Een luid ‘Hoerah!’ ontknalt bij zijn verschijnen op de pist.
Er wordt geroepen, gehuild, getierd!
Vlaggen wapperen!
Zakdoeken wuiven frenetiek!
Hoeden wippen in de lucht!
De massa's op de trechterwanden golven als een woeste zee.
En Demers vangt de reglementaire ronden aan.
De cacofonie raast steeds fortissimo!
Bij ronde drie ontaardt zij in een helsch gebrul!
Een laatste oorverdoovend langgerekt ‘Hoerah!’
Een Brabançonne.
En Demers heeft de eindmeet overschreden!... -
Een meisje van een viertal jaren loopt hem tegemoet. ‘Paatje! Paatje!’. Haar armpjes torsen een enorm boeket.
De renner staart het kind bedremmeld aan, neemt machinaal den ruiker in ontvangst, kijkt met verdwaasde blikken om zich heen, ontwaart tusschen een jubelende vriendenschaar een oude vrouw die glimlacht door haar tranen heen, en achter haar, diskreet teruggetrokken, een ander bekend spierwit gelaat...
Nog dwarrelen zijn gedachten in de richting die zij uren gingen.
De nevels trekken slechts onwillig op.
Dan klaart het plots heel scherp in hem:
Zijn kind!
Zijn moeder!
En... ook Fietje hièr!... -
Het is een wonderbaar gevoel van vreugde en van pijn,
een rijzen, rijzen uit diepten, grondeloos en zwart,
't herkennen van het goede, milde licht dat leven doet en lééft!
Goddank! Niet alles is te loor gegaan!
Nog blijft een laatste kans!
En Demers drukt het kind onstuimig aan zijn hart,
een oogenblik zijn zoon en moeder in hun smartelijk geluk slechts één,
dan neemt hij Fietje's handen in de zijne en weent...
Om de overwinning! gaat het door 't publiek.
En werkelijk, 't publiek vergist zich niet...
Frank van den Wyngaert.