| |
| |
| |
Papini's jongste werk ‘Gog’
door Arrigo Levasti.
De lijn van Papini's werken na Storia di Cristo, verraadt geen gestadige stijging en verdieping naar binnen; het zijn pogingen om zichzelf te vernieuwen naar de stof en naar den inhoud, maar ze missen vastheid van richting. Ze hebben hoogten en laagten, ze worden door uitwendige bekommernissen beheerscht, ze zijn niet geboren uit de inwendige noodzaak. Ze verraden tevens een behoefte om de lezers te verbluffen door verscheidenheid, instede van eenheid.
De Dizionario dell' Omo Salvatico (1923) twee jaren na de Storia di Cristo verschenen, is de geestelijke antithese van dit laatste. Pane e Vino schijnt vooral een experiment geweest te zijn om den wisselvalligen smaak van het naoorlogsche publiek en het oordeel der kritiek te ergeren. De Storia di Cristo beleefde een overgrooten bijval, ook om motieven die buiten het gebied der kunst liggen. Over Papini als kunstenaar werd daarbij eerder ongunstig gesproken en geschreven in letterkundige middens en tijdschriften, wat Papini die er prijs op stelt in de eerste plaats als kunstenaar beschouwd te worden, zeer onaangenaam aandeed. Toen scheen hem een bundel gedichten een uitmuntende middel om zijn scheppend vermogen in het licht te stellen. Gli Operai della Vigna (1928) is een verzameling losse artikels deels van uitstekend gehalte, maar deels ook gelegenheidsstukken van twijfelachtige waarde. Zij werden gebundeld zonder bepaald plan of samenhang en vormen onder elkaar een sterk kontrast, zoowel wat de behandelde onderwerpen betreft (godsdienstige en profane) als het groot verschil der besproken figuren (Michel Angelo en Guiliotti) en de al te uiteenloopende opvatting en wereldbeschouwing (die van Franciscus Fioretti naast die van den schilder Ghiglia). De Sant Agostino werd ingegeven door het Augustijnsch eeuwfeest en geschreven op drie maanden tijds. Het boek bevat prachtige bladzijden, maar ze behooren veeleer tot de welsprekendheid dan tot de poezie. Dit is Papini niet in zijn beste kracht.
| |
| |
En ten slotte verscheen voor enkele weken GOG (Vallecchi editore Firenzi, 1931). Ook dit boek is weer geheel verschillend van al het vorig werk van Papini. Ik zou het met een enkel woord willen heeten: De Verpoozing van een schrijver.
Gog, diminutief van Goggins is een ‘in 't licht-groen gekleed monster van vijftig jaren’ dat Papini in een privaat krankzinnigengesticht leerde kennen. Gog werd geboren op het eiland Hawaï van een inlandsche vrouw en een blanken vader. Op zijn 16e jaar vertrekt hij naar Californië, en dank aan zijnen buitengewonen aanleg voor den handel, wordt hij een der rijkste mannen van de Vereenigde Staten. In 1920 trekt hij zich echter uit de zaken terug en ‘na zijn milliarden zoowat hier en daar en overal, in alle banken der wereld’, gedeponeerd te hebben, begint hij een leven ‘van koortsachtig zoeken, van jachten en vluchten door alle landen, een leven van verdwazing en waanzin’. Alhoewel hij te voren vele ambachten had uitgeoefend en aan 't hoofd gestaan had van grootsche ondernemingen, toch was hij een onbeschaafde en halve wilde gebleven. Daarom wil hij thans geleerdheid opdoen: Volslagen onontwikkeld als hij is, wil hij kennis maken met de meest geraffineerde producten eener verdorven cultuur. Reeds op jaren, wil deze vaderlandslooze nog alle vaderlanden leeren kennen. Deze lomperd van afkomst en neiging, wil alle vormen van het cerebraal epicurisme van onzen tijd veroveren. En hij ontwikkelt zich inderdaad, maar van een barbaar wordt hij een verdorveling en een geest bereid zich over te geven aan de ergelijkste modernismen en zijn ziel wordt dorrer en wreeder dan die zijner voorvaderen van moeders zijde. Aldus gaan zeven jaren voorbij in ‘koortsig vergaren van zeldzaam genot en wellust, een verzadigen van de meest bevreemdende behoeften, de laagste en meest fantastische grillen.’ Voor zulke ervaringen verteert hij de drie vierden van zijn enormen rijkdom en van zijne gezondheid. En ten slotte wordt hij waanzinnig en dwaalt ontevreden en onverzadigd van sanatorium tot sanatorium, in de hoop er genezing te vinden. In een dezer private gekkenhuizen leerde Papini hem kennen en
sprak verscheidene malen met hem: ‘Zijn gesprek was allervreemdst; het ging van een paradoxaal, maar dikwijls verstandig redeneeren, tot uitspattingen van eene vulgariteit, die erger dan laag, eenvoudig beestachtig was. 't Leek alsof Asmodeus met zijn cynische scherpheid en Calibano met zijn blinde ruwheid van onbeschaafden woesteling in hem vereenigd waren.’ Op zekeren dag gaf Gog hem een pak met groenen inkt
| |
| |
beschreven losse bladen, gewikkeld in een lap groene zijde. Hierin waren Gog's ervaringen en indrukken over menschen en dingen, de heele biecht van dit vreemd wezen verhaald. Papini heeft zijn held, die op 't onverwachts het herstellingshuis had verlaten niet meer teruggezien, en daar het hem op geen enkele wijze gelukte nieuws over hem te vernemen, beschouwde Papini zich als de wettige eigenaar van het handschrift, en hij nam zich voor het te vertalen en in druk te geven. Enkele bladzijden schenen hem ‘als een symbool der valsche en beestachtige cosmopolitische beschaving’ en hij hoopte een dienst te bewijzen aan sommigen ‘met hun dit onder de oogen te brengen, zooals de Spartanen aan hun kinderen een misselijken dronken heloot lieten aanschouwen.’
En zoo krijgen we de zeventig en meer avonturen van Gog op zijn tocht door de verschillende landen. Het begint met de uitdrukking van zijn tegenzin voor al de grootste meesterstukken der wereldliteratuur, en eindigt met de vaststelling dat het benijdenswaardigste leven op aarde 't leven van den landman is, en dat het verorberen van een homp zwart brood de grootste vreugde beteekent voor een hongerige. Van 't futurisme komen wij tot Pranzini; doch intusschen volgen wederwaardigheden en ervaringen elkander op, doorgaans treurig, maar hier en daar boertig. Vooreerst krijgen we 't verhaal van zijn allervluchtigste bezoeken aan wereldberoemde mannen als Gandhi, Ford, Einstein, Freud, Lenine, Edison, Wells, Shaw, enz.; fantastische, letterkundige bezoeken, waarin hij poogt de gedachten van de bezochte persoonlijkheden te verdoezelen en te verdraaien, of tot paradoxen en ongerijmdheden te herleiden. We vinden er geen juiste en echte omlijning van karakter of werk der geïntervieweerden, en het eenigste aanrakingspunt tusschen hen, is dat ze allemaal ontevreden zijn over hetgeen ze gezegd of gedaan hebben. Over Knut Hansum spreekt hij in een warme bewoording, maar deze beteekent veeleer een persoonlijke ontboezeming van Papini zelf. Papini denkt aan zich zelf; hij is eigenlijk de beroemde schrijver die gehinderd wordt door zijne omgeving en met vervelende aanzoeken wordt bestormd. ‘Van den beroemden man, nu, eischen ze alles. Aan dezen troep blinden heeft hij een weinig licht gegeven, aan deze bevrozen harten een weinig vuur, aan deze leege hersenen, eenige gedachten. Een deel van zich zelf, van zijn eigen bloed, van zijne ziel, van zijn leven heeft hij gegeven om de zielen van anderen te verrijken en hun leven minder treurig te maken. Hij heeft gegeven en, juist
| |
| |
omdat hij gegeven heeft, moet hij blijven geven, zonder eind; en niet zijn verstand, maar ook zijn geld, zijn dagen, zijne vermoeienis, en eenige kruimels van zijne glorie. De beroemde schrijver is omgeven van parasieten en collectanten; van grafdelvers en dieven. Beroemdheid is geen belooning, maar een vervloeking, een straf.’ We zouden aan Papini kunnen antwoorden dat de ware groote steeds met vreugde geeft; en hoe meer hij geeft hoe meer hij ontvangt. Zoo vindt hij juist in het geven zijn hoogste voldoening. We zouden er kunnen aan toevoegen dat de eerste christelijke of, zoo niet christelijke dan toch menschelijke plicht, bestaat in te geven zooveel men kan; maar dit zouden vergeefsche woorden zijn, want ten slotte gaat het hier om een stukje literatuur, om een bladzijde mooie literatuur, die echter weinig menschelijkheid verraadt. Dan volgen de ervaringen met de kunstenaars die muziek willen scheppen met de krachten der natuur: het rumoer of het fluiten van den wind, het weerklinken of opbruisen van watervallen, het gebrul van wilde dieren, het gebrom der bijenkorven, het gekir der duiven, het gekrijsch der civetkatten, enz., vereenigd met het gedruisch van een hamer op een aambeeld, het gefluit van een locomotief, het gehuil van een sirene, en een lawaaierige claxson; en al deze geluiden en kreten en gebrul verheffen zich eindelijk tot een hoogeren toon en worden een helsch gedruisch. Ofwel is het de ervaring van den kunstenaar die in de stilte uitgezochte melodieën hoort; ofwel van dien anderen die standbeelden uit rook vervaardigt; of een anderen nog die een tooneel uitdenkt, zoo realistisch dat er in ernst op gemoord wordt; of een tooneel zonder mannelijke of vrouwelijke acteurs, maar slechts ‘engelen, demonen, spoken, schimmen, levendige afgoden, stomme centauren, sprekende machienen en apen.’ Andere hoofdstukken van dit boek zijn caricaturen der geheime wetenschappen, van het spiritualisme, het spiritisme, en van
de niet christelijke godsdiensten. We zien figuren voorbijtrekken die verklaren mirakels te kunnen doen, maar altijd fiasco lijden; apostelen die de wereld zouden willen verbeteren met ‘op zachte, discrete wijze en in 't grootste geheim, het uitroeien te verhaasten der zwakken, der ongeneeslijke zieken, der ouderlingen, der onzedelijken en der misdadigers, al de wezens die 't niet verdienen te leven, of die leven om te lijden, en zware lasten aan de maatschappij opleggen.’ Dan volgen er dwazerikken die zich bekwaam achten niet de dooden, maar wel de levenden te bezweeren, en te doen verschijnen op welken afstand ze zich ook bevinden, of tot welk ras ze ook toebehooren.
| |
| |
Daarna komen er geëxalteerden aan de beurt die de formule uitgevonden hebben om schimmen te bewaren en u vertellen dat zij het talent ervan benuttigen. De priester van het Ik ontbreekt niet, noch de prediker van 't verdierlijken van den man, noodzakelijk om het menschelijk geluk, de menschelijke zaligheid te bereiken; en we krijgen ook den geneesheer die snijdt, verplaatst, herschikt, zelfs stukken van de ziel repareert of hervormt, om te komen tot een geestelijk volmaakten mensch.
Dan komt de beurt aan de bizondere verzamelingen van Gog: deze der reuzen die, zoo allen bij elkaar gezet, maar de bewondering der menschen missend, van verveling aan 't kwijnen gaan, en zich alleen door de vlucht kunnen redden. Dan komen de dichters die er zich op toeleggen alles vreemder en heelemaal nieuw voor te stellen, maar niet in staat zijn iets te verwezenlijken. Dan de dubbelgangers van groote mannen die, alhoewel uitstekend getrukeerd, ja, bij den eersten blik voorkomen als Nero, Napoleon, Voltaire, Ibsen, Cromwell, Victor Hugo, Raphaël, Socrate, Schiller, Cervantes, Shelley, Tolstoï, maar nauwelijks openen zij den mond of we zijn ontgoocheld en vinden ze dom en dwaas. Dââr vóór ons trekt ook de collectie voorbij der honderd verkensharten; en we zien ze onderdompelen in een oplossing die hunne musculaire werking bewaart,’ en aldus ziet men ze elken dag bewegen, en hun rythmus geeft Papini sadieke gedachten in.
Te lang zou het zijn, al was het met een enkel woord, ieder hoofdstuk, of ieder personage van dit boek aan te duiden; we treffen er den specialist in de studie der luizen aan, over dewelke hij verslagen, boeken en leergangen heeft gereed gemaakt om een leerstoel te veroveren; dan den advocaat die beweert dat, zoo men de rechtvaardigheid op aarde wil verwezenlijken, het noodzakelijk wordt de onschuldigen te vervolgen, 't is te zeggen dezen, die de wereld als rechtschapen menschen aanziet, maar die in hun hart misschien de kiem dragen van latere misdadigheid. En er is ook de caricatuur van den leeraar van wijsbegeerte, Cacavone wiens formuul luidt: zijn = niets; en deze van den dronkaard, en van den humanitair die niet wil dooden, maar integendeel dikwijls doodt, zonder het zelf te weten. We vinden er in ook enkele nostalgieke bladzijden: de intrede van Gog in eene volkomen verlaten stad; en het verlangen de menschelijke natuur te ontvluchten om een soort almachtige God te worden; en het droomen van een nieuw leven en een nieuw menschdom op aarde.
| |
| |
En dit alles wordt afgewisseld door een lach en een scherts, of een korte verpoozing of een sermoen of een droom of een macabere vondst, of een hansworsterij en een caricatuur, vermengd met sombere uitlatingen, en wreede spotternij en dor sarcasm. En doorheen dit alles heeft Papini een overdaad van eruditie ten toon gespreid. Maar dit werk is er niet beter op geworden; het heeft het veeleer logger gemaakt.
Haast in elk werk van Papini hebben de tranen en de vaak ingehouden smart hun deel. Dan breekt doorheen de dorheid des harten, een klare bron van poëzie, die bij ons het gevoel van echte grootheid wekt en ons tot bewondering dwingt. Zelfs zijn negatieve kanten wekken smart in hem en dit geeft hem een behoefte naar iets grootsch en schoon, en maakt van hem een minnaar der natuur, een zoeker, hongerig naar God. Maar Gog is geen godsdienstig boek geworden; het stuwt het hart niet naar boven; het staat niet gespannen van leven! Niets dan de willekeur eener teugellooze fantazie, die niet bij machte is iets werkelijk groots te scheppen. De voorstelling van deze onwezenlijke, duistere en lage wereld, laat ons koud; we weten dat het sadiek verlangen van een Gog een uitzondering is op deze aarde, uitzondering die we in alle tijden en plaatsen zouden kunnen ontmoeten; en de wreede blijdschap die er op volgt, boezemt ons medelijden in met hem die ze uitgedacht heeft. Enkele bladzijden van dit boek zouden hebben gepast in het Almanacco Purgativo, die in 1914 door de futuristen werd samengesteld, en waaraan Papini heeft medegewerkt; andere zouden dagbladartikels kunnen zijn, die ge vandaag met genoegen leest, maar morgen hebt vergeten; andere zouden kunnen opgenomen worden in een boek A la manière de...; terwijl andere slechts vrij onbeduidende caricaturen en schetsen zijn. Gog is trouwens geen gebeeldhouwde figuur, maar veeleer een paspoort dat Papini het recht geeft, al wat hem door het hoofd gaat, uit te spreken. Het zwakke punt van dit boek, in artistiek en moreel opzicht, is dan ook het opdringen van dit personnage. Op artistiek gebied is Gog slechts een kartonnen personnage, dat niets vermag, tenzij chèques onderteekenen en, bij iedere nieuwe ervaring, verklaren dat hij zich verveelt. Indien het dezen man gelukt is, van den armsten de rijkste man der Vereenigde Staten te worden, dan beteekent dit dat bij al de
verschillige geniale bekwaamheden welke hij van nature bezat en ontwikkelde, ook een grondige kennis der menschen, en de macht om ze te beheerschen moet gehad hebben. Grootsche ervaringen zal hij in zaken voorzeker opgedaan hebben, met geweld en kracht moet hij gestreden hebben, oorlogen gevoerd
| |
| |
tegen coalities van menschen, en zich op zijne beurt met andere menschen hebben verbonden om te kunnen leven en te overwinnen. Zaken zijn een groote school van zielekennis: wat beteekenen nu, voor een mensch die den harden strijd van 't leven heeft gekend en ruimen omgang heeft gehad met zijn evennaaste, diens fouten en deugden beseffend, de intellectueele avonturen waarnaar Papini zijn Gog zoo gretig verlangen doet? Waarlijk dit zijn avonturen... waarvan men in de boeken leest; zij hebben zich artificieel in de hersenen van den schrijver gevormd. Er is niets levend in, en een man van de daad, als Gog, zou om de poverheid van het overwonnen leven slechts kunnen lachen. De figuur van den avontuurlijken milliardair, welke Papini met de somberste kleuren schilderen wilde, en waarop hij eene ontzettende expressie wilde drukken, bestaat niet, ze leeft niet, omdat ze niet wortelt in de moederaarde.
Op moreel gebied, geeft Gog aan Papini de gelegenheid om zijn eigene schrijvers-verantwoordelijkheid te ontwijken. Papini had het recht te fantazeeren zooveel hij wilde, hij mocht de gruwelijkste en dwaaste dingen verzinnen, een sadiek instinkt achtervolgen, zich verlustigen in intellectueele wreedheid, de onwaarschijnlijkste avonturen scheppen, scherts en hansworsterijen uitkramen, menschen en dingen kleineeren, op voorwaarde evenwel, dat hij zijne volle verantwoordelijkheid in dezen aanvaardde. Maar integendeel, pessimistische uitlatingen herhalen, die we reeds in andere zijner werken hadden aangetroffen; zich veroorloven al wat hem door het hoofd komt tegen het menschdom neer te schrijven, en dan zeggen: ‘zoo zegt Gog,’ dat is te gemakkelijk, en, eerlijk gezegd, dat is geen houding. Den schrijver Papini ontkennen we niet het recht zich te vermeien in het verzinnen van zonderlinge of fantastische avonturen, maar dan moet hij den moed hebben met Palazzeschi uit te roepen: ‘Laat me toch pret hebben!’
Het grootste deel van Gog is geen echte schepping. Het is niet geboren uit Papini's persoonlijke ingeving, maar is het resultaat van veel lectuur: Poe, Villiers de l'Isle Adam, Barbey d'Aurevilly in de eerste plaats - en werd bedacht terwijl hij te droomen lag in een gemakkelijken zetel, met het inspireerend boek naast zich. Geen atoom van liefde is er in te vinden, geen kreet der ziel die uit alle krachten den naam van Gog uitroept. Een individu als Gog - laten wij even veronderstellen dat hij levend zou zijn - moest eindigen, niet in de bergen van Arezzo, op zoek naar nieuwe indrukken tusschen de arme
| |
| |
landlieden, maar te Rome, neerliggend voor den Paus, of wel rouwmoedig op de borst te kloppend, geknield in eene kerk.
Maar, is dit boek waarlijk een tafereel van het dierlijk moderne leven, zooals schrijver het voorstelt? Neen, want het geestelijk leven dat Papini ons beschrijft, is het uitzonderingsleven van eenige enkelingen, die we met dezelfde psychologie onder verschillende vormen, in alle tijden en in alle landen terugvinden: Griekenland, Rome en het Oosten hebben ze gekend; zij waren er in de middeleeuwen, wij ontmoeten ze in de moderne tijden; zij zullen er zijn in de toekomst, zoolang we geen nieuwe hemel en geen nieuwe aarde krijgen.
Eigenlijk, zijn Papini's ervaringen maar een pover bezit, zooals zijn kennis van het menschelijk hart en het menschdom vrij beperkt is. Letterkundig vibreert hij meer dan een ander, en wanneer zijn hart bloedt, dan is het omdat hij in een visioen de wereld naar den afgrond ziet spoeden. Dan ontstaat er in hem eene droefenis die poëzie is, en deze poëzie spreekt Papini vrij van al zijne hardvochtige droomen en van zijn dol en paradoxaal schimmenspel.
|
|