Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1931
(1931)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 456]
| |
TerugkeerGa naar voetnoot(1)De slanke arm ging voor den tweeden keer omhoog met een lichte aarzeling. Nu bleef de georgette rouwsluier hangen aan het witte plooisel om den pols. De jonge weduwe drukte op den electrischen knop en trok toen haastig de hand terug, alsof ze spijt had. Had ik toch maar vooraf geschreven, mompelde ze halfluid. De poort werd geopend. De breede gang, die doorleidde naar de garage, en waarin de autosporen duidelijk zichtbaar waren, deed vreemd en kil aan. Hoe geheel anders was vroeger het binnenkomen geweest bij Alice in de Seutinstraat, waar de huiskamerdeur openvloog zoodra men haar stem hoorde, en waar de traploopers opgesleten werden door haar voetstappen evengoed als door die der bewoners zelve. - Is mevrouw Dehaeze thuis? vroeg ze onzeker aan de dienstbode, die er ondanks het kanten voorschootje over het zwarte kleed uitzag als een Vlaamsch buitenkind. Het meisje nam haar verbaasd op. - De dokter meent u? Jawel, het is spreekuur. Miete Nyssens-Deroo trad binnen, de zware dubbele voordeur viel achter haar dicht en de bons klonk bijna vijandig. Ze zuchtte, keek eens rond, raapte toen haar moed bijeen: - Is mevrouw boven? vroeg ze kordaat. Neen, niet aandienen, ik zal den weg wel vinden. Doe maar weer open, daar belt een echte patient. Ze besteeg twee marmeren treden rechts, opende de tochtdeur, aarzelde even in het ruime portaal, maar snelde verschrikt verder, daar vanuit de achterkamer de stem van dokter Dehaeze haar tegenklonk, blijkbaar afscheidnemend van een heer. Miete liep de trappen op, den draai om, hield even stil, zuchtte weer, steeg verder; op den overloop gekomen aarzelde ze nogmaals... Maar het rinkelen van een telefoonschel wees haar den weg en zonder kloppen opende zij de deur. Het was een ruim vertrek met aangebouwde veranda, en o | |
[pagina 457]
| |
heerlijk, de tranen sprongen haar in de oogen van blij herkennen na het vreemde, bijna vijandige binnenkomen, hier stonden al de meubels van de Seutinstraat, juist zooals ze het daar gekend had, sedert Alice haar eigen huishouden had ingericht. In den hoek prijkte de kanten wieg, en bij het breede openslaande venster in de veranda speelden twee babies in het looprek. Aan het telefoontoestel antwoordde een zachte buigzame stem, dezelfde stem van vroeger en Miete voelde dat ze goed had gedaan: dat ze om die stem weer te hooren, maar niet langs een spreekdraad of op een gramofoonplaat, terug zou zijn gekomen van het uiteinde der wereld. - Hallo, ja, jawel Hubert. Goed, ik kom dadelijk. Maar ik ben nog niet klaar met die dame van straks. Ze ligt op de divan uit te rusten. Zeg, Bébé is nog niet thuis, ik zet straks de telefoon op jou over, ik kan die dan niet langer bedienen. Als Bébé er is doet zij het wel weer. Hubert, vergeet niet, dat we er vanavond absoluut uit moeten: rek het dus niet te lang. Juist toen de telefoon werd afgehaakt begon het kleintje in de wieg te spartelen en in het looprek gooide een goudbruine krullebol met zoo'n vaart een olifant naar een kastanjebruinen krullebol, dat vier dikke pootjes in de wederzijdsche lokken grepen en een luid gejammer opsteeg. De vrouw van dokter Dehaeze, met haar volle aandacht bij het telefonisch gesprek, had de deur niet hooren opengaan; Miete hield den adem in. Ze zag haar vriendin Alice nog steeds in den rug. Haar figuur was iets teerder geworden, en ze schudde het hoofd met een licht nerveuze beweging, terwijl zij zich over de wieg boog, waarna zij de tweelingen vermaande: - Niet kibbelen, allebei, dan wordt Thildeke wakker! En juist toen het wit en roze bundeltje in de wieg een prettig kraaiend geluid uitstiet rinkelde weer de telefoonschel. - Hallo voor dokter Dehaeze? Dokter Dehaeze persoonlijk? Ja zeker, ik zal u aansluiten. Nauwelijks had zij den hoorn neergelegd of twee armen werden om haar schouders geslagen en een bevende mond kuste haar op hals en wang. - Alice, mijn liefste, liefste Alice. Als ik een vrome ziel was, zou ik nu uitroepen: dit is de dag dien de Heer gemaakt heeft! - Miete, Miete, ben jij het! | |
[pagina 458]
| |
De jubel is haar stem was zoo machtig, dat Miete haar oogen er van opensperde. Alice had zich schielijk omgewend en bekeek haar vriendin terwijl zij de handen op de borst samenkneep: - Miete, Miete, ben jij het werkelijk? - Ja ik, in levenden lijve. Ze was mager geworden en bleek, de beeldmooie Alice Verhaeren. Er waren kringen om haar reebruine oogen en het vlokkige haar had iets van zijn gloed verloren, maar de zachte blik glansde en de lieve mond glimlachte zoo innig, en om haar was de geur van seringen en boschviooltjes, dien Miete nooit ergens anders teruggevonden had. En terwijl ze daar stonden, de handen naar elkander uitgestrekt en de vreugde van het weerzien bij beiden een verhoogden blos te voorschijn riep, rinkelde weer de telefoonschel. - Hemel Miete, houd even de tweelingen stil of 't kleintje begint zoo ook te kraaien. Als Bébé naar school is dan weet ik geen raad dezer dagen: de kindermeid heeft griep. Ik ben dolblij dat je er bent, maar de patienten! De telefoonschel bleef doorrinkelen. - Hallo. Jawel: met dokter Dehaeze. Bij den heer Vanderschrieck op de Kunstlaan? Morgenochtend zou dat niet gaan? Neen? Goed, dan zal de dokter dezen avond stellig nog komen. - Waarom bedient je man zijn tefefoon zelf niet? voeg Miete kritisch. - Mietekelief, later meer. Er ligt nog een patient in de zijkamer, die moet ik eerst opknappen. Bel twee keer dan komt Virginie. Ontdoe je alsjeblieft, zet je op je gemak en bestel wat je verkiest of vraag wat je noodig hebt, net als vanouds. Ik kom dadelijk terug. Sedert Juliette, het kindermeisje, ziek is zit ik een beetje in den nood. - Ga je gang, wuifde de zwart-Suède handschoen naar de wegsnellende vrouw, ik red me wel. Miete deed haar hoed met den langen rouwsluier af, trok mantel en handschoenen uit, kamde het haar op, poederde zich, snoof wat aan den origan op haar zakdoek, keek in den spiegel en lachte tegen het vroolijke lichte beeld. - Hèhè ouwetje, we zijn weer in Brussel. Leve de Gueuze en de mooie meisjes... Als die hummels nu bang voor me worden en beginnen te blèren is het spel compleet. En stel je voor dat die lamme telefoon aan het rammelen gaat, wat moet ik dan antwoorden? Dat dokter | |
[pagina 459]
| |
Dehaeze voortvluchtig is met Josephine Baker en de kas van de Nationale Bank - dat gelooft iedereen dadelijk. En dat kleine wurm slaapt blijkbaar overal doorheen. Ze piepte in de wieg. Haar gezicht werd ernstig: wat een pracht van een kindje, net Bébé toen die klein was, neen waarachtig nog mooier. Alice was tot een geluksvogel zulke kinderen te hebben... Omzichtig naderde zij het looprek en bekeek de tweelingen op een afstand. - Hier hebben wij dus Hubert en Hubertine. Een fraai stel en fraai benaamd. Aangezien de oudsten Jacques en Alice heeten naar hun ouders worden de volgenden allebei naar den tweeden echtgenoot genoemd. Men eerbiedigt hier dus ieders rechten. En nummer vijf heet Mathilde. Hm, hm. Ik vraag me af waarom niet ‘Miete’? De tweelingen staarden haar aan. Ze hadden beiden strakblauwe kijkers: dezelfde oogen als Bébé. - Hoe komen die kinderen nu aan oogen, die niet van hun eigen vader maar van den vader hunner halfzuster zijn? Hertrouwen stelt je voor raadselen, ik doe 't nooit! Ze hurkte neer en lachte tegen de tweelingen. - Piep-piep. De kastanje krullebol keek haar verwonderd aan, de goudbruine krullebol trok een bedenkelijk lipje. - Daar heb je 't al. Toto en Bébé waren enkel lach en zonneschijn net als hun moeder. Dit zijn de eerstelingen uit het tweede huwelijk, die lijken natuurlijk heelemaal niet op Alice. Wie weet wat voor onhebbelijke karakters het zijn. Dehaeze kon mij ook nooit goed uitstaan. Als een onmiddellijke logenstraffing vertrok het vierkante huilmondje zich tot een rond kringetje om de lipjes te openen op twee rijen schattige witte tandjes en een luid lachje begroette haar met een kraaiend: da-da, terwijl de andere krullebol zich aan het rek omhoog heesch en de armpjes naar haar uitstrekte. - O, wat een schatten zijn jullie allebei! riep Miete verrukt uit. Jullie hebt weliswaar den snuit van je vader, maar niet zijn ongenaakbaarheid! en ze tilde het jongetje in haar armen op, terwijl het meisje zich aan haar rok vastklemde om te deelen in de liefkoozing. - Heelemaal niet eenkennig: het zijn dotjes, concludeerde Miete en drukte vol welbehagen de mollige kinderlijfjes tegen zich aan. Net Toto en Bébé. | |
[pagina 460]
| |
Toen rinkelde weer de telefoon, maar Miete legde met een beslist gebaar den hoorn op tafel. - We luisteren niet: laat dokter Dehaeze voor zijn eigen zaken zorgen. Op hetzelfde oogenblik kwam Alice haastig terug, nam het toestel onder den arm, keek even in de wieg, knikte tegen Miete met de tweelingen en sprak snel. - Tot zoo, hoor. Ik kom zoo gauw mogelijk weer. Ik zal Virginie bij je sturen. Toen de bejaarde huishoudster eenige oogenblikken later breed en statig binnentrad, zat Miete met al de kinderen op den grond. Ze had ook Thildeke uit de wieg genomen; het kleintje kirde als een duifje en greep naar den doffen snoer om Miete's hals. - Dag mevrouw Nyssens, welkom hier! Wat een geluk dat u weer thuis is. - Dag mijn allerbeste Virginie, mag ik blijven zitten? Ik ben niet zoo handig meer met kleine kinderen als in den tijd van Toto en Bébé. Mensch, jij bent nu eens met recht iemand die er goed uitziet! Ja, ik ook ben blij dat ik weer hier ben. Maar van thuiszijn gesproken, dat is zeker maar bij wijze van zeggen, hè? Ik ben nu een eerzame weduwe. God zij dank wel niet onbemiddeld en dakloos, maar toch eerzaam en eenzaam. Terugkeeren en thuiskomen veronderstelt dat er iemand of iets op je wacht, al is het maar een blinde kanarie of een schele kater. En op mij wachtte eigenlijk niemand. - We hebben hier allemaal op u gewacht, sprak de huishoudster plechtig, al die jaren, vooral mevrouw Alice. - Laat Alice maar buiten bespreking. Ze heeft al werk genoeg met haar dokter en zijn patienten, haar huis als een kazerne, haar zieke dienstboden en haar gezonde kinderen. En te bedenken dat het indertijd haar ideaal was om een stil leven te leiden. Virginie, Virginie, wat zijn we begonnen; hadden we er ons maar met hand en tand tegen verzet! Virginie bukte zich, pakte de tweelingen een voor een op en zette ze weer in het looprek. - Mama, mama, pruilde de eene, waarop de andere onmiddellijk inviel: - Bébé, Bébé... - Stilte allemaal en zoet spelen, anders gaan jullie naar boven totdat Bébé thuiskomt. | |
[pagina 461]
| |
- Zeg, tusschen twee haakjes, noemen jullie die groote meid van veertien jaar nog altijd Bébé? - Op school zeggen ze Béate, naar haar tweeden naam, antwoordde Virginie, nam intusschen het kleintje uit Miete's armen en legde het terug in de wieg. Toen er een paar protestkreten opgingen sloot ze het gordijn en beval nogmaals strenger: - Stilte allemaal en opgepast! Miete rees overeind, wierp het hoofd in den nek, zette de linkerhand met den palm naar buiten in de zijde, liet de vingers heen en weer spelen, maakte met haar rechterhand de beweging alsof ze een face-à-main voor de oogen hield. Ze draaide het hoofd van den eenen schouder naar den anderen en monsterde de oude huishoudster van top tot teen. Virginie glimlachte. - Waar kijkt u naar, mevrouw Nyssens? - Mensch, keer je om, nog eens om, nu naar den anderen kant. Ben jij het wezenlijk en waarachtig? Is dat de manier waarop jij met kleine kindertjes omgaat? Denk eens aan Toto en Bébé indertijd, om van Alice niet te spreken, daar herinner ik me zelf ook niets meer van. Een smadelijk trekje verscheen om Virginie's mond, zij fronste de wenkbrauwen. - U zoudt toch niet willen dat ik met den heelen troep omging zooals indertijd met mevrouwtje Alice? Mijn dagen zouden wel gevuld raken. - Is ‘de heele troep’ je benaming voor de wettige nakomeling schap van Hubertus Ignatius Dehaeze, genees- heel- en verloskundige, mitsgaders tweede echtgenoot van Alice Jeanne Marie Verhaeren, weduwe van... - Mevrouw Nyssens, gaat u nu eens rustig in dat hoekje van de veranda zitten. Ik zie dat u in geen enkel opzicht veranderd bent en dat doet me genoegen. Er is hier zooveel veranderd. Ik zal intusschen de koffietafel klaarzetten, dadelijk komen Jack en Béate thuis... - Ssst, Virginie, laat de koffieboel waaien tot straks en noem het kind behoorlijk Bébé net als vanouds. O heerlijk, vervolgde ze terwijl ze haar rank lichaam in de kussens nestelde, nu zit ik weer net als vroeger in de Seutinstraat, doch daar was je met drie treden den tuin in. Hier is het uitzicht van boven af toch ook leuk. Ga jij daar nu tegenover me zitten, in den zetel van Alice, kijk ze heeft niet meer hetzelfde model van kussens... Gelukkig dat Alice die lamme telefoon mee heeft genomen, het was om er dol van te worden. Kom Virginie, | |
[pagina 462]
| |
en Miete knipoogde geheimzinnig, vertel me nu eens alles... maar alles, begrepen? - Er is zoo weinig te vertellen, mevrouw Nyssens begon Virginie, terwijl ze haar vollen omvang in een grooteren armstoel liet neerzinken en het zeteltje van de vrouw des huizes wat naar het raam toeschoof, op de beste plaats, alsof deze er zich dadelijk in neer zou vleien. Wij weten alles van u en u weet alles van ons. Mevrouw en u hebt elkander immers regelmatig gescheven. - Onzin, Virginie als jullie je verbeeldt dat je alles van mij weet, nu, dan zijn jullie naïeve zielen. Ik heb ginder mijn man drie jaar lang verpleegd en die is toen in den Heer ontslapen, God zij dank! De vrome dankbetuiging slaat op het ‘in den Heer’ en niet op het doodgaan. Nu ben ik weduwe - ik kan niet ontkennen dat het een prettig gevoel geeft zelf heelemaal te weten wat je bent en het ook heelemaal te zijn. Als je ooit trouwt Virginie, wat met het oog op je leeftijd en op het schromelijk tekort aan vrouwen in West-Europa zeer waarschijnlijk is, dan raad ik je nooit aan te scheiden, want dan voel je je noch visch noch vleesch... En hier is Alice een half jaar na mijn vertrek gehuwd met dokter Dehaeze. Wel moge het ze bekomen! zeggen mijn vrienden de Joden. Jullie zijn verhuisd van de Seutinstraat naar de Louizalaan, deftig - quartier aristo -. En er zijn drie kinderen bijgekomen. Is dat alles? Wat men werkelijk in eer en geweten alles kan noemen? - Tot nu toe drie, beaamde Virginie eenigszins strak. Miete hief beide armen omhoog: - Hemelsche goedheid, Virginie, zit de speelman al weer op het dak? Hij heeft hier blijkbaar een abonnement geplaatst. Nu, Dehaeze zorgt voor de toekomst van het vaderland, dat moet ik hem ter eere nageven. - Ik bedoel maar, antwoordde de huishoudster effen, dat het u niet moet verwonderen als mevrouw er wat bleek en mager uitziet en soms wat verstrooid is... Miete wipte overeind, sloeg haar armen om de hals van de oude vrouw en gaf haar op iedere wang een klappenden zoen. - Je bent een juweel, dat je me ineens zoo volkomen op de hoogte brengt. Ik vond Alice veranderd en vroeg me al met schrik af: zou ze hartzeer hebben of spijt om de verloren vrijheid, zou ze bedrogen of verwaarloosd worden, zou ze ten onder gaan in geldzorg of gebukt door zwaren arbeid. | |
[pagina 463]
| |
- Neen, Virginie schudde het hoofd, dat precies niet, maar sinds we een dokter getrouwd hebben, is ons leven natuurlijk veel drukker dan vroeger - niet meer zoo rustig. De patienten, het spreekuur, de telefoon, het onderhoud van de instrumenten, een groot huis, vijf kinderen, een auto... - Een auto, dat is heerlijk, daar hebben jullie niet anders dan genot en gemak van. Virginie wierp een blik naar de zoldering. - Dat zegt u wel. Ter bekrachtiging van haar woorden ging de deur open en Alice trad wederom binnen. Ze had een bruinlederen mantel en zware handschoenen aan. Een klein vilten hoedje sloot nauw om het hoofd, de bruine krullen sprongen er onder uit en met een kleur van gejaagdheid op haar gelaat leek zij ineens weer de jonge Alice van vroeger. - Och Mietekelief, het spijt me zoo ontzettend, maar ik tob nog steeds met de patient, die straks niet goed is geworden en zal ze maar liever zelf naar huis brengen. Je treft het wel erg ongelukkig, en ik ben toch zoo dolblij je weer hier te hebben. Over een kwartier ben ik terug. De bruinlederen handschoenen lagen op de kopjes der tweelingen. - Een oogenblikje maar, hoor Miete. Je vindt het toch niet onhartelijk? Mamaatje zal vlug doorrijden, voegde ze erbij terwijl zij zich bukte om de kinderen te kussen. - Alice, in vredesnaam. Je gaat toch zeker alleen maar even mee? Je tracht me toch niet wijs te maken, dat je zelf chauffeert! Alice hief het hoofd op. - Ja, vind je dat zoo onmogelijk? - Il ne faut jamais jurer de rien. Als je me vertelde dat je een spinnewiel hanteerde of een borduurraam gekocht had, of in kantklossen de Brugsche begijntjes begon te evenaren zou ik dat meer in je lijn vinden. Ga je binnenkort niet eens per vliegtuig naar de Zuidpool? - Miete, je bent een onverbeterlijke plaaggeest gebleven. Tot zoo, ik ben gauw terug. Twee minuten later toeterde de klaxon. Miete stoof naar de overloop, opende de deur tegenover de huiskamer, trok in het groote salon een kanten gordijn opzijde en ontwaarde nog juist een donker- | |
[pagina 464]
| |
blauwe auto, een glimp van een bruinlederen handschoen op het stuurwiel, en een massa krullen, die onder een vilten hoedje uitwarrelden. Ze bleef voor het raam staan. Wat had ze gedacht te vinden? Eerlijk gezegd: alles, behalve dit. Alice, de stille zachte Alice, veilig in de beslotenheid van Dehaeze's deftige woning, met haar groote kinderschaar om zich heen. Misschien had ze wel gevreesd haar een beetje verbreed en uitgedeind terug te vinden, wat te veel huismoederlijk. Of, in het omgekeerde geval, meer vrouw van de wereld geworden: de echtgenoote van den beroemden geneesheer, die een groot huis bestuurt, over veel personeel heerscht en een hoogen staat moet voeren. Maar dit, dit... Alice die zelf op haar drie kleine kinderen paste, Alice die intusschen de telefoon bediende, Alice die de patienten onder het spreekuur verzorgde, Alice die chauffeerde... Ze keerde naar de veranda terug en plofte in den zetel neer. Toen Virginie een poosje later weer verscheen en de tafel begon te dekken vroeg ze na een oogenblik zwijgens: - Zeg Virginie, doet Alice soms ook de bevallingen, zoo nu en dan, in plaats van haar man? De aangesprokene zette zorgvuldig de smakelijke broodjes, het botervlootje, de verschillende potten confiture op tafel en antwoordde achteloos: - Neen, toch niet. Alleen als het 's nachts een heel erge verlossing is en hij heeft geen pleegzuster bij de hand, dan telefoneert de dokter wel eens om mevrouw. U weet, mevrouw is erg bedaard en kan overal goed tegen, als het ziekte en narigheid is, en zoo. - Ja, ja, ik dacht het wel. Jij en ik hebben altijd gemeend, dat dokter Dehaeze onze Alice op de handen zou dragen en haar weg met appelbloesem en rozeblaren zou bestrooien - en nu heeft hij er, God vergeve het hem, een chauffeuse-vroedvrouw van gemaakt. Neen Virginie, ik blijf vandaag geen koffiedrinken, misschien een volgenden keer... ***
Miete had al een paar maal heen en weer geloopen van de zitkamer naar de slaapkamer, en dan weer van de achterkamer naar voren. Ze bekeek de meubels, de piano, de theetafel, den divan, al de bekende vertrouwde dingen van voorheen met een vreemden blik. | |
[pagina 465]
| |
Dit was haar tehuis, haar huis in Brussel, dat ze altijd bewoond had. Hier was ze binnengetreden na haar huwelijk, hier was ze weergekeerd na den oorlog. De inrichting had ze veranderd bij haar echtscheiding, toen ze zich genoodzaakt zag de bovenverdiepingen te verhuren. Hier had zuster Mathilde, in den tijd dat ze verpleegsterbezoekster was, bij haar vertoefd. En hier was ze nu, na drie jaar lang haar zieken man in Zwitserland opgepast te hebben, eindelijk weer teruggekeerd. Mathilde was inmiddels weer naar het klooster gegaan. Alice was hertrouwd. Miete stond in de voorkamer, juist als op den avond na de uitspraak van haar echtscheiding: alleen, moederziel alleen. Maar toen was ze nog jong: bijna tien jaar jonger dan nu, het leven begon toen eigenlijk pas. In haar gezellig huisje in de Seutinstraat, hier vlakbij, woonde Alice, waar ze van kindsbeen af mee was opgegroeid. Alice met haar beide kindertjes Toto en Bébé en Virginie, de oude huishoudster die haar had opgevoed. Later had zij daar zuster Mathilde ontmoet, die eenige maanden nadien haar intrek nam op de bovenste verdieping, welke leeg stond. Miete begon weer op en neer te loopen. Het was haar tehuis hier, haar eigen huis met dezelfde meubels en hetzelfde behang. Het was goed gelucht en behoorlijk onderhouden. Een gewezen dienstbode, die met werkhuizen tobde om voor zich en haar man, een oorlogsinvalide, aan den kost te komen, had in haar afwezigheid uitstekend voor alles gezorgd; de huurders boven waren nette vriendelijke menschen, dezelfde die er reeds woonden voordat ze naar Zwitserland ging. De kamers van Mathilde waren vrij gebleven, ze kon daar nu over beschikken indien ze verkoos. Ze kon ook weer een meid houden als ze dat wilde. Financieel had zij het nu veel beter. Alles was zooals ze het zich had voorgesteld. Alleen Mathilde en Alice ontbraken haar. Alleen, er wachtte eigenlijk niemand op haar, noch Mathilde, noch Alice. Zij miste beiden, maar geen van tweeën misten ze haar. Ze was thuis, maar zooals ze tegen Virginie had geklaagd, thuiskomen veronderstelt, dat iemand naar je verlangde, al was het maar een blinde kanarie of een oude kater. Ze ging op den divan zitten en een gevoel van eindelooze verlatenheid overviel haar. Hier in deze kamer hadden Mathilde en zij de heftige woordenwisseling gevoerd op den avond toen Gaston haar | |
[pagina 466]
| |
wilde dwingen de zijne te worden en ze hem met geweld van zich had gewezen, omdat zij, een gescheiden vrouw, niet vrij was, maar als Katholiek door haar huwelijk gebonden bleef. Hier had ze al haar pijn, haar woede en smart, in booze woorden gewroken op Mathilde en gedreigd bij Alice de geïdealiseerde herinnering aan haar overleden man te verstoren, omdat die sentimentaliteit haar weerhield de hand van Hubert Dehaeze aan te nemen. Hier had ze gevochten en geleden, gemopperd en gelachen, geprotesteerd en den schromelijksten onzin verteld, maar toen waren ze eigenlijk met hun drieën, drie alleenstaande vrouwen, die elkander steunden: Mathilde - Alice - Miete. Nu waren er jaren voorbijgegaan: Mathilde was non geworden, zuster van Liefde, had eeuwige geloften afgelegd, zich voor het leven verbonden. Alice was na langen inwendigen strijd hertrouwd, en de eenige die nu over volkomen vrijheid beschikte was zijzelve, Miete. Maar ook de eenige, die nu alleen was, hopeloos alleen. Ze boog het hoofd voorover, zette de ellebogen op de knieën en woelde met beide handen in het dichte hoofdhaar. - Als er toch niemand op me wacht, als ik toch voor niemand hoef te zorgen en me nergens meer naar moet schikken, zal ik morgen naar den kapper gaan, dan heb ik alvast iets te doen. Een zacht ronken op straat trok haar aandacht en een oogenblik daarna tokkelde een lichte hand een bekende maat op de gesloten luiken: het sein vanuit hun kinderjaren. Eer zij het zelve wist stond ze in de geopende voordeur en hoorde de zachte stem, die toch zoo vreemd klaar en doordringend was, het bevel geven: - Rijd maar naar huis als je de anderen hebt teruggebracht. Ik kom wel met den tram, het is nog niet zoo laat en zulk heerlijk zacht weer. Toen sloeg een andere hand haar voordeur dicht en lachend en huilend tegelijk voelde Miete zich meegetroond naar haar zitkamer. Nu waren de rollen omgekeerd, nu was zij het die hier stond in een stemmig zwart rouwkleed en Alice liet een zwaren bontmantel van haar schouders glijden. Zij droeg een toilet van lavendelblauw fluweel, in den rug tot aan het middel uitgesneden, met twee flonkerende spangen op de schouders vastgehouden. Hals en armen waren bedekt door een zijden voilestof in dezelfde tint. | |
[pagina 467]
| |
Miete wreef de tranen van aandoening weg: - Bravo Alice, hoera voor het protest tegen de zedelooze kleederdracht. Bij ieder ander zou het kleinburgerlijk of antiek staan, maar bij jou is het iets aparts en beeldigs. Wederom als dezen middag strekte Alice de handen uit, Miete greep ze vast doch hield haar op een afstand en monsterde haar vriendin van onder tot boven. In het bruine krulhaar schitterde een kleine kam met edelgesteenten, om den hals droeg ze een dubbele rij parelen, waarvan de tweede snoer tot op haar boezem neerviel, de armen schemerden rozig door het zijden gaas en om den linkerpols klemde zich een armband met juweelen bezet. - Miete, wat staar je me zoo aan? Lachend rukte Alice zich los, ging naar den armstoel, schoof dien dichter bij den haard, als had ze hier gisteren of eergisteren nog gezeten en strekte haar voeten naar het vuur uit. De gejaagdheid en vermoeienis van den namiddag schenen volkomen geweken, het blozende gelaat was rustig en opgewekt. - Hè, hè, Mietekelief, daar zitten we weer met ons beiden, net als van ouds. Dit is maar een gewoonte om bij den kachel te kruipen, het is heerlijk weer, volstrekt niet koud. Miete schudde bedachtzaam het hoofd en bleef met den rug tegen de tafel geleund naar Alice kijken. - Wat is er? Doe nu niet zoo vreemd. Je trof het vanmiddag ongezellig bij ons, maar waarom ben je ook zoo gauw weggeloopen? Ik was in een wip terug en Béate heeft tranen met tuiten geschreid, omdat de vogel gevlogen was. Bébé is soms nog een heel klein meisje en toen ze hoorde dat tante Miete onverwachts aangekomen al weer weg was... - Zoo, zoo, Miete bleef bedenkelijk met het hoofd knikken, hier hebben we dus Alice Verhaeren in prachtuitgave, gedrukt in vleugelformaat op geschept Hollandsch Van Gelder, niet in den handel: madame Hubert Dehaeze en édition de luxe... - Miete, wat bezielt je? Miete's blik daalde af naar de blauwsatijnen avondschoentjes, waarop de gespen schitterden. - Alice mag ik vragen of alles wat je aan hebt: echte briljanten, echte juweelen, echte parelen, echt goud en zilver is? Zoo ja, dan zou ik je niet aanraden per tram huiswaarts te keeren. | |
[pagina 468]
| |
Een lichte wolk kwam op het voorhoofd der jonge vrouw, ze streek even met de rechterhand haar krullen weg en Miete's oog viel op het fluweelen handtaschje, dat met saffieren bestikt was. - Ja, ja Miete, alles is echt. Dat is een overdreven manie van Hubert! Béate en ik moeten, als we den vrede in huis willen bewaren, ons kleeden als prinsessen, en nog is het hem nooit mooi en weelderig en kostbaar genoeg voor haar en mij. - En dus werken jullie als slavinnen om het evenwicht te bewaren. Braaf zoo... dan vergeef ik het je. - Wat vergeef je me, Miete? De weelde...? aarzelde Alice. - O gij simpele duive, onnoozele geit... Neen, ik vergeef je het zwoegen en sjouwen, het opkalefateren van de zieken en het toeteren met de auto. Ik vergeef jullie zelfs de rammelende telefoon en het drie en een halve kind, die er in zoo korten tijd bij zijn gekomen... - Mieteke, alsjeblieft! - Op één punt ben je geen sikkepit veranderd vanaf onze kinderjaren, je kunt mij nu nooit eens fatsoenlijk laten uitspreken als ik iets op mijn hart heb. Weet je nog, dien allereersten keer, toen we over een mogelijk huwelijk tusschen jou en Dehaeze hebben gesproken, toen viel je me ook telkens in de rede. Kind, kind, wie had dit alles kunnen denken toen wij zoo over je kibbelden. - - Jij, kibbelen over mij? - Over jou en Dehaeze. Mathilde zat op dezelfde plaats waar jij nu zit. We kwamen uit de opera, zij net zoo stemmig in 't zwart als ik op dit oogenblik (maar bij mij zal 't niet lang duren) en ik net zoo uitdagend getoiletteerd als jij nu... - Maar Miete. - Zie je wel, ik mag mijn mond niet meer opendoen. Neen, uitdagend ben jij niet gekleed, maar zoo ultramodern, zoo hyperverfijnd, zoo opvallend grand style en desalniettemin moreel onberispelijk. - Jij blijft toch ook eeuwig en altijd dezelfde. Miete lachte, rekte zich, kneep haar oogen halfdicht en tuurde tusschen de ooghaartjes naar een foto van twee beeldige kinderkopjes op den schoorsteen. Toto en Bébé, maar nu moest je Jack en Béate zeggen, lastig... - Natuurlijk, het is weer 't oude liedje: de brave eerzame ingetogen vrouwen, die halen allerlei kuren uit. De eene trekt naar een klooster nadat ze uit het eerste is weggeloopen, nu ja weggeloopen, | |
[pagina 469]
| |
laten we maar zeggen: nadat ze het eerste met wederzijdsch goedvinden verlaten heeft, juist als bij scheiding van tafel en bed, en de andere... Wel God beware me voor de andere! Dat stille zachte een beetje suikerzoete wezentje, dat zoo ingetogen van haar geboorte af in hetzelfde huisje in de Seutinstraat woonde, na den dood van haar man drie jaar lang in begijnekleeren rondliep, enfin althans uitsluitend in zwarte jurken, en bij hoog en laag beweerde niet anders dan een stil leven te willen leiden, dat kalme vrouwtje hertrouwt, heeft een huis als een paleis, een man die haar driekwart van zijn werk opdraait, een schep kinderen, een half dozijn meiden, een telefoon om gek van te worden. Dat gaat 's middags in haar eentje autorijden en komt je na middernacht, als iedere fatsoenlijke moeder met een kinderkamer vol babies in haar bed behoorde te liggen en over gebreid ondergoed en huishoudboekjes behoorde te droomen, dat komt je in 't holle van den nacht... - Wacht, ik zal je een handje helpen: in 't holle van den nacht gekleed als een cinemaster, geparfumeerd als een kappersbediende, gepoederd als een oliebol, met juweelen behangen als een afgodsbeeld.. - Neen, houd maaar op, degelijke vrouwen zooals jij, die overdrijven altijd in alles. Je ziet er zoo uit, dat de koningin en de twee prinsessen er bij in het niet verzinken, en dat is het eenige wat me met den heelen boel verzoent. En te zeggen dat ik je die verbintenis met den ouden Dehaeze zoo heb aangepreekt toen jij er je nog met alle geweld tegen verzette... Ik had het moeten weten! - Heb je er zoo'n spijt van nu je me weer getrouwd terug vindt. En ik kwam vanavond eigenlijk in de eerste plaats om je te vragen Mietekelief... Haar toon was heel ernstig geworden. - Wat dan? - Hoe of je wenscht dat ons kleintje heeten zal en of jij het tot petekind wilt hebben. Miete liet zich op den grond zakken, knielde naast Alice neer en sloeg beide armen om haar middel heen. Het was of ze iets heiligs en kostbaars omvatte. - Mijn petekindje, hoe heerlijk! Een kindje van jou voor mij. Het zal net mijn eigen wezen. Zul je het ook ‘Miete’ noemen. De beringde hand streek heftig over Mjete's haar. - We zullen het de namen geven die jij uitkiest, we zullen het natuurlijk noemen zooals jij wilt, maar... | |
[pagina 470]
| |
Miete hief het hoofd op: - Maar wat dan? - Als je heel veel van iemand houdt Miete, dan is er zoo maar één voor je, hè? Nu Bébé ouder wordt noemen ze haar Béate, opdat er in mijn huis maar één Alice zou wezen. En Hubert heeft zelfs nooit kunnen verdragen dat er tegen de andere kinderen bébé werd gezegd. omdat er voor hem maar ééne Bébé op de wereld bestaat, de onze, die nu al een groote meid is geworden... - Fiat. Ik vermoedde niet jullie zoo nauw aan het hart te liggen, dat er ook maar ééne Miete op de wereld mag bestaan. We zullen de mijne dus Rose-Marie noemen. Duurt het nog lang? - Toch nog een poosje en ik kom eigenlijk onbehoorlijk vroeg met mijn voorstel, maar het was het eenige middel om jou tot een redelijk inzicht der dingen te brengen. Op Miete's gelaat schemerden de zomersproeten guitig onder het fijne poederwaasje door en twee tranen stonden in haar oogen. Het was ineens heerlijk om terug te wezen, heerlijk om weer thuis te zijn en zich te herinneren dat ze nog eens zoo samen gezeten hadden, juist in dezelfde houding, in Alice's woning, vroeger, heel lang geleden. Toen was het omgekeerd. Alice in zwaren rouw en Miete in een modieus kleed... En waar hadden ze toen ook weer over gepraat? Over heel ernstige dingen, veel ernstiger dan nu, over de laatste maanden vóór Jacques' dood, over de komst van Mathilde... Nu waren ze voor het eerst weer met hun beiden alleen, ongestoord en toch spraken ze niet over zichzelf, geen van beiden. Waarom niet? - Ik zou willen weten of je gelukkig bent, Alice... De mooie vrouw in het lavendelblauwe kleed wachtte even eer ze antwoordde’: - Het geluk heeft altijd een ander aangezicht dan wij ons voorstellen Miete, altijd. Stephanie Claes-Vetter. |
|