Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1931
(1931)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 272]
| |
De ‘Denkwürdigkeiten’ van vorst B. von Bülow en de kritiek.
| |
[pagina 273]
| |
landen en alle personen inlichten: zoo Caillaux als Pourtalès, zoo Iswolski als Kiderlen-Wächter, zoo von Schön als von Przibram, Hohenlohe-Schillingfürst als de vroegere generaal gouverneur over Belgie von der Lancken, hebben of zèlf hunne herinneringen neergeschreven, of hebben door hunne schriftelijke nalatenschap, anderen tot dezen vorm van berichtgeving aanleiding gegevenGa naar voetnoot(1). Niet ééne Memoiresuitgave gaf echter aanleiding tot dergelijke kritische beschouwingen, als de onlangs verschenen. ‘Denkwürdigkeiten’ van den ex-rijkskanselier, vorst Bernhard von Bülow: afwisselend heeft men het werk geroemd als het ‘vollendetes Kunstwerk’, verworpen als ‘ein Buch der Rache’Ga naar voetnoot(2). De persoonlijkheid van den kanselier, die niet alleen een Duitsch staatsman, doch een Europeesch diplomaat is geweest, noopt ons voor de Vlaamsche lezers even deze ‘Denkwürdigkeiten’, die in Duitschland bij een groot deel der bevolking een gevoel van verontwaardiging verwekten, in algemeene trekken toe te lichten. Memoires vormen uit den aard der zaak een zeer bedenkelijk historisch materiaal. Vermits in de meeste gevallen de schrijver zelf in het gebeuren een gewichtige plaats innam - zooals voor de ‘Denkwürdigkeiten’ voortdurend het geval is - hebben de meeste memoires een uitgesproken subjektief karakter. Meestal blijken ‘Herinneringen’ zorgvuldig opgestelde, nauwlettend - hertoetste pro-domo's of politieke testamenten te zijn. En alhoewel de Bülowsche schriften hier werkelijk als een ‘stem uit het graf’ klinken, vertoonen zij dit pro-domokarakter zeer sterk, en niet zonder de bizonder scherpe, soms on waardige kanten er vanGa naar voetnoot(3). Mémoires zijn een gevaarlijke historische bron. Zoovele elementen vervalschen de uitbeelding van het ware gebeuren: vooreerst de langere tijd tusschen aanteekening en gebeuren; tevens de zelfvoldoening over de eigen daden, de scherpste kritiek op die van zijn voorgangers of de afgelegde taak van den opvolger, eveneens een al of niet gerechtvaardigd gevoel van verongelijking, enz. De bekende | |
[pagina 274]
| |
historikus Gustav Wolf heeft het geval von Bülow reeds in 1910 theoretisch vastgelegd: ‘Noch schlimmer verfälscht sich die Darstellung, falls der Autor über den Verlauf der Ereignisse enttäuscht ist und in einer Art Fronde zu den massgebenden Persönlichkeiten lebt. Hier fehlt vielfach neben den hinreichenden Vermögen sogar der ehrliche Wille, Menschen und Sachen nur nach ernsthafter Selbstprüfung zu schildern, wie sie waren’. Deze louter theoretische vaststelling heeft in de schriften van von Bülow een bekrachtiging ontvangen. In den loop van deze nota's zullen wij gelegenheid hebben om dit karakter in de ‘Denkwürdigkeiten’ aan te wijzenGa naar voetnoot(1). Een voorbehoud moet evenwel toch aangestipt worden: een percentage van deze kritische bemerking vervalt, waar de ex-kanselier reeds in andere schriften gelegenheid had gevonden zijn meening over de gebeurtenissen, in casu de voorbereiding van den wereldoorlog, uit te spreken, terwijl in andere synthetische schriften zijn levenswerk reeds werd uitgeteekend; vergeten mag daarbij niet dat in studiën, welke den auteur nog voor het beëindigen van zijn laatste herinneringen hebben bereikt, dit levenswerk zeer negatief werd genoemd, wat dus wel tot een nieuw pro-domo, een nieuwe verrechtvaardiging verplichtte. Er is gelukkig genoeg objektief materiaal voorhanden om dit alles op den voet te volgenGa naar voetnoot(2). De ‘Denkwürdigkeiten’ werden door den 72-jarigen ex-kanselier in het jaar 1921 begonnen; tot 1926 duurde het verzamelen en opstellen der nota's; het retoucheeren, en aanvullen nam nog heel wat tijd in beslag, en geschiedde met de hulp van Baron Franz von Stockhammern, die, naar het blijkt, al te scherpe uitdrukkingen en oordeelvellingen over nog levende personen zou hebben gemilderd. De oorspronkelijke uitspraken zouden dus nog scherper, in zekeren zin nog hatelijker zijn geweest. De herinnering speelde bij het opstellen van die memoires de grootste rol. Dit procédé mag niet zonder gepaste kritiek voorbijgegaan: het biedt voor den historikus menigen schaduwkant: het geheugen van een 72-jarigen man is niet het element, waarop men de geschiedenis opbouwt. Hoe trouw het geheugen, hoe diep gegrift elk gebeuren ook moge geweest zijn - en dit was wellicht | |
[pagina 275]
| |
het geval bij den kanselier - toch blijft het buiten twijfel, dat in een leven, zoo rijk aan gebeurtenissen en konlikten, dat in een diplomatische loopbaan die circa 40 jaren besloeg, 40 jaren van de sterkstbewogen Europeesche politiek, de herinnering fataal leegten moet aanwijzen; gebeurtenissen zijn elkaar voorbijgeschoven, aanleiding en gevolg hebben zich in elkaars plaats gesteld; er geschiedt in het geheugen interpolatie van de feiten. Die ruimten zijn door scherpe kritici aangewezen. Wel heeft hier en daar von Bülow enkele brieven en dokumenten gepubliceerd, heeft naar zijne redevoeringen verwezen; maar typisch is het wel dat gemelde verwijzingen slechts dàn geschieden, wanneer de Bülowsche zakengang in het gedrang komt, en in dit geval de verwijzing niet altijd met de waarachtigheid overeenstemt. Kenschetsend is het dat brieven worden weergegeven, aan von Bülow gericht, zelden de antwoorden van von Bülow: zoo zijn daar de brieven van den diplomaat Graaf Monts, zijn quasi-beschermeling. Voor von Bülow gelden zij als bewijsmateriaal. Hoe echter heeft von Bülow op deze schriften gereageerd? Was er een epistolaire betrekking tusschen de Monts en de vorstin? Het is steeds gevaarlijk kompromittante brieven te publiceeren, zonder vermelding van de oorzaak, welke die hebben uitgelokt. Bülow geeft ons tevens de vleiende beoordeelingen door vreemde vorsten aan hem gericht: maar niet die dokumenten, welke ons, de lezers, duidelijker zijn politieke inzichten in de kwesties, welke hij behandelt, zouden geteekend hebben. En hierdoor krijgen de memoires de uitgesproken strekking, een oordeel te vellen over den mensch Bülow, niet over den kanselier von Bülow. Het is toch slechts de tweede, die voor de Europeesche geschiedenis belang heeft, en wiens memoires belangstelling konden opwekken. De lovende uitdrukking, welke een gunstig beoordeelaar - Dr. Philipp Hiltebrandt - over hem uitbracht, als zou Bülow door zijn Denkwürdigkeiten’, ‘die Geschichte seiner Zeit’ hebben geschreven, lijkt ons tamelijk (op zijn zachtst uitgedrukt) overdreven, en de Aktenpublikaties hebben hier en daar de ‘Bülowsche Fassung’ in het gedrang gebracht. Vooraleer wij nader de literaire vrucht van den ex-kanselier bespreken, is het wellicht gepast bij onze Vlaamsche lezers den zeker beroemden steller in te leiden. Bernhard von Bülow, herkomstig uit de rangen van den ouden Mecklenburgschen adel, werd geboren den 3 Mei 1849, het kritische | |
[pagina 276]
| |
jaar in den groei van het konstitutioneele Pruisen, krisisjaar eveneens in de wording van de Duitsche eenheid. Zijn vader nam onder het kanselierschap van vorst Bismarck het staatssekretariaat voor Buitenlandsche Zaken waar (1873-1879), zoodat het aangewezen was dat de jonge Bülow een gunstig onthaal in de rangen der diplomatie zou vinden. Na zijn militairen dienst in een husarenregiment, (dat hij in zijn memoires zoo dikwerf vermeldt in een bijna naïeve vereering, vermeldingen waaruit een bepaalde ijdelheid naar voren treedt), na zijn deelname aan den Fransch-Duitschen oorlog, zien wij hem, nog tijdens de funktie van zijn vader, de diplomatieke loopbaan betreden: als sekretaris te Parijs (1878-1884), gezantschapsraad te Petersburg (1884-1888), gezant te Boekarest (1888-1894), ten slotte als ambassadeur te Rome (1894-1897). Op betrekkelijk korten tijd maakte hij de karrière door, die hem gelegenheid gaf in de brandpunten der Europeesche politiek de zeer komplekse toestanden van dichtbij te beschouwen. Hij knoopte tijdens deze periode de vele relaties aan, die, zooals blijkt uit de memoires, bij de latere onderhandelingen van buitengewoon belang zijn geweest. Van uit zijn kijkpost te Rome werd von Bülow naar Duitschland geroepen, om er de aanstelling tot staatssekretaris voor Buitenlandsche Zaken in ontvangst te nemen, alwaar de onbesliste Marschall von Bieberstein aan wal werd gesteld. Vergeten wij niet, dat de post, welken von Bülow vaarwel zegde, Rome dus, toen van groote voornaamheid was, met het oog op de bevestiging van den driebond, daar Frankrijk, trouwens niet zonder sukses, dien hoeksteen der Duitsche politiek poogde af te wentelen (1898 reeds een handelsovereenkomst). Hierdoor kwam von Bülow te Berlijn in de onmiddeflijke leiding der politiek te staan, welke op dit oogenblik niet al te gunstig werd geacht. Nadat de verhoudingen tot Engeland een zwenking naar hartelijkheid en bestendigheid hadden vertoond, traden rond 1893-1894 enkele wrijvingen aan het licht, welke meestendeels betrekking hadden op koloniale aangelegenheden. Hierdoor schijnt een toenadering tot Frankrijk niet onmogelijk, en krijgt zelfs eenigen vorm door de onderhandelingen rond het Kameroenverdrag, 13 Maart 1894, en door de bespreking betreffende de opheffing van het Engelsche Kongoverdrag (Juni 1894). Na de politiek-deprimeerende weigering, het Duitsch-Russische herverzekeringsverdrag te vernieuwen, had men vermoedelijk, dank zij de invloeden van den Rijkskanselier vorst Clovis von Hohenlohe-Schillingsfürst, een handelsverdrag met Rus- | |
[pagina 277]
| |
land afgesloten (Februari 1894). De rijkspolitiek was evenwel zeer onbeslist: langs de eene zijde bestond een sterke wensch het nijpende dringen van de Fransch-Russische overeenkomst te verzwakken door de verbreking dier overeenkomst vanwege Rusland te bekomen, anderzijds neigde men tot de vorming van een Kontinentaal Blok, een wensch, gesteund door het verlangen bij de optredende Aziatische moeilijkheden aan de staten van Europa - in casu ook Duitschland - belangrijke voordeelen toe te kennen. Deze kwestie was door Bülows voorganger, Marschall, naar voor gebracht en vond instemming bij Rusland en Frankrijk, terwijl eenige inmenging van Engeland door Marschall bepaald was afgewezen. De gebeurtenissen in Abyssinië - waar Engeland zich verzette tegen een Italjaansch protektoraat - brachten het plan op den voorgrond Engeland in het gedrang te stellen door een toenadering van den Driebond tot den Tweebond, waardoor dus in feite het Kontinentaal Blok, gericht tegen Engeland, ware tot stand gekomen (althans deze bedreiging werd door Marschall uitgebracht). Het beruchte Krügertelegram maakte de verhouding Engeland-Duitschland niet gunstiger, terwijl de onderhandelingen voor het vastelandsblok, via Rusland, met Frankrijk bleven voortduren. Eventueele tegenstrijdige Duitsch-Russische belangen in het Verre Oosten werden verzoend (Kiautschou-Port-Arthur) alhoewel het optreden en ageeren van Duitschland in China door Rusland niet zonder achterdocht werd gevolgdGa naar voetnoot(1). Rond dit oogenblik geschiedt de aanstelling van von Bülow en meteen de opstelling van nieuwe steunpunten voor de buitenlandsche politiek van het keizerrijk. Marschall, als gezant naar Konstantinopel geplaatst, blijft daar tot 1912. Hij is er de drager der nieuwe Duitsche Orientpolitiek, die mits behoud der bestaande verhoudingen op den Balkan, er op gericht is een kultureel-ekonomische beïnvloeding te bewerkstelligen: de aanstelling van Alfred von Tirpitz tot chef van het ‘Reichsmarineamt’ beteekende het beslist aanvatten van de vlootpolitiek, welke door Willem II met kracht werd gestuwd en ingezet circa 1895. De opdracht, welke keizer Willem II aan von Bülow voor- | |
[pagina 278]
| |
legde, was in de eerste plaats den bouw van een voldoende vloot mogelijk te maken zonder intusschen de positie als kontinentale macht te verzwakken, en mits het vermijden van konflikten met Engeland, waaraan men op zee nog niet kon weerstaan, evenwel ‘unter voller Wahrung unserer nationalen Ehre und Würde’Ga naar voetnoot(1). De vlootbouw wordt dan een der hoeksteenen der Duitsche politiek. De rijkspolitiek is op dit oogenblik wel gekonditionneerd door enkele ‘idées fixes’, waartusschen ééne vooral den voorrang houdt: de niet te verzoenen tegenstelling tusschen Rusland en Engeland. Deze foutieve gedachte (althans aldus bleek ze later) deed Duitschland aarzelen in het kiezen van de partij. De algemeene wereld-politieke konjunktuur kan bij het einde der negentiende eeuw volgenderwijze gesynthetiseerd: langs de eene zijde het Russische defensieve verbond met Frankrijk, langs de andere zijde het Duitsch-Oostenrijksch verbond, versterkt in het drievoudig verbond door Italie: van deze driebondsmachten Oostenrijk bijna in bestendige quivive tegenover Rusland over de Balkanregeling; de andere driebondsmacht Italië nadert tot Engeland, wegens zijn toestand in de Middellandsche zee, en is door een handelstraktaat aan Frankrijk verbonden, doch politiek, in verbond met Engeland, tegen Frankrijk georiënteerd. Zoo stelde zich voor von Bülow de toestand; klaar waren alle tegenstellingen aangegeven. Zoo ongeveer - het zou bezwaarlijk gaan in een algemeen artikel de gegevens verder uit te stippelen - stelde zich voor von Bülow de politieke erfenis, welke zijn voorgangers hem nalieten, de ‘böse Erbschaft’, zooals zijn bewonderaars haar hebben genoemd. De afwikkeling van deze politieke gegevens, de verhouding tot Engeland, het uitvoeren van den vlootbouw moeten ons dus in de Denkwürdigkeiten worden medegedeeld: de inzet van die politiek van de nieuwe eeuw, welke in den grooten wereldbrand hare bekrachtiging vond. De toestand werd voor von Bülow nog ernstiger, waar hij in 1900 tot Rijkskanselier werd aangesteld, als opvolger van Chlodwig Fürst zu Hohenlohe-Schillingfürst, die wegens zijn hoogen ouderdom - 81 jaar - het ambt verliet, waar hij vooral den beruchten Holstein aan het woord had gelaten, en verder door een kalme, waardige houding menige voorbarige beslissing van Willem II had voorkomen. De ambtstermijn van den ex-kanselier von Bülow kan wel sterk bewogen heeten: naar | |
[pagina 279]
| |
buiten ontketenden zich weldra de konflikten in Zuid-Afrika, de Marokko-Affaire, de Russisch-Japansche oorlog, de Bosnische kwestie, de vlootversterking; naar binnen de kanalenkwestie, de moeilijkheden in de Oostmarken, de finantiehervorming, de parlementaire moeilijkheden, saamgebald rond de kwestie van het persoonlijke ‘Regiment’ van Keizer Willem II, vooral sterk gekompromitteerd door het interview aan overste Stuart Worseley, dat later in de Daily-Telegraph bekend geraakte. Uit den aard der zaak is de voorstelling, die ons de steller van al deze feiten mededeelt, erg onvolledig, en beperkt tot het aandeel dat hij er zelf in nam: gegeven zijn slechts de scherpste konflikten en vooral deze, waarin zich zijn politieke talent - dat fel omstreden is - heeft doen gelden. Uit de behandeling blijkt tevens duidelijk het verlangen van von Bülow deze herinneringen te doen gelden als een laatste woord, als de laatste afrekening: hij wil er verschijnen als de goede herder, die van de kudde schapen het grootste kwantum wol wist te winnen, die uit de gegeven elementen voor Duitschland het hoogste rendement wist te halen, de rijkste waarden voor 's rijks welvaart. Hij wil de redder zijn van dit volk, de vader, die het door de stormen heen naar veilige haven bracht, en vooral geen deel heeft in het groote debacle, dat het machtige rijk trof. De menigvuldige ingelaschte brieven, telegrammen van gelukwenschen, dagbladuittreksels, in het verhaal verwerkt, onderlijnen ten sterkste in het relaas deze blijvende bekommernis, welke in de politiektragische afwenteling - het vertrek naar Norderey - haar besluit vindt. Wij willen niet voorbarig de wijze veroordeelen, waarop dit pro-domo werd volvoerd, maar dit staat vast, dat het geheel der Bülowsche memoires aan één kenmerk te kort schiet: waardigheid. Verdediging van zich zelf is een recht, lastering van een vreemde, soms een doode, is meer dan een onrecht, het wordt een ondeugd. En deze treedt hier sterk op het voorplan. Een bespreking der Bülowsche memoires vergt daarbij toch een beoordeeling van zijn persoonlijkheid. Deze te kennen, of althans te omschrijven, is een noodzakelijkheid, wil men sommige houdingen in vollen omvang begrijpen. De persoonlijkheid van den kanselier is zeer afwijkend beoordeeld geworden: de beroemde professor Dr. J. Haller (Tübingen) heeft van hem een beeld opgehangen, dat von Bülow doet verschijnen als een vleiend intrigant, die met angstvallige | |
[pagina 280]
| |
zorg zijn heer, den keizer, naar de oogen zag, elken mededinger poogde uit te schakelen, en daartoe alle middelen gebruikte; een laag karakter, dat zijn beste vrienden, zijn begunstigers onmeedoogend van kant dringt, waar het gaat om de streeling van de ijdelheid. Zonder zich te kunnen beroepen op bizondere roeping voor het diplomatenberoep, zou hij niet geaarzeld hebben ‘Bassessen’ te begaan, om zich in zijn funktie sterk te houden. Otto Hammann, de vroegere persbestuurder, die door Bülow van een onteerend proces werd gered, schildert den vorst integendeel af als een zeer bekwaam, arbeidszaam, algemeen ontwikkeld man, klassiek vooral onderlegd (wat trouwens uit de memoires blijkt), zeer homme du mondeGa naar voetnoot(1). Anderen schetsen hem als een rustige geest, zonder vooroordeel, optimist, uit de bitterste omstandigheden nog steeds het goede zoekend: doch geen sterke natuur, en daarom niet de geschikte man om een onrustig volk te leiden. Teekenend is een zinsnede uit de zeer lovende beoordeeling van gemelden Otto Hammann: ‘Hij wilde zijn roer steeds in het beste vaarwater stellen, en behandelde tegenstanders, welke vrienden worden konden, beter dan zijn beste vrienden(!)’ De zeilen zetten naar den besten wind? Houden wij het bij de zeer objektieve beoordeeling van Bartstra: ‘Weliswaar ontbrak het Bülow aan ernst: hij was de man van de groote innemendheid, van het spreekwoordelijk optimisme, de handige jongleur met menschen en partijen, de knappe vinder van altijd weer nieuwe experimenten, maar niet de knappe staatsman, zooals Duitschland toen een noodig had’Ga naar voetnoot(2). Men zegde dat hij ‘der geschickte Menschenfanger’ was... Gunstig is dus over heel de lijn, de beoordeeling van den kanselier niet. En voor een groot deel stemmen ons al de bezwarende getuigenissen uit zijn memoires, waar hij de personen uit de leidende omgeving aan het schilderen gaat, niet in zijn voordeel. Want voor de kennismaking met de politieke high-life uit de keizerlijke omgeving is het werk wel dokumentair. Nu blijft het evenwel te onderzoeken in hoeverre de door hem verstrekte details met den geest en de bedoeling van de gedenkschriften verband houden. De veel omstreden persoonlijkheid van den keizer komt hier op het voorplan en - wij kunnen zeggen - niet zoo ongunstig als die b.v. bij Ludwig is afgeteekend. Waar deze laatste het psychologisch-onge- | |
[pagina 281]
| |
wone bij Willem II als een bijna ziekelijke ontaarding uitstippelt en hiervan meent den oorsprong te kunnen opsporen, blijkt uit von Bülow de toestand veel normaler, en lijkt ons het oordeel bij W. Lutz, ‘periodisch geisteskrank’ nog te sterkGa naar voetnoot(1). von Bülows beschouwingen kunnen het best teruggevoerd tot het oordeel bij Bornhak: ‘Het gansche karakter van den keizer ligt afgeteekend in twee trekken: een breedomvattende fantasie, die al de grenzen van het mogelijke overschrijdt en daardoor geen tegenwaarde vindt in een evenwichtigen wil, en een diep-godsdienstig geloof aan de door God begenadigde eigen persoonlijkheid. In dit karakter lag grootheid en gevaar.’Ga naar voetnoot(2). Dat fataal het verhaal der menigvuldige geschillen ook de minder lichtende zijden van den imperator moesten vertoonen is vanzelfsprekend. Wel laat von Bülow hier sterk de edele eigenschappen van den vorst kennen, doch ook de groteske, daar waar dit door geen enkele noodzakelijkheid was geboden en zeker het politieke probleem niet kwam toelichten. En voor wie dan kennis heeft van de bittere ontgoocheling, welke von Bülow in zijn verhouding met den keizer opliep, doen deze uitlatingen eerder pijnlijk aan. De ex-kanselier heeft natuurlijk de high-life van dichtbij gekend; hij zelf blijkt zich evenwel ver van het hofverkeer te hebben gehouden en laat zich bitter uit over den geest van vleierij, die aldaar schering en inslag was. Dokumenten wijzen echter aan, dat hij zelf de zonde der overdreven huldiging eveneens bedreef. Hij put uit een schat van anekdotische gegevens uit het hofverkeer, doch put te pas en te onpas. Wat toch moet de bedoeling zijn van de memoires? Een politieke toelichting voor zijn gestie, een apologie van de Bülowsche aera: de anekdoten vormen hiervan een overbodig apanage, vooral wanneer het gaat om episodes uit een geschiedenis, die vóór zijn kanselierstijd was verloopen. De anekdotes doen dikwerf schrijnend aan: zij verhalen van een tijd en een omgeving, die totaal vreemd zijn en waarvan wij de verhoudingen niet vatten; daarbij komt nog dat de memoirestijl de episodes slechts toelaat aan te geven: de juiste toedracht gaat verloren; een pijnlijke neerslag alleen blijft, en de ingeving, dat een eerlijk man, met andere middelen dan posthume aanklacht daartegen hadde moeten reageeren, indien hij zelf geen schuld had. Dit ‘anekdoten-procédé’ treft onderscheiden personages, en draagt er | |
[pagina 282]
| |
wel toe bij om als personenschildering, hier en daar uiterst scherpe beelden uit te teekenen. Onwillekeurig overwint ons de gedachte, dat het wel en wee van millioenen menschen, soms in weinig kiesche handen berustte. Trouwens, bij de personenteekening moet toch een en ander aangemerkt. Herhaaldelijk treft ons bij von Bülow de bekentenis dat hij zich in de keus van zijn medewerkers had bedrogen; sterker, zelden schijnt zijn keur goed te zijn geweest, wat niet pleit voor de scherpe menschenkennis van den kanselier. Daarbij is zijn oordeel zeer door persoonlijke invloeden bewerkt; dit treft o.a. bij zijn beoordeeling van graaf Anton Monts, den gezant te Rome. Aan zijn brieven hecht von Bülow een bizondere waarde; verschillende er van zijn in de gedenkschriften opgenomen; de grootste fout van dien diplomaat is voor zijn weldoener - von Bülow - de gebleken ondankbaarheid; zijn latere mogelijke opvolging als kanselier; de vleierij, die inderdaad uit de vele brieven blijkt; maar toch stelt zich de vraag: ‘Waarom dekte von Bülow dien “niet deug”.?’ Hoe reageerde hij op diens brieven? En waarom bekrachtigde hij, tijdens zijn kanselierschap, niet het oordeel over dien diplomaat, dien hij eerst nu met verachting aan de kaak stelt?Ga naar voetnoot(1) Uit een en ander blijkt reeds dat dus voorzichtigheid aangeraden is. Het geval Monts staat niet alleen, noch het geval Eulenburg: ook deze vertrouweling, hartsvriend van Willem II, werd door von Bülow in het uur van den nood vergeten, dan als von Bülow aan den vorst Philipp zu Eulenburg Hertefeld, alles, carrière en huwelijksgeluk, te danken had, en met hem steeds de beste relaties had onderhoudenGa naar voetnoot(2). Bitter worden eerst de aanmerkingen van den kanselier, wanneer hem geruchten worden overgemaakt - louter geruchten - als zou Eulenburg hem in zijn funktie van kanselier hebben benadeeld. De door von Bülow gepubliceerde brieven van den vorst brengen ons zeer pijnlijke kanten uit het huwelijksleven van Willem II aan, welke de fijngevoelige von Bülow, ter wille van de nagedachtenis der ex-keizerin, elders door hem hooggeschat, best van kant hadde gelaten, vermits zij buiten het kader der gegevens liggen. | |
[pagina 283]
| |
Mogen wij Eulenburgs verdediger gelooven, prof. Haller, die tijdens het leven van den kanselier dezes politiek met kracht heeft bestreden (en door von Bülow wordt gesignaleerd als een der geleerden, welke Duitschland meer schade dan voordeel aanbrachten), dan is o.a. het oordeel van Bülow over Prof. Schliemann den kunsthistocus meer dan ongerecht, opzettelijk vervalscht. Aan scherpte in het teekenen van dezes beeld had de kanselier niets verwaarloosd. Schliemann zou evenwel geen kuiper, doch een oprecht loyaal monarchist zijn geweest, die, ook in gevaarlijke oogenblikken, zijn gehechtheid aan den troon betoondeGa naar voetnoot(1). Bizonder hatelijk zijn de kantteekeningen van den steller ten opzichte van allen, die aan het huidige regiem en de instelling er van eenig aandeel hadden. Erzberger, Ebert, Scheidemann moeten de kritiek van zeer subjektief allooi door. De aristokraat spreekt: aanhoudend wordt herinnerd aan hunne afkomst, hunne onbekwaamheid. Nochtans had von Bülow ook van uit zijn heerenwoon in Rome gelegenheid te konstateeren wat van 1918 tot 1929 aan positief werk werd gerealiseerd. Vooral Erzberger moet het ontgelden; ‘dépit’ over naoorloogsche terugkeerpogingen van von Bülow zou hieraan niet vreemd zijnGa naar voetnoot(2). Men ziet het uit de enkele aanhalingen: betrouwbaarheid in personentypeeringen moeten wij hier niet zoeken; zijn objektiviteit schiet erg te kort. Als geschiedkundige bron hebben de ‘memoires’ tot taak ons voor te lichten over de vele politieke konflikten, welke tijdens het kanselierschap van von Bülow zijn opgerezen. En hier zijn de eischen zeer scherp gesteld, en de middelen tot kontrool, waarover de geschiedenis beschikt, menigvuldig en door alle partijen aangebracht. Reeds wezen wij hooger op een nadeel: doorgaans zijn de konflikten onvolledig aangegeven, en slechts bewerkt voor dit gedeelte, waaraan de kanselier zijn rechtstreeksch deel had. Maar ook dit voorbehoud maakt de kritiek niet zwakker. Laten wij even vluchtig enkele tekortkomingen, door de kritiek algemeen aangewezen, nader bespreken. Een plaatselijk dagblad wees reeds op een bedenkelijke onvolledigheid in het geheugen van den kanselier, voor wat betreft de mededee- | |
[pagina 284]
| |
lingen betreffende de eventueele schending van het Belgische territorium Bij het bezoek van Leopold II aan den keizer (28 Januari 1904) was door Willem II de kwestie van België's schending te berde gekomen, en had men de strategische redenen overwogen. von Bülow verschijnt hier als de verdediger van de Belgische onschendbaarheid. De ex-kanselier moet bij de Entente-gezinde lezers geen kwaden indruk maken, als daar niet een vervelend antwoord aan Keizer Willem de herinnering van von Bülow kwam bezoedelen: in Juli 1905 verklaarde hij zich akkoord met de schending, indien strategische noodzakelijkheid daartoe dwong. Dit antwoord vermeldt de kanselier niet.Ga naar voetnoot(1) Scherp is de Duitsche kritiek te keer gegaan tegen de verkeerde voorstelling, door den ex-kanselier verstrekt, over de beruchte Daily-Telegraph-affaireGa naar voetnoot(2). Hier blijkt eveneens het geheugen van von Bülow sterk verzwakt te zijn. Aan den kanselier was ter publikatie een manuskript toegezonden over het interview, dat de keizer aan een Engelsche personaliteit had toegestaan. Bij publikatie van dit interview in de Engelsche pers ging een storm van verontwaardiging bij het Duitsche volk op: het interview bleek een kaakslag voor de Duitsche openbare opinie. Von Bülow trachtte nu de verantwoordelijkheid van deze publikatie op zijn ondergeschikten te schudden; hij beweerde dat het manuskript op slecht papier, quasi onleesbaar, aan hem was overgemaakt, zoodat hij aan de ondergeschikten, die het stuk ontcijferen moesten, de noodige aanwijzigingen verstrekte. Hij had, zoo bleek uit de verklaring, het stuk niet eens gelezen. Zoo ook geeft het de kanselier in zijn herinneringen aan. Dit was voor een kanselier reeds een zwaar vergrijp. Maar achteraf blijkt, dat de voorstelling ook niet met de waarheid overeenstemt: de kanselier had het interview, netjes overgetypt op fijn papier, in de hand gehad, gelezen, en zelfs gedeelten er van verder gedikteerd... zoodat het historische prestige van den kanselier ook weer een fellen deuk ontvangt. Geheugenzwakte of opzet, in beide gevallen bedenkelijk. | |
[pagina 285]
| |
Ook over de Russisch-Duitsche onder handelingen is een aanvulling niet overbodig. Hier moeten we twee phasen onderscheiden: de eerste, welke een akkoord tusschen Duitschland en Rusland op het oog hadden, en welke na een schrijven van Willem II (21 December 1904) door den Tsaar werden afgebroken (25 December 1904); ten slotte de onderhandelingen rond het Björkö-verdrag. Von Bülow beweert dat op zijn aanraden dit verdrag door Willem II in December 1905 werd verbroken. De dokumenten wijzen zulks niet aan; integendeel werd dit verdrag door den Tsaar in een schrijven van 5 December 1905 tot zijn werkelijke gedaante - ten overstaan van het Fransch-Russisch verbond - herleid en de uitwerking verschovenGa naar voetnoot(1). Een plaatselijk dagblad wijst eveneens op de onklaarheid in het betoog van von Bülow over het Duitsche aandeel in de Marokko kwestieGa naar voetnoot(2). Zoo in Frankrijk als in Duitschland werd kritiek op de Bülowsche voorstelling uitgeoefend (o.a. in de Journal des Débats). In deze voorstelling is een zeker optimisme aan te nemen. Wie nu aan de hand der dokumenten deze onderhandelingen volgt, merkt integendeel dat de gang dezer onderhandelingen voor Duitschland niet zoo verheugend was. Laat het waar zijn dat in de Marokkoaangelegenheid zelve Duitschland een rem stelde aan de Fransche expansiezucht, en zooals von Bülow besluit, niets in die kwestie kon gedaan zonder voorinlichting van Duitschland, niet te ontkennen valt het, dat voor het overige, Duitschlandsch politiek in een hoek was gedreven; het prestige van het Reich was geschokt, en de steunpunten, waarop Duitschland tot dan toe zijn politiek had gericht, bleken voortaan onbruikbaar. Buiten den sekondant Oostenrijk, die den weg tot de redding had aangeduid, had elkeen, ook de bondgenoot Italië, het rijk in plan gelaten; Rusland had zijn partner Franrijk gesteund, en spijt de pacifistische verklaringen van Engeland, was ook dit een hardnekkige medestander van Frankrijk gebleven; zelfs de president der Vereenigde Staten van Noord-Amerika had op een bepaald oogenblik de Fransche onverzettelijkheid gesteund, spijts het beroep van DuitschlandGa naar voetnoot(3). De | |
[pagina 286]
| |
isoleering van Duitschland was voltrokken: en de geest van het Bülowsche optimisme wordt sterk vertroebeld door deze randbemerking van Willem II: ‘Engeland ist mit Frankreich von der deutschen Presse’ zusammengeschimpft’ worden, und nun sind sie zusammen und Gallien unter englischen Einfluss; das ist uns für das erste verloren. Italien hält sich dazu, Krimkrieg-koalition, und wir haben das Nachsehen.’ Het optimisme van Bülow wordt ook door Schwertfeger geluwd: ‘Das Ergebnis war für Deutschland überaus gering.’ De oneenigheid in de Duitsche politieke leiding-verzoening (Bülow) of doortastendheid (Holstein) - had een bepaalde houding van den beginne af verhinderd; de onbeslistheid van von Bülow - en deze schetst zijn heele politieke houding - had hier gefaaldGa naar voetnoot(1). De akten spreken hier een duidelijker taal dan de Memoires! Ook over het laatste groote konflikt, dat Bülow in zijn dienststaat moest akteeren, is door de kritiek een en ander aangemerkt en aangevuld geworden: de Bosnische kwestie en het Europeesche konflikt, dat dreigde hieruit te ontstaanGa naar voetnoot(2). Alhoewel in Oktober 1908 tusschen den Oostenrijkschen minister Aehrenthal en den Russischen minister Iswolski de kwestie der annexatie van Bosnië was behandeld, mits zekere wijziging ten gunste van Rusland aan het statuut der zeeëngten, was hierin geene beslissing genomen. Wanneer Oostenrijk nu in Oktober 1908 tot de annexatie overging, werd hierdoor een scherp konflikt in het vooruitzicht gesteld, waarin Duitschland positie kiezen moest aan de zijde van zijn bondgenoot, en dezen steunde met een meer dan gewone hardnekkigheid. In zijn ‘Denkwürdigkeiten’ heeft von Bülow het leeuwenaandeel van dezen triomf voor zich zelven opgeëischt: een Europeesch konflikt was, dank zij zijn tusschenkomst, vermeden en de opgezette politieke ontwikkeling had, - aldus meende von Bülow - het bewijs geleverd dat de Entente, (Frankrijk, Engeland, Rusland) in feite verbroken was. Ook deze voorstelling wordt door de dokumenten wel gewijzigd. Vooreerst werd in de memoires het konflikt hooger aangezet dan het in werkelijkheid geweest is. Het valt te betwijfelen, of inderdaad in het Bosnische konflikt, de boog zoo sterk gespannen was. Reeds begin 1908 was von Bülow door Iswolski en de Duitsche agenten ingelicht geworden, dat Rusland | |
[pagina 287]
| |
geen deel zou uitmaken van eenige anti-Duitsche kombinatie. Tevens kwamen zoo van Engeland als van Frankrijk teekenen van afwijzing ten overstaan van zekere Russische eischen (o.a. wijziging van het statuut der zeeëngten, waardoor de Engelsche koloniale verhoudingen in gevaar kwamen). Einde Januari 1909 werd hem door den Duitschen gezant te Petersburg nog verzekerd, dat Rusland niet alleen geen oorlog zou voeren, maar ook materieel niet kon voeren. De voorkennis van deze toestanden was voor von Bülow (?) een aanwijzing om met eene hard-om-hard politiek door te drijven, waarbij kon gebruik gemaakt van Ruslands momentane zwakheid. Het bezoek van Eduard VII met Sir Harding, onderstaatssekretaris van Foreign Office, brengt von Bülow in gesprek met dezen laatste. Engeland wil vrede, geen steun van de Iswolskische procédés. En weer konden de duimschroeven tegen Serviëen tegen Rusland aangezet. Volgen dan de twee scherpe mededeelingen aan Rusland (14 en 21 Maart 1909), waarin Rusland duidelijk en beslist werd verzocht tegenover de Servisch-Oostenrijksche verhoudingen positie te kiezen. Waarop Iswolski, op aandringen van de overige Russische ministers, het hoofd in den schoot legde, terwijl evenwel de Tsaar een scherpe veroordeeling van de Oostenrijksche methode aan keizer Willem II overmaakte. Vermeden was een konflikt,... dat stellig op dit oogenblik toch niet zou uitgebroken zijn. Waar is het, dat de Entente verzwakt uit dit konflikt trad: niet gebroken, zooals de kanselier beweert. Doch daaruit heeft Duitschland geen voordeel weten te halen en dat is mits deze schijnbare zege van die ‘épreuve de force’, in laatste instantie een nadeel geweest. Oostenrijks militaire groep stelde zijn desiderata merkelijk hooger, en in Rusland bracht deze ‘au pied du mur’ politiek een gevoel van onwil en onbehaaglijkheid, dat verdere toenadering van Duitschland tot Rusland onmogelijk maakte. Eindelijk de ironische kant van de kritiek: Bülow verschijnt hier als de agitator: Haller beweert met kracht van bewijs, dat niet von Bülow, doch de nukkige Kiderlen-Wachter deze ‘norsche’ politiek leiddeGa naar voetnoot(1). En nog is niet het laatste woord over de historische waarde van de beruchte Denkwürdigkeiten gezegd. Zoo over de voorstelling der vlootpolitiek: waar elders de kanselier als de kampioen der vlootpolitiek wil doorgaan, en deze als bescherming voor den handel noodzakelijk acht, wordt uit het tweede deel der memoires klaar, dat de | |
[pagina 288]
| |
kanselier in den tweestrijd - vlootpolitiek of Engelsche toenadering - aarzelde, neigde tot nummer twee, terwijl zijn ondergeschikte von Tirpitz de zaak doordreef, de vlootpolitiek hoog hieldGa naar voetnoot(1). En het is bijna stellig dat een verder beleid van von Bülow geen van beiden zou hebben gerealiseerd. Algemeen is men van oordeel, dat von Bülow aan zijn opvolger Bethmann von Hollweg een zwaarder belaste erfenis overliet, dan hij zelf van Marschall had ontvangen. Waren bij dezen de richtsnoeren van de te volgen politiek duidelijk aangewezen, na de Bülowsche periode, na dezen tijd van ‘accommodements’ was een vaste lijn nog bezwaarlijk te ontdekken. Op deze - hier zeer bondig aangegeven punten - heeft zich de kritiek en - zooals hier aan de hand der dokumenten blijkt - met reden opgehouden. Deze feiten waren te kontroleeren. Hoe zal het dan met het dorre hout - het niet te kontroleeren materiaal - zijn gesteld? Dit zeer vluchtige overzichtelijke onderzoek ontdekt stellig enkele zwakheden, die in zekeren zin het geheel kenschetsen: als geschiedenisbron is het onbruikbaar, omdat, waar het om preciese feiten gaat, de ontoereikendheid al te sprekend is: voortdurend hoeft beroep gedaan op ander materiaal! Als kommentaar-omschrijving van het gebeurde, zouden de Denkwürdigkeiten misschien eenige waarde hebben; maar hier ontbreken dan weer de algemeenheid der formuleering, het onpersoonlijke karakter: wij bevinden ons voor een uitgesproken subjektieve en sterk geïnteresseerde beschouwing, die dus in uitzichten beperkt is. Meer, liet is een verdediging, een apologie, gesteund op een valsche aanklacht, en dus ook teenemale als zoodanig minderwaardig. Op het oogenblik, dat wij deze regelen schrijven, is het derde deel van de pers: wellicht zal dit ons nuttiger bizonderheden aanbrengen, omdat het louter herinneringen, geen apologie zal zijn. Het boek is natuurlijk een tijdsdokument; het schetst menschen, zeden, levensmomenten, die als zoodanig, als tijdsbeeld, altijd eenige | |
[pagina 289]
| |
waarde hebben; oordeelvellingen, welke uitgaan van een algemeen standpunt behouden steeds een beteekenis, omdat de kultuurmensch vorst von Bülow, hoogbegaafd, met een sterke klassieke ontwikkeling, een groote bereisdheid, buiten en boven alles, ook heeft weten te begrijpen, te zien en te oordeelen. In zooverre willen wij niet nalaten, te onderlijnen, dat de steller zich met een blijkbare welgevalligheid met een Engelsche superioriteit heeft verzoend; daaruit groeit een sympathie, welke hem blijkbaar in zijn politiek sterk heeft beïnvloedGa naar voetnoot(1). Ten overstaan van zijn Duitschland-ongunstige uitspraken kan het ons niet moeilijk vallen te begrijpen, dat zich bij de groote menigte in Duitschland een verontwaardiging heeft uitgesproken, die het onthaal van dit werk niet ‘hartelijk’ heeft gemaakt. Voor ons, die deze ‘Herinneringen’ van een neutraler standpunt hebben gelezen, hebben dergelijke gevoelens geen overwicht, alhoewel, bij een hooger zedelijk maatstaf, deze Bülowsche wijsheid - après coup - wel vreemd aandoet: tijdens zijn kanselierschap had von Bülow andere middelen te zijner beschikking, om die aanklacht tegen het Duitsche wezen openbaar, met kans op genezing, te kunnen bekend maken. Deze stem uit het graf klinkt misschien profetischer, moediger in elk geval niet. En daarom lijkt ons het epithetum - von Bülow als de grootste historiker van zijn tijd, - niet alleen voorbarig, maar teenemaal ongepast. Er zijn woorden, die bij gemakkelijk gebruik, hun beteekenis verliezen. |
|