| |
| |
| |
Pleisteren
Er was haast geen overgang van licht naar donker. Met de schemering zonk een zware najaarsmist over de haven. Schepen en schuiten, magazijnen en kroegen, kranen, balen, kisten en kanasters gingen schuil in een witte, klamme wolk.
Versmoord scheen het avondrumoer, de val van ijzeren staven, het gerinkel van kettingen, het gefluit van lokomotieven, het gehinnik van paarden, het geroep van arbeiders. Overal smeulde licht in den nevel. Een gloor van goud, groen en rood.
Bij elken stap doken voorbijgangers als schimmen op en verdwenen weer in den mist.
De scheepstimmerman Svenson, de reus Svenson, liep zoo dicht mogelijk naast het stootwagentje waarop zijn zeemanskist, zijn koffer en zak geladen waren. De luggageman hijgde en hoestte of pruttelde tegen zijn trekhond. Svenson gleed telkens uit op den glibberigen slijkweg, maar hij week niet, hield de schaduw in het oog want, al was hij niet voor de eerste maal te Antwerpen aan wal gestapt, hij voelde zich haast verloren in den mist. Zonder den luggageman zou hij zeker verdwalen en godweet wanneer in het Zeemanshuis belanden. De man verdiende dubbel drinkgeld.
Aan den Luienhoek herkende hij de buurt: de bocht der Falkonplein, links de Van Schoonbekeplein met den lichtbak van het Spaansch danshuis. Een lichtende tram schoof voorbij en hij hoorde vleugjes pianomuziek. In de hoogte bengelde een groene lantaarn, een groene ster aan den vlaggestok van ‘Sailor's Rest’.
Svenson was een veertiger en zijn plezier van weer aan wal te zijn was al lang niet meer uitbundig zooals in zijn jonge jaren. Hij kon misschien steviger drinken dan in dien tijd, maar hij was nu tegen veel bestand, meende de knepen en de verleiding van drank en meisjes te kennen.
Hij overlegde hoe hij zijn avond zou doorbrengen. De eerste avond kon hij toch niet met de kippen naar bed en, hij moest het erkennen, de straat trok hem niet aan. 't Was al bedorven door den ‘dam- | |
| |
ned fog’! Maar niet zeuren, elk levensuur brengt zijn verrassing en elke haven heeft haar bekoring!
De luggageman hield zijn wagentje stil. Svenson zag de bekende trappengang van het Zeemanshuis. Nu was hij thuis. In den korridor drentelden zeelieden over en weer, eenzaam naast elkaar, eenzaam als aan boord. Svenson stak zijn geweldige handen vooruit naar den portier.
- Well, Porter, I am glad to see you again!
- Wel, Svenson, you made a good voyage?
- Yes, Lewis...
Zij keken elkaar met een grijntje verteedering aan. Waren zij geen vrienden die samen menig glaasje verschalkt hadden? Had Svenson zijn vriend niet ingewijd in het edel harmonikaspel? En wanneer ze samen op tralaliere gingen hadden ze weleens iets losgelaten van hun vroeger leven. Svenson had verteld van het Zweedsch visschersdorpje waar zijn moeder nog leefde en de kinderen van zijn zuster hielp opkweeken. Reeds vijftien jaar was het geleden, dat hij nog thuis geweest was. Af en toe stuurde hij wat geld en meestal schreef hij eenmaal 's jaars, vóór Kerstmis... Aloys was een boerenjongen uit het Land van Waas, die de ploeg verlaten had om knecht in een gasthuis te worden en later, stuurloos in de stad, aan den havenkant verdoold was.
- You get a room for me, Lewis? informeerde Svenson voor de grap.
- Certainly, Svenson, go to the office, - the director will be glad to see you.
In het kantoor tegenover den kassier, zat de oude bestuurder.
- Well, Captain, polste Svenson.
De bestuurder stond in een oogwenk aan het loket.
- Well, Svenson, you made a good voyage?
- A very good one, Captain.
- You will stay in the home?
- Yes, Captain, I never go to a boarding house...
- That 's all right, my friend. And you want some pocketmoney?
- If it 's possible.
- You want?
- A pound?...
- A pound, my friend?...
Svenson teekent het kasboek en de kassier schuift hem het geld
| |
| |
toe. De oude man praat vertrouwelijk en geeft raad. Hij weet wat een zeeman toekomt en weet ook wat strikken en verzoeking hem wachten aan wal.
- Don 't drink too much, my friend, take care of your money, you have to work too hard on sea... I know the world!... I know what a seaman is... Room 17. You want a bath? All right, Svenson. Beware of girls, beware of excessive drinking... Don 't be a fool, Svenson!
- Many thanks, Captain, for your good advice.
't Is alles om bestwil, bedacht Svenson, terwijl de damp uit het bad steeg en hij zich ontkleedde, de oude heer wordt nooit beu zijn goeden raad te verspillen aan de duizenden die jaar in, jaar uit het Zeemanshuis bezoeken. 't Geeft wel niet veel... Maar wanneer de roes voorbij is, wanneer ze nuchter en berooid langs de straat slenteren of aan boord, tijdens de hondenwacht, of luisteren naar het geruisch van het water en het zoeven van den wind, dan wordt de raad van den ouden man iets heel teeders om aan te denken... Onschuldige oude vader...
Het warme sop weekt het vuil van een lange reis af. Svenson haast zich niet. Hij heeft tijd genoeg om zich te kleeden en nog tijdig aan tafel te komen voor het avondmaal. Eindelijk stapt hij uit het water, wrijft zich het stevig athletenlijf droog, trekt proper ondergoed aan.
Op kamer 17 vindt hij zijn bagage. In een oogwenk heeft hij zich den baard geschoren en de snor geknipt. Dan zoekt hij zijn blauw chevioten pak uit den koffer en zijn splinternieuwe schoenen. Voor den spiegel knoopt hij zijn geelzijden dasje rond zijn boord. Hij glimlacht. Dat dasje komt nog van een Duitsch vriendinnetje uit Hamburg, eigen werk, dat hijzelf had zien haken toen hij dicht naast haar zat in stille namiddagen wanneer het kroegje verlaten was. 't Was reeds drie jaar oud. De tijd vliegt heen en Svenson had Tierchen niet meer weergezien. Hij kende niet eens haar naam, noemde haar Tierchen omdat zij telkens sprak van ‘Jedes Tierchen sein Plaisierchen’...
Nauwelijks had hij zijn zakdoek met Florida-water besprenkeld of de bel ging voor het avondmaal.
In de eetzaal schemerde het gaslicht en rook het naar gebakken visch en versch brood.
Svenson voelde zich behaagljk en gelukkig.
***
| |
| |
Na supper bleef hij een poosje in de portiersloge zitten luisteren naar het harmoniekaspel van Aloys, zijn leerling.
- Ik kan u niks meer leeren, prees hij.
Aloys lachte, kinderlijk blij onder den lof, lei zijn pijp neer, streek zijn snor recht en trok zijn harmonika open. Matrozendeuntjes wisselden af met straataria's en dansmuziek.
In den korridor zaten de kostgangers te luisteren en te rooken. Onder de zeelieden die op en neer liepen, waren er die soms de muziek in de beenen sloeg en dan dwaas aan het dansen gingen, een cavalierseul waarbij hun schoenen tegen den vloer bonkten en het zand deden knarsen. Een halfbloed zat neergehurkt aan de voeten van Aloys en sloeg de maat met kinderlijke overtuiging. Na een poosje trokken de boarders weg, naar hun kamers, naar de reading-room waar ze maten vonden voor het kaartspel of zich verdiepten in oude nummers van magazines of weeklies, naar de bar waar gebiljart werd of de straat op... Slechts een paar bleven op de bank achter, zeelieden zonder centen en zonder doel. Maar Aloys merkte het niet; verslonden in zijn spel zag hij enkel de schitterende oogen van den halfbloed en de goedkeurende blikken van Svenson.
Eindelijk scheen zijn repertorium uitgeput. Een laatste maal trok hij al de pijpen open en ronkte de muziek door het lokaal.
- Nice, Lewis, very nice, zuchtte het halfbloedje.
- I pay a drink, zei Svenson bij wijze van lof.
- For me too? bedelde vreesachtig het halfbloedje.
- Hij kan de fleschjes in den bar halen, schikte Aloys, want ik mag niet van mijn post weg.
- As you like it, my friend.
Zij dronken, en Svenson nam dan een oogenblik het instrument over. Een paar oude melodieën welden bij hem op, herinneringen aan de Heimat en waarin een zweempje heimwee verscholen zat. Aloys kende ze, maar ze waren hem niet opgewekt genoeg om ze te spelen.
- Aan boord heb ik niet veel gespeeld, zei Svenson, toen hij de harmonika in haar doos liet glijden, mijn handen zijn stram geworden.
- Very nice, oordeelde het halfbloedje en keek in zijn leeg glas.
- Ik heb 's avonds tijd genoeg en dan speel ik maar.
- Ik zou eens naar huis willen, vervolgde Svenson, zijn eigen gedachtengang vasthoudend, 't is zoo lang geleden... I want to see my mother.
| |
| |
- Don't spend your money, waarschuwde Aloys, dan kunt ge naar huis gaan...
- Ik wil het probeeren, beloofde Svenson, maar nu moet ik eens gaan kijken...
- A girl?
- Neen, Lewis, een wandeling... Good evening!
- Good evening!
Aloys zag Svenson heengaan, nam de harmonika weer op, liet bij het opentrekken de vingeren over de toetsen glijden.
De mist hing nog even dicht in de straat. Svenson stapte voorbij de bar ‘Cape of Good hope’ en werd opgezogen in de donkere straat vol lichtglinsteringen. Even dacht hij er aan naar het veilige sailorshome weer te keeren, maar hij liep maar door op avontuur naar muziek en licht. Hij wist het immers wel, dat een sailor geen wil en geen uitkomst heeft aan wal. Natuurlijk wou hij eens naar huis, maar een beetje verstrooiing mocht hij zich wel gunnen, een beetje dwaasheid en wat vergetelheid. Jammer dat hij het halfbloedje niet had meegenomen, alleen is maar alleen.
Het schipperskwartier lag verdoken in een dichte wolk. Het volk zat verscholen in kroeg en boarding house. Svenson weifelde voor het raam van een winkel waar oliegoed stijf aan kapstokken hing, waar zuidwesters en dolken, buikriemen en kleurige halsdoeken, zeep en reukwerk lagen uitgestald.
- Ik loop hier precies als een tramp, bedacht hij, een zwerver zonder een penny op zak. Wat hapert er toch? Die vervloekte muziek van Lewis, en dan die klamme witte wolk waarin men verloren loopt, die mensch en geluid opneemt en u eenzaam achterlaat. Geen uithangbord valt te onderscheiden. Eerst maar eens een sigaar koopen om feestelijk te kunnen dampen. Dan maar ergens binnen gestapt, om het even waar, om menschen te ontmoeten en een glas te ledigen. Prosit wenschen aan een onbekende of een fijne girl! Zachtjes de mantel van bekommernis van de schouders voelen glijden en met elken teug overmoediger worden, de vrouwen vertrouwelijker te kunnen toespreken, de levensvreugde dieper voelen opwellen.
Svenson wist, dat nooit boosheid over hem kwam. Hij kon stomdronken worden en zijn zinnen kwijt raken, nooit zocht hij krakeel of strijd. Eens in zijn jonge jaren, had hij gevochten om een meid in een danszaal te Valparaiso. Hij had een stoker tegen den grond geslagen en de man was bewusteloos blijven liggen met een streep bloed
| |
| |
om den mond. Toen dacht Svenson, dat hij een moord begaan had. De minuten schenen uren. Hij zat gehurkt bij zijn slachtoffer, te speuren naar het leven. Nooit, nooit meer!... Svenson was bang geworden van zijn eigen kracht. Zoohaast de stoker bijkwam sloeg hij op de vlucht, dacht niet meer aan de girl, maar weende van blijdschap. Neen, Svenson kon aan den rol gaan, bezeten worden door den drankduivel, maar vechten deed hij niet. En niemand zocht twist met hem, men ging hem uit den weg, niet alleen omdat hij er zoo sterk uitzag, maar ook omdat zijn blauwe oogen zoo wonderlijk konden glanzen, en hij den man die hem te na kwam peinzend kon aanstaren als wou hij hem in de ziel peilen en daar verbijstering zaaien.
Een oogenblik aarzelde Svenson aan de deur van een Zweedsch kroegje. Zijn hart trok naar landgenooten, naar gekeuvel in eigen taal, naar de nieuwsjes van het oude land. Maar in zijn besluiteloosheid vreesde hij week te worden onder de bekoring van weemoed en herinnering. Aan wal wou hij een beetje vreugde rapen... God! Wat kon hij moeilijk op dreef geraken... Vooruit maar, op goed avontuur!
Aan den overkant lokte een melkwitte lichtbol. Het uithangbord kon hij niet onderscheiden. Maar hij vermoedde dat het ‘Die Lorelei’ was. Daar had hij vroeger nog wel eens geankerd.
***
De waardin begroette hem joviaal als een oude kennis. Een meisje zat tusschen twee pierewaaiende matrozen; een tweede, een kleine zwartharige met diepblauwe oogen, lei haar handwerkje neer, kwam bij hem zitten.
- Well, boy?
- A whisky.
- You pay a drink?
- Of course.
- My name? Cora...
Cora liet een muntstuk in de gleuf van de elektrische piano glijden en de muziek begon te dreunen.
Een tweede whisky bracht een milde stemming. De beklemming week en Cora wist hem aan het praten te brengen. Het ging over weer en wind, over afmonsteren en over zijn logement. Zij polste voorzichtig naar den duur van zijn reis, berekende vlug wat de vogel waard was en werd dan nog aanhaliger.
| |
| |
- Ik dacht er aan eens naar huis te gaan, bekende Svenson.
- Na vijftien jaar, Carpenter, wie zal u nog kennen?
- My mother!...
- Indeed... Ik heb noch moeder noch vader... Toen trok ik maar weg uit Memel... Ik ga nooit meer terug...
- And your lover?
- Ik heb er geen achtergelaten... Ik houd niet van jonge mannen..
- Dat is zeer verstandig, gaf Svenson grif toe, Cora gij zijt een nice girl, laat ons nog maar eens drinken.
- Het leven is zwaar voor een girl die haar fatsoen wil bewaren...
- Dat geloof ik gaarne, Cora.
- Onder zeelieden die soms zoo ruw zijn, zoo zonder eerbied voor de vrouw die haar brood moet verdienen.
- Indeed!
Waren het de diepblauwe oogen, of was het de whisky? De loomheid verdween, de glazen werden telkens gevuld en hij dacht niet aan huiswaarts keeren.
Wanneer hij later aan die uren terugdacht kon hij zich niet herinneren wat dwaasheid hij had uitgekraamd noch wat gezelschap hem omringd had. Iets was hem bijgebleven, een onaangenaam gevoel omdat Cora hem in den steek gelaten had toen de nevel over zijn geheugen trok. Zij zat verder onder het licht en giechelde met luidruchtige jonge mannen. Een Italiaansche harmonicavent zat naast hem en hinderde hem door vragen en opdringen. Svenson hield niet van Italianen en de fieltenoogen van dezen ‘son of a bitch’ waren hem een gruwel.
- Go to hell!
- I prefer the heaven, lachte de Italiaan, wil ik wat spelen?
Dan had Svenson hem zóó aangekeken dat de kerel zonder verdere smoesjes heenging. Eens in de open deur had deze hem valsch toegeknikt en zijn tong uitgestoken. Hij had zeer roode lippen en glinsterende tanden.
In zijn eentje had Svenson doorgezopen en toen hij eindelijk heenging zwikten zijn beenen onder zijn lijf. In den vervloekten mist zwijmelde hij verloren rond. Hij hoorde muziek en havenrumoer, zag de oogen van Cora glunderen en meende de boosaardige blinkers van den Italiaan te zien loeren.
Zoo botste hij tegen een zeeman aan.
- Well, boy?
| |
| |
- Go to hell, prevelde Svenson.
- Well Svenson, I am glad to see you...
- Well Kolli... In Antwerpen?... Waar logeert ge?
- In Sailor's home...
- Ik ook...
De Estlander had hij vóór vijf jaar te Londen leeren kennen in het Zeemanshuis. Samen waren zij menigen avond op gang geweest en nu liepen zij elkaar weer zoo onverwachts in de armen. Wat een toeval! Nu kreeg de kroeg weer bekoring. Gearmd liepen zij en vertelden onzin en ervaring. Nooit hebben zij later geweten in welke drankhuizen zij vertoefd hadden. Zij hadden veel praats, maar iedereen ging de twee dronken reuzen uit den weg. Toen de zakken leeg waren trokken zij naar huis. Overmoedig sleurden zij aan de bel.
- Lewis slaapt, mompelde Kolli.
We zullen hem wel wakker krijgen, lalde Svenson, 't is een goeie jongen, maar hij moet zijn vrienden niet aan de deur laten staan.
En opnieuw trokken zij om beurten.
***
Plots knarste het slot, de poort ging open en een man schoot buiten op de hielen door een tweede kerel gevolgd.
- Die gaan nog wandelen, giechelde Kolli.
- En Lewis slaapt maar.
Zij strompelden de trappen op, den korridor binnen. Het was er pikdonker.
- Lewis, riep Svenson bestraffend.
Er kwam geen antwoord. Kolli probeerde een lucifer af te strijken. Svenson trapte tegen iets aan en er viel glas aan scherven. Eventjes vlamde een lucifer.
- God! steunde Svenson.
Hij had een man op den grond zien liggen, met een koord gebonden en roerloos.
- Kolli!... God!... Een man vermoord!
Meteen waren zij bloednuchter. Zij gilden om hulp, hoorden deuren slaan en menschen op de trap. In een oogwenk had Kolli nu licht. In de lantaarn door Svenson weggetrapt zat een kaars. Kolli hield het licht omhoog.
- Poor Lewis, snikte Svenson, poor friend... O, the skunks!...
| |
| |
Hij had zijn hoofd op het hart van den portier gelegd en angstig geluisterd. 't Was uit. Nu zat hij geknield bij het lijk, vervloekte de moordenaars en jammerde. Was hij maar niet op den bommel gegaan! Was hij maar bij den armen jongen blijven zitten praten! Nu zou deze nooit meer zijn liedjes spelen, nooit meer vragen naar den afloop van de reis. Het vriendelijk gezicht lag gezwollen en gekneusd, een bloedstreepje lag langs den linker mondhoek. De oogen waren verglaasd en blind.
- Gewurgd, oordeelde Kolli, poor fellow... De kerels zijn gevlucht toen wij kwamen. Zij hebben ons de deur geopend. Kom, Svenson, wij zetten ze achterna.
- Ik laat hem niet alleen, steende Svenson.
- Jongens, hij kan niet, het was zijn vriend... Wie gaat er mee?
Een paar zeelieden volgden Kolli.
- Ik herken ze onder duizend!
- Hij zal ze nooit vinden, ze vlogen ons voorbij als schimmen... wij waren dronken...
Svenson zag noch hoorde wat rond hem voorviel. Matrozen en bedienden stonden in een kring rond het lijk. Elk had zijn eigen uitleg. Wat waren er schurken in de wereld! De dagportier riep, dat de armenbus gestolen was. De poorbox was een dag vroeger gelicht en er konden amper een paar armzalige franks in geweest zijn. Een roofmoord voor eenige centen.
- Dat heeft geen boarder gedaan, zei iemand, een zeeman is geen moordenaar...
Het gaslicht had de fantastische schaduwen verdreven, maar de brandende lantaarn stond nog naast Svenson.
- Svenson, zei de Bestuurder zachtjes.
- O, Captain!... Captain!... Het is mijn schuld... Ik had niet mogen uitgaan... God punish me!...
- We will find the murders, Svenson!
- Never, sir!
Hij zag het gelaat van den ouden man, nat van tranen. De goede, oude man! Svenson moest evenmin beschaamd zijn over zijn zwakheid, mocht snikken en huilen om den armen jongen dien beiden hadden lief gehad.
Dan kwam de politie, rinkelde de telefoon, begon het verhoor. Svenson moest alles vertellen, maar 't was zoo bitter weinig, en wat kon het geven? Lewis was dood en geen onderzoek zou hem weer
| |
| |
opwekken. Ook de andere boarders en bedienden moesten verhalen wat ze gezien hadden en de oude man moest aldoor als taalman dienen. Het lijk mocht niet worden aangeraakt vooraleer de heeren van het Parket geweest waren. Die kwamen niet in den nacht, en de arme Lewis moest intusschen gebonden op de koude steenen blijven liggen. Svenson, Svenson, wat hebt ge gedaan? God, hij zou wel teatotaller kunnen worden! Gingen ze nu maar allemaal heen! Wat hadden zij hier te maken? En de oude man moest ook maar naar bed. Hij zou wel waken bij het lijk.
Eindelijk vertrok de politie. Een agent bleef de wacht houden. De kostgangers trokken terug naar hun kamers. De Captain aarzelde en keek naar de bedienden.
- Laat maar, Captain, ik blijf waken...
Svenson nam de banken en plaatste ze als een hekken rond het lijk. De agent stak een pijp op, probeerde een paar woorden Engelsch. Maar Svenson antwoordde niet, zat op de bank voor zich uit te staren, diep rampzalig, met toegeschroefde keel en oogen vol tranen.
De agent was stillekens buiten geslopen. De verlaten straat was toch te verkiezen boven de benauwende stilte van de gang waar een doode lag, een vreemde reus kreunde en het uurwerk naargeestig tiktakte.
***
Tegen den uchtend kwamen Kolli en zijn maten onverrichter zake terug. Zij waren moe en neerslachtig, gingen recht naar bed. Maar Kolli kwam naast zijn vriend zitten.
- Had ik ze maar eens te pakken gehad, Svenson.
- Het geeft niks meer, Kolli.
- En toch!
Stilaan kwam er leven in huis. Kolli, even ingedut, veerde recht en zag de dagportier het licht uitdraaien. De grauwe dag drong binnen. De kostgangers kwamen beneden, de bedienden liepen rond en op straat voor de gesloten poort stonden reeds nieuwsgierigen over den gruwel te praten. De etensbel riep als naar gewoonte voor het ontbijt. Ook Kolli ging, maar Svenson ging niet van zijn plaats. Een teug heete koffie had hij wel gewild, doch voor niets in de wereld zou hij Aloys alleen hebben laten liggen.
Dan kwam het parket en het onderzoek begon opnieuw. Weer moest de Captain al de getuigenissen verhalen en een griffier schreef
| |
| |
vlijtig, gezeten aan den lessenaar van den kassier. Het lijk werd gefotografeerd, vingerafdrukken werden genomen op de lade die men gepoogd had open te breken, op de toonbank waar de poorbox had gestaan en met geweld was afgerukt.
Svenson werd gefolterd. Al die menschen oefenden plichtmatig hun beroep uit, onbewogen en onverschillig. De telefoon rinkelde onverpoosd. Eindelijk kwam de gasthuiswieg. Svenson hielp zijn vriend voor de laatste maal. Voorzichtig en teeder tilde hij het lijk op en lei het zachtjes neer op de berrie, zag den gasthuisknecht het dekkleed sluiten, met zijn maat het wagentje optillen en buitendragen. Hij hoorde het rumoer van de menschen. - Wat was er toch gebeurd in enkele uren, sinds zijn aankomst! Leven en dood, er was geen respijt. In de straat zeulde de gasthuiswieg weg, voortgeduwd door twee knechten en vergezeld van een agent.
- Heeft men geen spoor gevonden? vroeg hem een man.
Het was alsof Svenson een klap in het gezicht kreeg. Die stem kende hij, was hem vreeselijk onaangenaam.
- Neen, zei hij kort, en keerde zich af.
- Soms vergeet een misdadiger wel eens iets op de plaats der misdaad, opperde de man.
Die bekende stem! 't Was alsof er spot klonk in die woorden.
In een opwelling keerde Svenson zich om, maar de kerel was reeds weg en onder de gapers verdwenen. Toen zag hij twee stekelige oogen boosaardig gluren en herkende den Italiaan uit ‘Die Lorelei’. Had hij hem toegesproken? Had de Italiaan iets met den moord te maken? God, dat in het duister tasten met het gevoel verstrikt te zitten in veronderstelling en stekeblindheid. Hij moest zijn twijfel biechten aan den Captain. Dié zou helpen als er te helpen viel.
Hij strompelde de trappen op en zag Kolli aan de portierslogie staan, hulpeloos starend naar de harmonika van Lewis die hij in handen had.
- Hij zal nooit meer spelen, fluisterde Kolli.
- Kom, ik zal het instrument aan den Captain geven, Kolli.
- Ja, knikte Kolli.
- Gelooft gij, Kolli, dat misdadigers dikwijls weerkeeren naar de plaats der misdaad?
- Misschien, bepeinsde Kolli, - maar als ik ze te pakken krijg...
***
| |
| |
Het onderzoek had niets aan het licht gebracht. Speurders volgden het gaan en komen van den Italiaan. Zijn rondzwerven in de buurt, waar hij van kroeg tot bar trok om muziek te maken, gaf spoor noch bewijs. Men hield ook zijn kameraad, een Franschman, die van den hemelschen dauw leefde, in de gaten. Kolli had geen van beiden herkend. Kolli liet Svenson geen oogenblik alleen. Samen gingen ze 's morgens de baan op, liepen langs de dokken en door het Schipperskwartier, en kwamen 's avonds laat weer thuis.
De morgen van de begrafenis kochten zij een rouwkrans en liepen voorzichtig midden in de straat, met de kroon naar het gasthuis. De menschen keken de linksche reuzen na die, zonder een woord te spreken, met zware zeemansdeining hun weg gingen.
Op de binnenkoer van het hospitaal, voor het kapelleken stonden de ongewone begrafenisgangers: een afvaardiging van het Schipperskwartier, kostgangers en bedienden van het Zeemanshuis. Achter de kist volgden de familieleden van het slachtoffer, boerenmenschen uit het land van Waas.
- Zijn vader, Kolli.
- Damned!... Svenson, houd de kroon vast... ik ga een oog in 't zeil houden...
- Detectives loopen rond, Kolli, blijf maar gerust hier...
- Never mind!
Daar stond Svenson nu onbeholpen en alleen.
Gelukkig zag een lijkdrager hem staan en verloste hem, van zijn vrachtje. Het orgel zong reeds toen hij achteraan in het kapelleken schoof. De vrienden en kennissen van Lewis stonden stil te luisteren naar den kerkzang van de gasthuisnonnen. Svenson rook den wierook. God, was het alles een droom? Hij liep de schaar na, kreeg een kaarsje in de hand en kuste de pateen. Een laatste jubelzang, het baarkleed werd over de kist geslagen en de dragers namen ze op de schouders.
Toen Svenson buiten de poort stapte, zag hij Kolli uit een estaminet kómen en de straat oversteken.
- Niks gevonden, Svenson.
Deze miste den moed zijn kameraad te beknorren. Samen, met twee mannen die zij niet verstonden, sjokten zij in een rijtuig naar het kerkhof. Nauwelijks stond het rijtuig stil of Kolli ging weer speuren. Veel bloemen en kronen, bedacht Svenson met welgevallen. Hij zag Kolli, half achter een graftombe verscholen, loeren naar de mannen die een beetje aarde in den grafkuil kwamen werpen.
| |
| |
Onder het huiswaarts rijden beloofde Kolli nog:
- Zoo lang ik leef zal ik naar hen zoeken!
Svenson dacht, dat het maar een begrafenisbelofte was.
- Ik geloof niet dat de misdadigers aangetrokken worden naar de plaats der misdaad.
- Sommigen wel en sommigen niet, Svenson.
's Avonds vernamen zij dat de Italiaan en zijn vriend waren aangehouden. De politie had den Franschman van zijn bed gehaald en den Italiaan in een kroegje opgepakt. De huiszoeking op het zolderkamerken, dat zij samen betrokken, had niets opgeleverd. Later werd nog gemeld, dat de opengebroken poorbox in een keldergat in hun buurt teruggevonden was.
***
De dagen verliepen en er kwam geen licht in de zaak. De verdachten zaten in de gevangenis maar zouden spoedig, bij gebrek aan bewijzen, in vrijheid moeten worden gesteld.
Na een week spraken de kostgangers niet meer over den vermoorden Lewis. Nieuwe boarders hadden hun intrek genomen en oude waren vertrokken naar de vier windstreken. Onverwachts was Kolli gemonsterd voor San Francisco en 's nachts vertrokken. Het afscheid was zeer kort:
- Good bye, Svenson!
- Good bye!
- Have no cobwebs in your brain!
Geen muizenissen in het hoofd! Kolli! Hoe kon hij zóó spreken? De menschen vergeten toch gemakkelijk. Svenson kon niet vergeten. Nog nooit was hij zoo sober geweest. Zijn geld stond safe bij den Captain, hij kon het missen wanneer hij aan de haven ronddoolde en sufferig uitkeek. 's Avonds wist hij niet eens waar hij in den dag geweest was en 's nachts droomde hij van het vreeselijk schouwspel.
Zekeren dag liet de Captain hem roepen.
- De Franschman is over de grens gezet... had geen middelen van bestaan. De Italiaan is in vrijheid gesteld. Ja, Svenson, we zullen het nooit weten.
- Never, never...
- Poor Lewis!
- Captain, stuur geld, veel geld aan mijn moeder en bezorg mij spoedig een kans... ik wil naar zee... ik wil hier weg...
| |
| |
- Ik zal mijn best doen, Svenson.
Een paar dagen later kreeg hij een kans voor China. De Captain had woord gehouden. In overhaasting werd zijn boeltje gepakt, de timmermanskist uit den kelder gehaald en alles opgeladen door den luggageman. Zijn advance-noot werd gewisseld, een matrasje en wat tabak gekocht, en het afscheid aanvaard.
- Good bye, Captain!
- Good bye, Svenson!... Wij zullen aan hem blijven denken...
- Yes, sir... Stuur dit geld aan zijn moeder... en dit is voor de poorbox... Ik zal u schrijven waar u mijn spaargeld moet zenden.
Hij liep weer naast den luggageman naar zijn schip. De ‘City of Peking’ lag onder stoom om uit te varen. Hij had nog een weinig geld op zak, genoeg om een fooi voor den luggageman en een afscheidsdronk. Meer had hij immers niet noodig? Over een uur was het hoog water. Morgen was het schip in zee en zou de treurnis wel wijken. Alles gaat voorbij.
- Kom, luggageman, even stilhouden.
De whisky was goed. Toen ze weer op straat stonden waren ze beiden veel opgewekter. De avond was gevallen en duizenden lichten glansden.
- Ik ben blij weer weg te kunnen!
- Poor Lewis, zuchtte de luggageman.
Zoo werd de stemming opnieuw bedorven. Svenson sprak geen woord meer, verloren in zijn herinneringen. Zoohaast zijn goed aan boord was gaf hij al wat hij nog aan muntstukken rijk was, zonder natellen als fooi.
- Good bye, Svenson!
- Good bye!
Norsch keerde hij zich af en ging over de reeling leunen. Hij hoorde de uitgelaten stemmen der halfdronken manschappen, het geroep op de kaai, het getoet van stoomers en de verre muziek van de haven. Lantarens zonden licht over wal en water. Boven zijn hoofd glinsterden de sterren aan den donkeren hemel.
Eindelijk, de loods was nauwelijks aan boord, werden de meertouwen ingehaald en dreef het schip van de kaai weg, traagjes de Kattendijksluis binnen.
Op dat oogenblik zag hij een man onder een lantaarn staan kijken. Hij scheen hem te beloeren met fel brandende oogen. De Italiaan! Maar het was slechts een vluchtig visioen. Reeds was de man verdwe- | |
| |
nen in de duisternis en Svenson wist niet meer of hij het al dan niet gedroomd had.
De ‘City of Peking’ zwaaide in den stroom, getrokken door de sleepboot. De loods stond op de commandobrug. Het water ruischte.
Nooit kom ik hier nog terug, Lewis, prevelde Svenson... Nevermore...! Hier heb ik te veel in de duisternis rondgedoold... Good bye!...
Lode Baekelmans.
|
|