Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1931
(1931)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Reukwerk
| |
[pagina 30]
| |
geslagen worden, gevolg zijner opofferende liefde. Maar dan komt Aurora's liefde hem tegemoet, en hun huwelijk is dat van het hart en van het louter verstand, van schoonheid en waarheid, van geest en stof, van het hemelsche en het aardsche - verheven dichting waaraan, zooals in Dante's Divina Commedia, zoowel de hemel als de aarde de hand heeft gelegd. Een gedicht vol levenswijsheid, vol verrassingen van pakkende schoonheid, verklarend het schoonheidsgeheim, het levensgeheim, niet in abstracte formules, maar door den gang zelf der levensgebeurtenissen. Echte philosophie van 't leven en van de Kunst, met al de straling der poëzie omhuld. Dit werk hoort wel tehuis in het oorspronkelijke Engeland, vaderland van den subtielen Newman. Geniaal mag het geheeten worden, en de schrijfster is wel de geestelijke zuster van dit ander vrouwelijk half-genie: George Eliot, met dit verschil dat Mrs Browning diep godsdienstig was - ‘zij haakte er naar’, zegt een harer biographen, ‘alles met godsdienst doordrongen te zien’ - terwijl Eliot zich positiviste achtte, hoewel hare vrouwenfiguren een diep religieus gevoel ademen. Het schoonste werk van Elizabeth Barrett-Browning is nog haar leven, vervat in twee wondere boekdeelen: de brieven die zij wisselde met haar toekomstigen gemaal, dichter Robert Browning. ‘Die brieven’, zegt het eenig kind van dit dichterpaar die de publicatie ervan bezorgde, ‘werden door mijn vader, sinds de dood mijner moeder, bewaard in eene ingelegde doos, waarin zij juist pasten, en waar zij bleven liggen, brief naast brief, ieder in zijn volgorde en op den omslag genummerd door zijn eigen hand.’ Eenig is deze correspondentie tusschen twee hooge zielen die elkander moesten ontmoeten in de liefde. Reeds vóór hij zijne toekomstige echtgenoote had gezien, schijnt Robert Browning reeds verliefd. De dichteres was van zulk teer gestel dat zij hem maanden lang moest laten wachten eer zij hem kon ontvangen. De Oostwind veroorzaakte haar schrikkelijke pijnen. Zij schrijft in dien eersten tijd: | |
[pagina 31]
| |
schijnt te blazen, wie kan er zich goed voelen bij zoo'n wind? Doch wat mij betreft, zou ik niet moeten morren. Er is mij niets heel ergs gebeurd, zooals het placht - ik word enkel zwakker dan naar gewoonte, en leer mijne les sterfelijk te zijn, in een hoeksken - en dan moet dit alles een einde hebben! April is op handen. Er zal wel een Mei en een Juni komen, als wij lang leven om zoo iets te zien, en wie weet? gebeurt dat nog. Wat gij van gezelschap zegt, brengt mij ertoe uw leven met het mijne te vergelijken. Gij schijnt uit den vollen levensbeker gedronken te hebben, met de zon er recht op. Ik heb enkel inwendig geleefd; of met verdriet als sterke emotie. Vóór deze afzondering wegens mijn ziekte, was ik steeds afgezonderd, en weinige jonge vrouwen in deze wereld zullen niet meer van gezelschap gezien, gehoord en geweten hebben dan ik, die moeilijk nog jong kan genoemd worden.’ - Elizabeth Barrett, den 6 Maart 1806 geboren, was dus 39 jaar toen ze dat schreef. - ‘Ik groeide op den buiten op - had geen omgangsgelegenheid; mijn hart lag in boeken en poëzie, en mijn ondervinding bestond in droomerijen. Mijne sympathieën hingen naar den grond toe, als ongebonden kamperfoelie - en ware 't niet van eenen geweest, in mijn eigen huis - maar van die zaken kan ik niet spreken. Boeken en droomen waren het waarin ik leefde...’ Den eenen hier bedoeld was een der broeders van de dichteres, die ten volle met haar sympathiseerde en haar begreep. De vader, een weduwnaar, in de harde school van de Engelsche colleges bijna voor 't leven geknakt, had er eene rotsvaste strengheid geput, die hem ontoegankelijk maakte. Elizabeth verhaalt van hem ongeloofelijke feiten, hoe hij een jongere zuster ongenadig belette te huwen. Dit zegt zij later, toen Robert Browning en zij zich verloofd hadden en naar een middel zochten om te kunnen trouwen. Vergeefs tracht zij den met haar dwependen dichter aan 't verstand te brengen, hoe zij hetzelfde lot zou ondergaan, wist haar vader wat zij in 't schild voeren. Liever zou hij ze dood voor zijn voeten zien, beweert ze. En toch tracht zij dien onverdedigbaren ouder te schilderen, als iemand die achting en liefde verdient. - Zulke toestanden zijn enkel in Engeland denkbaar. - Zij was later gedwongen het ouderlijk huis te ontvluchten om het geluk bij Robert Browing te vinden, maar meer dan een vol jaar duurde het voor zij de noodige sterkte had om dien beslissenden stap te wagen. Steeds kwijnend was zij geweest; in 1840 werd zij naar Torquay, in Devonshire, naar hare tante gezonden. De | |
[pagina 32]
| |
dokter had gezegd dat zij anders den winter niet zou doorkrijgen. ‘Zoo,’ schrijft zij vijf jaar later aan haar toekomende gemaal, ‘werd ik, met mijne zuster, daar naar mijne tante gezonden - en hij mijn broeder dien ik zoo beminde, kwam met ons om ons weg te brengen. Maar toen het oogenblik daar was dat hij mij weer verlaten zou, mij, voor wie hij tegelijk de dierbaarste der broeders en vrienden was... De eenige der familie, die... maar over zulke zaken kan ik niet schrijven. 't Is genoeg U te zeggen dat hij boven ons allen stond, beter dan ons allen, en voor mij de beste, edelste, dierbaarste, buiten alle vergelijking... - zoo, toen het oogenblik kwam dat hij mij zou verlaten, kon ik, verzwakt door ziekte, mij niet beheerschen en mijne tranen terugdrijven - Mijne tante zoende ze weg, in stede van mij te bekijven zooals zij had moeten doen, en zegde dat zij ervoor zou zorgen dat men mij geen leed aandeed... zij!... zoo zij ging zitten en schreef naar Papa om hem te zeggen dat hij “mijn hart zou breken”, indien hij zijn besluit handhaafde mijn broeder terug te roepen - Alsof harten zoo gebroken worden!’ De vader gaf toe, al vond hij het onredelijk. ‘Zoo daar op dat oogenblik was er dus geen scheiding, en maand op maand ging over - en soms voelde ik me beter en soms slechter - en de geneesheeren bleven verklaren dat zij niet zeker waren van mijn leven... zij! indien ik emoties had. - Er was dus geen spraak meer van scheiding. En eens hield hij mijne hand vast,... ik weet het nog zoo goed! en zeide dat hij “mij meer beminde dan al de anderen en dat hij mij niet zou verlaten... tot ik gezond was,” sprak hij! hoe goed weet ik dat nog! En tien dagen later stak de boot van walGa naar voetnoot(1), en keerde niet terug, nooit - en hij had mij verlaten! voor goed!...’ Elizabeth's smart was des te heviger daar zij zich verantwoordelijk achtte voor haars broeders dood. Nu was zij voor goed geknakt; een wrak slechts, met al haar gaven. Haar kamer verlaten was al een heele onderneming; maanden lang bleef zij er opgesloten, toch stilaan onder den invloed, eerst van Robert Browning's brieven, dan van zijne bezoeken, begon zij naar beneden te komen, in rijtuig uit te gaan, min of meer deel te nemen aan 't leven der familie.
Robert Browning was ook niet meer in de eerste jeugd toen hij Miss Barrett leerde kennen. Zijn roem was even als de hare gevestigd. | |
[pagina *5]
| |
George Minne
‘Pieta’ (Cliché van ‘Les Cahiers de Belgique’) | |
[pagina 33]
| |
In 1835 had hij Paracelsus uitgegeven dat onmiddellijk de aandacht op hem trok. Twee jaar vroeger had zijne toekomstige vrouw de vertaling in verzen uit het Grieksch, van Aeschylos Prometheus gebonden in 't licht gegeven. Miss Barrett stond gekend als hellemiste. Maar het was vooral het groot gedicht, The Seraphim, in 1838, met andere dichtstukken verschenen, dat haar als eerste-rang-dichteresse befaamd maakte. Het is mijn inzicht niet lang stil te staan bij dit godsdienstig werk, - Aurora Leigh trekt mij onweerstaanbaar aan - maar het diepreligieus gevoel van Mrs Browning's poëzie eischt dat men het in volle licht stelle. Heel haar werk, heel hare ziel was doordrenkt met godsdienstigheid. Dat blijkt reeds uit de voorrede die zij schreef voor The Seraphim en waarin zij dit gedicht in verband stelt met hare vertaling uit Aeschylos' Prometheus. - The Seraphim is een vizioen van Christus' Kruisdood, door twee Serafijnen aanschouwd. ‘Het onderwerp van dit gedicht kwam mij, alhoewel zeer zwak en onvolledig, voor oogen. terwijl ik bezig was aan mijne vertaling van Aeschylos' Prometheus gebonden. Mij docht, had Aeschylos geleefd na de menschwording en de Kruisdood van Onzen Heer Jezus-Christus, dat hij zich misschien, zoo niet in moraal en intellectueel geloof, dan toch wel in poëtiek geloof, zou gewend hebben, uit de eenzaamheid van den Caucasus, tot dat overbevolkte Jerusalem, waar niemand medelijden had. Van de “verbleekte witte bloem” van het Titanische voorhoofd, tot het “verwelkt gras” van een Hart neergetrappeld door de eigen welbeminden. Van de verheerlijking van hem die er trotsch op was niet te kunnen sterven, tot de subliemer zachtheid van Dengene die den dood smaakte voor iederen mensch. Van de uitdaging door foltering ontwrongen. tot het ontzaggelijk stilzwijgen van Hem, wiens doodstrijd in liefde verging...’ De schrijfster vergelijkt de spleten en afgronden van den Caucasus met de beroering der natuur, toen de Zaligmaker stierf en de aarde in haar schoot werd geschokt, maar, zegt zij ‘het hart van den mensch bleef onaangeraakt’. Zou de heidensche dichter niet de eenzaamheid der natuur met haren Prometheus, verlaten hebben voor ‘deze scharen die voor slachtoffer hun Zaligmaker hadden uitgekozen - voor het Slachtoffer, wiens ééne gedachte in dit uur van lijden zonder weerga, niet was een Titanische: ‘Ik kan mij wreken,’ maar het hemelsche: ‘Ik kan vergeven!’ Eene grootsche, diepe ziel is hier aan het woord, eene in den | |
[pagina 34]
| |
grond werkelijk godsdienstige ziel. Zoo vertoont zij zich in al haar werken, van specifiek religieuzen of louter menschelijken aard. En zooals het ging met die andere geniale Engelsche, George Eliot, neigt zij van zelf naar het katholieke in het godsdienstige. - Kan het anders, als men tot het diepste, tot de wortels doordringt? - Spreekt van het hart van den stervenden zaligmaker; dicht prachtige verzen over de Heilige Maagd en haar goddelijk Kind. Nog eens, dit alles wil ik ter zijde laten, al is het eene studie overwaardig. In Aurora Leigh heeft volgens mij Mrs Browning de volheid gegeven van haar geniale gaven, van haar rijke levensondervinding. De roman in blanke verzen, is in negen boeken verdeeld. Toen Elizabeth Barrett, in 1846, het vaderhuis, ontvluchtte om Robert Browning te huwen, stond alles klaar om naar Italië te reizen. Den dag zelf gingen zij scheep om zich te Florence te gaan vestigen. In Florence begint Aurora Leigh. De fabula is wellicht wat romantisch; men moet ze eerder aanzien als een doorschijnenden sluier, een weefsel geworpen rond beelden die gedachten en gevoelens beteekenen. Een strenge Engelschman, reeds bejaard, ongehuwd, bezoekt als toerist de Arno-stad. Hij is een clergyman die, voor den eersten keer waarschijnlijk, zijn eiland heeft verlaten, die behept is met al de vooroordeelen van 't Engelsch gemoed. Eene, ook ongehuwde, zuster heeft hij thuis gelaten. De gewone zichten van Florence - musea, paleizen, kerken - bezoekt hij. Plots, op een plein, ouder den blauwen hemel, in de stralende zon, ziet hij eene processie aankomen. Witgesluierde maagden dragen brandende keersen. Een gelaat bliksemt hem tegen, als met cymbalen klank, en zoo ontvangt hij ook zijn sacrament, ‘want hij beminde’. 't Is Aurora die vertelt. Later natuurlijk. De stille Engelschman is haar vader; de bloeiende Florentijnsche was haar moeder - was, eilaas! Kort is 't geluk van den Engelschman en de Florentijnsche. Toch kan Aurora zich haar moeder nog herinneren, op den drempel der kinderkamer, met opgeheven vinger stilte opleggend, terwijl hare oogen, tegen haren wil in, deel nemen in de leute. De vader blijft alleen - alleen om de goud-blonde lokken glad te strijken, met zware mannenhand. Alleen met de oude Assunta, wier dagelijksche scherts het was te vragen hoeveel scudi die lokken wel waard waren. | |
[pagina 35]
| |
O my father's hand,
Stroke heavily, heavily the poor hair down,
Draw, press the child's head close to thy knees!
I'm still young, too young, to sit alone.
Moet men van vaderliefde beroofd zijn om al het snerpende te voelen van zulke tonen? - Aurora, van kindsbeen af, voelt voor heel het leven een ‘mother-want’. En moeders weten, beter dan iemand kinderen de les der liefde - die de levensles is - aan te leeren zonder ze af te schrikken. Zij spreken tot het kind die taal in die zoenen op de lippen. ...Seeing as in a rose-bush, Love's Divine
Which burns and hurts not, - not a single bloom, -
Become aware and unafraid of Love.
Zoo leeren zij die liefde kennen die, als de vlam in Mozes' braambosch, brandt zonder te schroeien, neen geen enkel bloemblad. De vader, na zijn zwaar verlies, trekt zich terug met kind en oude Assunta in 't gebergte. Het docht hem dat een moederloos wicht moedernatuur noodig had. Of hij zijne Aurora beminde! 't Eenig pand eener eenige liefde. - Liefde had Aurora dus niet te kort. Negen jaar lang bewaarde zij die liefde van den vader. Whom love had unmade from a common man
But not completed to an uncommon man...
‘dien liefde ontmaakt had van een gewoon man, maar niet voltooid tot een ongewoonen.’ Dan bezweek ook hij, haar als laatste levensles latend die van ‘smart en liefde’ - de onverdeelbare levensgezellen. My father taught me what he had learnt the best
Before he died and left me - grief and love.
...His last word was, ‘Love’ -
‘Love, my child, love, love!’ (Then he had done with grief)
‘Love, my child.’ Ere I answered he was gone,
And none was left to love in all the world.
Daar stond het nu, het dertienjarig, geheel verweesde Italiaansche kind, met als laatste vermaning van een stervenden vader de plicht om te beminnen. En niemand rond haar om deze liefde te schenken! 't Geboorteland, de vredige heuvelen, het lachend, zonnig azuur | |
[pagina 36]
| |
moet Aurora nu verwisselen met het verre, vreemde, vijandige Engeland. Zoo had er vader over beschikt. Immers zij stond alleen op de wereld en ginder was er ten minste de ongehuwde tante. Maar hoe zou die de wees verwelkomen, aan wier moeder zij niet kon vergeven dat zij haar beroofd had van haars broeders liefde? And this my father's sister was to me
My mother's hater...
Zij deed haar best, de Engelsche kwezel, verdord in dagelijkschen slenter van gewoonten en gebruiken, om rechtvaardig te zijn, om haar geweten niet te bezoedelen door vijandschap, door ontijdige strengheid, maar de warme liefde die het kind zoo noodig had kon zij niet geven. Zij haatte onvrijwillig het Italiaansche bloed dat bruisend door Aurora's aderen stroomde. Het welig blond haar dat vrij op haar schouders stoeide, moest het meisje nu in vlechten boeien, want tante hield van orde en zedigheid. I left off saying my sweet Tuscan words
Which still at any stirring of the heart
Came up to float across the English phrase
As lilies...
Hoe natuurlijk dat die Toscaansche woorden door 't Engelsch zouden breken, bij iedere emotie, en daar als bloemen schitteren! Maar dit alles mocht niet. Tante zorgde voor eene strict-vrouwelijke, Engelsche opvoeding, zij was er een van den ouden eed. Was het de vrouwen wel toegelaten te denken? Onmeedoogend geeselt Mrs Browning het conventioneele en bekrompene van de Engelsche denkwijze van haren tijd, vrucht en gevolg van het protestantisme. Wat had zij niet te lijden gehad van de dwingelandij haars vaders, die meende heer een meester te zijn over 't lot zijner kinderen! Dat voelt men heel goed in haar meesterwerk, Aurora Leigh, dat in zeker opzicht als eene autobiographie mag aanschouwd worden. Eene autodidacte was de schrijfster geweest en heel ver had zij het in geleerdheid, in zelfontwikkeling gebracht. Zoo laat zij het ook gebeuren met hare heldin die, aan alle kanten, geklemd, geboeid, de vleugels scheurend aan de tralies van haar kooi, toch weet te ontsnappen in het vrije rijk der gedachte, in de wereld van andermans gedachten door de boeken. | |
[pagina 37]
| |
I had relations in the unseen, and drew
The elemental nutriment and heat
From nature, as earth feels the sun at night
Or as a babe sucks surely in the dark.
‘Ik had betrekkingen met het onzichtbare, en zocht mijn hoofdvoedsel en warmte in de natuur, zooals de aarde zelfs des nachts de zon voelt of zoo als een wicht zelfs in het donker met geruste zekerheid de moedermelk vindt.’ Daar tusschen las zij tante's boeken, was beleefd tegen haar neef, Romney Leigh, den erfgenaam van Leigh-Hall, luisterde zonder tegenstand naar den dominee, schonk thee voor tante's bezoekers en vrienden, maar bewaarde van binnen hare ziel vrij. ‘Dat Italiaansche kind zal niet leven’, meenen de kennissen. Hoe juicht Aurora van binnen! De dood zou haar voor goed verlossen. Maar Romney is kwaad. Reeds is de oudere jongeling verliefd op het in Noorderlucht kwijnende Zuiderkind. ‘Gij, ondeugende!’ spreekt hij. ‘Gij wenscht te sterven; gij wilt voor de anderen de wereld in duisternis achter laten, en ze moedwillig van uw licht berooven.’ Romney is anders, maar niet minder edel aangelegd dan zijne nicht. Waar zij met liefde en poëzie dweept, droomt hij zijn leven te wijden aan de verheffing van 't volk, aan 't verbeteren van 't lot der arbeiders, aan 't lenigen van armoede en ellende bij de scharen. Later, op een heugelijken Juni-morgen, zal hij haar hare medehulp vragen tot deze grootsche taak. Maar nu is zij nog een kind, Boven, op haar kamerken kan zij in de eenzaamheid, terugdenken aan haar Toscaansche natuur, stilaan zich wennnen aan het rustiger, groener, frisscher Engelsch landschap. Not a grand nature. Not my chestnut woods
Of Vallombrosa
On English ground
You understand the letter, - ere the fall
How Adam lived in a garden.
Engeland, inderdaad, is als een wijde tuin, een lachend Aardsch-Paradijs, waar het zoo goed te leven is, dat de menschen zich weinig bekommeren om een ander leven. - Behalve in de hel der groote steden, in de Londensche slums, waar Romney licht een troost wil brengen. Maar wat weet een voor 't leven opengaand meisje van zulke verdoemenis en wanhoop? Zij heeft genoeg aan 't eigen verdriet, de | |
[pagina 38]
| |
bergen van haar vaderland te moeten derven, geen liefde of sympathie te ontmoeten. Gelukkig gaat de wereld der boeken voor haar open! De wereld der boeken - Newman heeft daarover de diepstgaande gedachten: Gij spreekt van katholieke litteratuur, zegt hij, maar de litteratuur is de spiegel der wereld, met haar goed en kwaad. Niet anders redeneert de Engelsche dichteres, waar zij gewaagt van 't gevaarlijke voor een jongen geest, als Aurora, onvoorbereid te duiken in de golven van deze wereldzee der gedachte. Sublimest danger, over which none weeps,
When any young wayfaring soul goes forth
Alone, unconscious of the perilous road,
The day-sun dazzling in his limpid eyes...
Ah, you! - you think it fine,
You clap hands - ‘A fair day! - you cheer him on...
Yet, behold,
Behold! - the world of books it still the world.
En toch, is er zooveel te leeren in de boeken - zooals in en door 't leven. Zelfs slechte boeken brengen ons soms een boodschap van waarheid, waar goede boeken ons enkel saai en vervelend schijnen. Ten minste, dat is Mrs Browning's ondervinding - en misschien van anderen nog... I read books bad and good - some bad and good
At once, (good aims not always make good books):
...Books that prove
God's being so definitely, that man's doubt
Grows self-defined the other side the line.
‘Ik las boeken goede en slechte - enkele goed en slecht te gelijk. (De goede bedoeling volstaat niet om een goed boek te schrijven.) ...Boeken die Gods wezen zoo duidelijk bewezen dat's menschen twijfel er even duidelijk tegenover stond.’ Ten andere voor de wereld der boeken als voor die der menschen geldt altijd de hoogste wet: de liefde, de zelfovergave, het zelf-vergeten: Mark, there. We get no good
By being ungenerous, even to a book,
And calculating profits, so much help
By so much reading. It is rather when
| |
[pagina 39]
| |
We gloriously forget ourselves and plunge
Soul-forwerd, headlong, into a book's profound,
Impassioned for its beauty and salt of truth -
Tis then we get the right good from a book.
Dat is vooral waar voor de poëzie, die de taal der liefde is. At last because the time was ripe, I chanced upon the poets.
O goddelijke revelatie! wanneer de wereld der poëzie opengaat. Aurora vergeet hare eenzaamheid, haar ver vaderland, de dood van vader en moeder. Ademloos volgt zij de vlucht der poëzie die haar wegrukt, aan 't aardsche ontheft, eindelooze verten laat veronderstellen. ‘Hoe zoo?’ zullen twijfelaars opwerpen, ‘zijn de dichters dan geen dwepers, geen bedriegers, die de wezenlijkheid verbloemen?’ Zij antwoordt: I write so
Of the only truth-tellers now left to God,
The only speakers of essential truth,
Opposed to relatives...
Voor Mrs Browning is schoonheid onafscheidbaar van de waarheid. Haar poëzie is de echte, ware, doordrongen van philosophie, getuigenis gevend van de waarheid. Daarom heet zij de dichters de ‘eenige waarheid-brengers die God nog overblijven.’ - Men bedenke dat zij in een protestantsch land schrijft, voor een protestantsch publiek. - Poëzie moet teren op de eenige, echte realiteit: God. ‘Maar,’ vraagt zij zich zelf af, ‘dit enthousiasme? die verrukking? Ben ik dan zelf een dichter?’ My own best poems, am I one with you,
That thus I love you - or but one through love?
Zij twijfelt nog. Die gedichten ontvlammen haar: is zij hun gelijk door de liefde, en geeft liefde alleen haar begrip en gelijkenis? Maar neen, de geestdrift die haar doorgloeit kan niet gemist worden: O delight
And triumph of the poet, who would say
A man's mere ‘yes’, a woman's common ‘no’,
A little human hope of that or this,
And says the word so that it burns you through
With a special revelation, shakes the heart
Of all the men and women in the world.
| |
[pagina 40]
| |
Zij bezit de goddelijke gaaf van het banaalste, het meest dagelijksche, een ‘ja’ of ‘neen’, te veranderen, om te kleeden in een boodschap van vreugd en vrede; van 't geringste woord te spreken zoodat het hart van alle mannen en vrouwen in de wereld ontroerd worden. Ook Newman weet: ‘Allen voelen; maar allen kunnen niet uitdrukken!’ En nu berst de juichkreet los: O life, O poetry,
Which means life in life! cognizant of life.
Beyond this blood-beat...
‘O leven! O poezie!
't Is te zeggen ‘leven in leven! erkennend het leven. Verder dan dit tijdelijke.’ Later zal zij voltooien, na de levensondervinding. Nu is zij slechts op den drempel van 't leven, maar met hooge betrachting, machtigen geest, kloppend hart - gereed om de levensboodschap te aanvaarden. En die treedt op haar toe op een Juni-morgen. Zij is twintig, zij wil haren verjaardag vieren in de vrije natuur, ver van de straffende blikken eener niet-begrijpende tante. Vroeg is zij naar buiten ontsnapt; de dauw ligt nog op gras en plant. Onderwege heeft Aurora een veilrank afgerukt en heft de armen op, om met juichend gebaar, zich-zelve, haar zegevierende jeugd, te omkransen. Romney's stem doet haar plots stil staan. Hij ook heeft de boodschap van geestdrift en jeugd gehoord. A godlike nature his, the gods look down,
Incurious of themselves...
Superieure menschen buigen zich neer tot de minderen; 't zijn de minderen die opwaarts moeten blikken. Always Romney Leigh
Was looking for the worms, I for the gods.
Zoo denkt het jonge meisje, in de nederigheid van echte zielegrootheid. Want zoo haar neef ‘de wormen aan zijn voet aanschouwde en zij de oogen richtte tot de goden,’ zij ook was eene begenadigde. Had zij zoo even niet prachtig gedicht. I used to get up early, just to sit
And watch the morning quicken in the gray,
And hear the silence open like a flower
Leaf after leaf -?
| |
[pagina 41]
| |
Wat een vers! die stilte die open gaat als eene bloem, blad voor blad. Daar staan zij voor elkaar, de twee jonge lieden: hij, met zijn hart brandend van edele liefde voor de heele menschheid, verlangend om te helpen, te verbeteren, te verheffen, en, vol van eigene toewijding, niets anders vermoedend bij de geliefde. Maar zij heeft die taal nooit vernomen; tot dan sprak enkel tot haar hart liefde en poëzie. Zij denkt een spottoon in zijn woord te hooren. Of hij in haar boek heeft gelezen? - Het boek, waarin zij haar verzen schrijft, met Grieksch in de marge. Zij liet het ergens liggen. - Neen, dat heeft hij niet. Glimlachend heft hij de oogen naar den veilkrans, waarmede zij zich wilde bekronen. Voor 't boek moet zij hem niet bedanken. Thanks to you
My cousin! that I have seen you not too much
Witch, scholar, poet, dreamer, and the rest
To be a woman also.’
Haar dichterschap neemt hij niet ernstig op, dat ziet zij en dat kwetst haar. De vrouwen zijn rijk genoeg aan gaven des harten, meent hij, de kunst moeten zij aan de mannen laten. ‘You, you are young
As Eve with nature's day-break on her face...’
‘Gij zijt zoo jong als Eva met den dageraad der wereld op haar gelaat,’ spreekt hij tegen Aurora. Maar de wereld is oud geworden, zij helt naar verval en verrotting; er is geen plaats voor ijdel dichten, waar de kreet der menschenkinderen zoo wanhopig rijst, waar alles naar het graf wenkt, een graf zonder Christus thans. Maar vrouwen blijven doof voor die scharenklacht. ‘You generalise
oh, nothing, - not even grief!’
Ontroering en medelijden hebben de vrouwen voor een bijzonder geval, maar de algemeene ellende en ontreddering laat ze koud. ‘Women as you are,
Mere women, personal and passionate,
You give us doating mothers, and perfect wives,
Sublime Madonnas, and enduring saints!
We get no Christ from you’...
(slot volgt). |