. Het gevolg bleef niet uit: alle vreemdelingen verlaten Antwerpen, ook Oranje voelt dat zijn plaats niet meer hier is. ‘De tragedie was voltrokken, nog vooraleer het drama was uitgespeeld. Met den weerstand van Antwerpen stortte momentaan zoowel het werk der Hervormers als de eens zoo levenskrachtige nationale oppositiebeweging van de Zuidelijke gewesten ineen.’Ga naar voetnoot(1) Zonder leiding, orde- en futloos, neemt de Breeden Raad, na uitzuivering der revolutionaire elementen de opgelegde verplichtingen aan en het eng gemeentelijk particularisme neemt de plaats in van het nationaal solidariteitsgevoelen. | |
[pagina 791]
| |
Intusschen meldde Margaretha triomfantelijk de onderwerping van Antwerpen aan Philips maar sprak niet van een accoord. De rust ter stede was relatief, de uitwijking gaat haar gang, het antwoord van Margaretha op de rekwesten in zake veiligheid van de stad is erg dubbelzinnig en het handelsleven loopt stilaan dood. De stadstroepen worden ontbonden, de Spaansche troepen doen hun intrede in de stad. Hoogstraten trekt zich terug en Mansfeld wordt kapitein der legerbenden: de stad heeft haar zelfstandigheid verloren! Al had de magistraat zich onderworpen, het volk bleef ‘libertijn’, de relletjes waren dan ook niet van de lucht. Margaretha wilde echter voor alles vrede en leidde dan ook de zaken met vaste hand. De voorloopige accoorden zouden worden omgezet in definitieve edikten; hier voelde men goed de vingerwijzing van Margaretha, die den toestand kende, maar naar Philips' meening te toegevend was geweest, zoodat dit z.g. Meiamendement door hem niet werd erkend. Alzoo won het fanatisme het op de verdraagzaamheid en het particularisme op de nationale solidariteit, nochtans niet zonder materieele en moreele bressen te slaan in 't leven van ons volk. De Restauratie werd ernstig aangepakt, de herwijding der kerken bleek al spoedig onvoldoende, ook het levend gedeelte der Kerk moest een visitatie ondergaan. Nu de stad onder de knie lag begon men het onderzoek naar de schuldigen; vooral de magistraat moest het ontgelden. Reeds begin Juli had het verhoor plaats, de komst van Alva verdaagde voor een tijdje het onderzoek en de bestraffing... daarna zou er krachtdadiger en bloediger dan ooit worden opgetreden. Het nieuw stadium van versmelting in de Spaansche centralisatie treedt in; de magistraat valt het eerst als slachtoffer. Ziedaar de feiten die zich afspeelde in Antwerpen dat door allerlei gunstige omstandigheden er als toegenoopt werd de leidende rol in 't verzet tegen Spanje op te nemen. Aan Antwerpen was het weggelegd de politieke eenheid der Nederlanden te bewerken, maar Spanje besliste er anders over. De inzet was prachtig. Het jaar 1566-1567 was in dit opzicht wel degelijk een wonderjaar. Volledigheidshalve hadden wij hier nog moeten wijzen op de conflicten tusschen Lutheranen en Calvinisten, die het verzet erg ontzenuwden; op de zeer belangrijke rol die Oranje hier gespeeld heeft; hij die zoo ragfijn de politiek weet te ontleden, scheen ons dikwijls in zijn handelingen door zijn positie van Nederlandschen prins, van Lutheriaan en van functionaris, erg dubbelzinnig; op Hoogstraten, | |
[pagina 792]
| |
Brederode en Egmont die hier volop in de actie staan, de eerste als katholiek doch politiek opposant, de tweede als fanatiek-revolutionair, de derde als de terugkruipende getrouwe onderdaan, die echter Antwerpen na de capitulatie niet vergeet. Wat wij echter over dit boek schreven zal wel volstaan om te mogen getuigen dat hier een nieuw geluid wordt gehoord en dat Van Roosbroek een prachtwerk leverde, zooals wij er tot op heden nog weinig in Vlaanderen hebben. | |
[pagina 793]
| |
II
| |
[pagina 794]
| |
Europa is het materialisme ten prooi gevallen. Het kristelijk geloof is uitgeroeid: zendelingen steken over uit Azië om de oude wereld opnieuw te evangelizeren. Welke reusachtige mogelijkheden zoo'n stof biedt springt dadelijk in het oog. Het mangelt Eeckels echter aan scheppend vermogen: zijn visie is te schraal. Hij behandelt maar een epizode uit het drama. Wij krijgen geen groot stuk, doch een interessant werk - omdat we achter het gebeuren de horizon vermoeden, die de dichter niet vermocht te openen. De Triomf van den Gekruiste van Pater Mortier (Jos. Vermaut, Kortrijk) mag met Naar 't Wereldeinde tot de Vlaamsche stukken gerekend worden, die verdienen gespeeld te worden. Ook hier wordt een groot onderwerp behandeld: de Verrijzenis. De voornaamste verdienste van het stuk schuilt wellicht in zijn wetenschappelijke betrouwbaarheid: Pater Mortier veraanschouwelijkt het vraagstuk der Verrijzenis onder al zijn gedaanten. Het werk, dat hier en daar onhandigheden vertoont, bezit overigens de noodige scenische gaven om het publiek - en niet alleen een kristelijk publiek - te boeien. Padre Antonio van Pater Hilarion Thans (St. Franciscus Drukkerij, Mechelen) is een gelegenheidsstuk. De auteur schrijft: ‘Voor de zevenhonderdste verjaring van Antonius' dood (Antonius was een tijdgenoot en zijdelings een medewerker van St. Frans van Assisi) werd een tooneelstuk gevraagd. Zooals we voor Franciscus en voor Clara deden, stelden we ons niet tevreden met een of ander episode uit hun leven te behandelen. Weerom wilden we zooveel mogelijk de biografie van den heilige verwerken.’ Een levensbeschrijving in tooneelvorm: in de formuul zelf ligt de technische veroordeeling van het genre. Gemis aan aktie: de helft van het gebeuren wordt verteld en niet vertoond. Bruikbaar materiaal voor de kringen die Antonius met een hulde willen herdenken. De herdruk van Mev. Simons-Mees' Twee Levenskringen (Nederl. Bibliotheek) laat toe vast te stellen hoe weinig dit merkwaardig specimen van het Nederlandsch naturalistisch theater verouderd is - innerlijk. Er moeten in de protestantsche landen nog dergelijke puriteinsche kringen te vinden zijn. Alleen: het genre is verouderd. Er is heden niet dezelfde belangstelling meer voor die huiselijke semi-tragedies, als vijf en twintig jaar geleden. En voorzeker in de landen niet, waarover de oorlog is gevaren. Een interessant dokument. | |
[pagina 795]
| |
Dirk Van Sina heet zelf zijn Messias een dramatisch gedicht. Dit gedachtenzwaar en inhoudrijk poëem hoort derhalve meer tot de eigenlijke letterkunde dan tot het theater? Het biedt, om zijn evokatieve potentie, een grootsch scenario voor lezers die genoeg verbeelding bezitten om zich het kader, waarin Van Sina zijn verzen plaatst, aanschouwelijk voor te stellen. (Leeslust, Antwerpen.) De Wonderbare Sage, door Celest Stinissen (Regenboog, Antwerpen): een oppervlakkig-dokumentaire studie over de inspiratiebronnen van Wagner. |
|