Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1930
(1930)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 949]
| |
KroniekenI.
| |
[pagina 950]
| |
De poëzie van Carducci stelde zich tot doel mannen te vormen, aan de Italianen een mannelijk gevoel voor poëzie en geschiedenis te geven; Pascoli daarentegen leidde de nieuwe geslachten tot het begrip van de lyrische beteekenis van de bloemen, de vogels, de velden en van tijd tot tijd bleef hij heel opgetogen en bevend stilstaan vóór het leven en vóór zijn harde of vreeselijke lotgevallen. Hij was geen veroveraar van het leven, hoe schoon hij het ook vond, en even min durfde hij het geheim van ons bestaan tot op den bodem uitdiepen, maar dikwijls stond hij te luisteren en was het hem of een onzichtbare lezer in het groote boek des levens bladerde: Altijd hoor ik hem tusschen de dwalende stemmen,
Dààr, onzichtbaar als de gedachte,
bladeren van voren naar achteren, van achteren naar voren
onder de sterren het boek van het mysterie.
En zulk visioen volstond hem. Een Leopardi zou dieper gedolven hebben, zou hebben willen doordringen tot waar de poëzie zich bevindt en zich met een levende en smartvolle philosophie vereenigt; maar Pascoli keek toe en vroeg niets meer; hij voelde rillingen, waarom nog dieper zoeken? Het kindje kon man worden en daardoor kon de poëzie verzwaren of verduisteren. Dit vasthouden aan een bepaalden zielstoestand, het nooit uitdiepen van eenig element, het zien van de wereld met een hoofdzakelijk schilderachtig oog en het zuiver bewaren van den weemoed der natuur, dit alles kwam hem grootelijks van pas in zijn Latijnsch dichtwerk. Hij heeft in het Latijn gedacht, hij heeft zijn stof op Latijnsche wijze geboetseerd, maar hij heeft er toch zijn stroom van modern gevoel in laten kronkelen. Hij is een humanist met een warm hart en een voortdurend frisch palet. Toch overtreft de Latijnsche den Italiaanschen dichter niet; zelfs in zijn beste oogenblikken, als hij met een nauwkeurige en plastische taal kleurt en bouwt, merkt gij bij hem bekorting van vlucht en voelt men het voorbeeld van andere dichters min of meer doorschijnen. Ook dan wanneer het gevoel stroomt als in sommige zijner Poemetti Cristiani (Christelijke Gedichtjes), ontbreekt het vuur en openbaart de geestdrift zich niet met nieuwe kracht. Het Latijn toont eens te meer dat het geen levende en grootsche poëzie kan voortbrengen. Men neme slechts Thalussa of Pomponia | |
[pagina 951]
| |
Graccina of men leze Castanea of Laureolus, de ontroering is niet volledig, de bewondering niet geheel. Dat zijn geen tafereelen, die ons ten volle boeien, dat is geen poëzie, die zich van ons allen meester maakt. Zou voor de Poemetti Cristiani het ietwat vaag christianisme van Pascoli daarvan niet de oorzaak zijn? Ook dat kan mogelijk zijn; maar zoo de kracht en de levendigheid hier niet volledig zijn, zoo moet dit naar mijn meening toegeschreven worden aan het feit dat deze gedichten in een doode taal geschreven werden. Iemand heeft in Apollinis dezelfde uitdrukkingskracht gevonden als in Paolo Uccello. in het Italiaansch geschreven: het verschil komt mij echter zóó groot voor dat dit laatste door de eeuwen zal blijven voortbestaan zoowel voor de volheid van het gevoel als voor de grootschheid der ontroering en de wijdsche uitstorting van liefde; het Tempietto d'Appollo, (Het tempeltje van Apollo) ofschoon een meesterstuk van techniek, zal slechts een geringen invloed op de zielen uitoefenen en niemand tot grootheid opwekken. Ongetwijfeld vindt men de goedheid van Pascoli en zijn christianisme, dat zou willen dat alle menschen zouden gelukkig zijn en zich wederkeerig liefhebben, ook in deze Carmina terug; ook het georgische is er en het idyllische en didactische ontbreken er niet; ook ziet men er de poging tot het borstelen van grootsche fresco's. Maar dat is het niet wat ons het meest treft, ofschoon wij er Pascoli bewonderen als een grondigen kenner van het Latijn en een geleerden boetseerder van verzen. Daarom vinden wij hem als dichter der jeugd, als schilder van het platteland en als geïnspireerden dichter, die zich in de goedheid en de schoonheid verpersoonlijkt, enkel in zijn Italiaansche gedichten terug, die voor een groot deel meegewerkt hebben en nog steeds blijven meewerken om den geest der dichters, die zich aan zulke bron laven, eenvoudig en lyrisch te maken. In vergelijking met Pascoli is Aldo Palazzeschi een klein, een zeer klein dichter, maar hij heeft niettemin een zekere waarde, wanneer wij hem onder de hedendaagsche Italiaansche dichters beschouwen. Hij geeft op dit oogenblik een keurig boek uit door de zorgen van den Milaneeschen uitgever Giulio Preda: Poesie, (Gedichten) die volgens den schrijver ‘de geestelijke lotgevallen van zijn eigen kindsheid zouden moeten verbeelden. Wij hebben hier inderdaad de meest kenschetsende gedichten van Palazzeschi van 1904 tot 1914 verzameld tien jaren waarin de Italiaansche jeugd verschillende, en vaak vreemdsoortige experimenten doorgemaakt heeft en waaraan onze dichter, | |
[pagina 952]
| |
vooral aan het futurisme, deelgenomen heeft. Palazzeschi is een zeer bijzonder dichter en als dusdanig veroorlooft hij zich belangrijke vrijheden en stoutmoedigheden. Vrijheden die hem door andere dichters ingegeven werden, onder meer door Rimbaud; stoutmoedigheden, die hem door andere baanbrekende buitenlandsche dichters ingeblazen werden. Niettemin bezit hij een persoonlijken klank en ook thans nog, nu verschillende vooruitstrevende letterkundige bewegingen reeds uitgestorven zijn, is de poëzie van Palazzeschi nog jeugdig gebleven en boezemt zij ons belang in: Tusschen huisjes
met spitse daken
een kleine groene weide,
een nietig beekje: Rio Bo,
een waakzame cypres.
Een microscopisch landje ongetwijfeld,
een landje van niets, maar toch...
daar staat altijd een ster boven
een groote, heerlijke ster
die een beetje
liefoogt met den top van den cypres
van Rio Bo.
Een verliefde ster!
(Poesie, Rio Bo, p. 227).
Eenvoudige poëzie met een zekere kleur en levendigheid, met stemming en een lichten weemoed. Vaak treffen wij bij Palazzeschi deze hoedanigheden aan en het zijn veeleer die, welke hem belangwekkend maken. Toch verkiest hij vaak bitter en ook bepaald scherp te zijn. Van tijd tot tijd legt een spotzieke ironie zijn verbitterde ziel bloot en dan vertoont hij zich als een sceptischen waarnemer der menschheid. De Fiera dei Morti (De Jaarmarkt der Dooden) is sarcasme van het begin tot het einde; in Postille voelt men het misprijzen voor de menschen; in Monastero (klooster) is er een veeleer overdreven opstandigheid. Fijnzinnigheid in het koloriet, koppeling van verfijnde tonen vindt men een beetje overal; er zijn sympathieke vondsten als die van de twee zusjes, waarmee hij graag te voorschijn komt en die niets anders zijn dan twee lieve kipjes en zoo ook zijn vrouwtje, dat een wijfjesaap is, waarmee de dichter er plezier in vindt de lui in | |
[pagina 953]
| |
het ootje te nemen; en hare diners en ontvangsten worden levendig en geestig beschreven. La Mano (De Hand) integendeel heeft iets doodsch en is een smartvolle bekentenis van den dichter; La Fontana Malata (De zieke Fontein) is een geslaagd moment van klanknabootsende poëzie. Vele dier gedichten stemmen droevig en enkele zijn somtijds scherpe satiren van het leven. Maar waar wij het meest mee ingenomen zijn, zijn de kleine schilderijtjes: Onder tegen de helling
tusschen de hooge cypressen
is een kleine weide.
Daar zitten in die schaduw
drie oude vrouwen
en spelen met teerlingen.
Zij heffen het hoofd geen oogenblik op,
Zij veranderen nooit van houding
Op het gras op de knieën
Zitten zij in de schaduw te spelen.
Men zal zeggen dat dit poëzie van het uitwendige is en dat is waar: Palazzeschi is geen dichter van het innerlijke, hij wordt niet door het dramatische en het tragische gekweld; hij is een visueel dichter, die van tijd tot tijd droevige tonen aanslaat, die aan een zeker Pascolisme moeten toegeschreven worden: De groene schitterende trillingen van het water,
het blauw van den hemel
in de diepe zee,
en het dorre blond van het zand,
die ontmoedigen,
die van vergane blikken spreken
vóór het mysterie van de onbekende eindeloosheid.
Zijn poëzie behandelt geen groote feiten noch groote droomen, maar zij is rechtstreeksch en zonder rhetoriek. Het is een vlugge poëzie, zoowel voor de techniek als voor de gedachte. Zij is een aflegger van de romantische decadentie, die evenwel niet van levendigheid en belang ontbloot is. De poëzie van Riccardo Bacchelli is haast het tegenovergestelde | |
[pagina 954]
| |
van die van Palazzeschi. De Milaneesche uitgever Giulio Preda geeft ook dit jaar en eveneens in een keurige uitgave Amore di Poesia (Liefde tot de Poëzie) uit, dat een bloemlezing is uit Bachelli's werk van 1914 tot 1929. Zijn lyriek streeft er naar klassiek te zijn. Om de waarheid te zeggen is zij vermoeid en zijn rhythmisch proza niet boeiend. De stijl is veeleer kunstmatig en moe. De ziel van Bacchelli is er een van een genieter van het leven, maar die vreugde van het epicurisme kan hij niet in zijn verzen en in zijn proza uitstorten. Hij is een schrijver die gepolijste bladzijden heeft - thans hebben alle jongeren en allerjongsten in Italië een gepolijsten stijl - en een zekere bewondering voor de natuur en voor de kunst, zonder zich evenwel al te hoog te verheffen. Hij is meer een schrijver uit wil dan uit inspiratie; soms tracht hij zich te begeesteren en philosophische begrippen lyrisch te maken, maar de inspanning heeft koudheid en verveling tot gevolg. Hem ontbreekt de mannelijke kracht om zijn neo-klassiek ideaal te verwezenlijken en hij blijft, maar dan wat anders, een accurate verzenmaker en een bestudeerder van onze oude en moderne metriek: Aprilregen.
Een regenvlaag rond den middag,
Bevochtigt de zachte lucht en schittert
In de dwalende zon van deze regenachtige maand,
En de klank der klokken lokt mij nu
Naar het venster, naar de zoetzure lucht.
In de bosschen voeden zon en water viooltjes,
Beperelen de sleutelbloemen in het gras;
De aarde en het seizoen maken zich los van den winter.
De luie geest en het opgeruimde hart vergeten
De droefheid van den tijd, die in de eeuwigheid vlucht.
(Amore di Poesia, p. 223)
Deze drie dichters stellen zeer goed den huidigen staat van onze poëzie voor. Pascoli is de zoon van onze groote traditie en heeft soms zeer hooge stijgingen; Palazzeschi, ofschoon met een natuurlijke dichtader begaafd, vermeit zich in kleine dingen, bemint de natuur om haar zelf, kleurt of zingt voor zijn eigen genoegen en put zich uit | |
[pagina 955]
| |
in een poëzie, die de geesten noch verheft, noch verrijkt; Bacchelli schrijft verzen die wel belang kunnen inboezemen, maar noch liefde noch sympathie verwekt. Het is een rustpoos voor onze huidige poëzie en wanneer wij over groote en echte dichters uit den jongsten tijd spreken, dan ver wijzen wij nog steeds naar Carducci, Pascoli en D'Annunzio. | |
[pagina 956]
| |
Nederlandsche Letteren
| |
[pagina 957]
| |
borgen, moet vluchten over het dak, glijdt uit en stort neer. Exit. Joyce Coornvelt 1890-1912. In het boek ligt verweven de gansche geschiedenis van ‘the Cause’ en herhaaldelijk treden historische personnages op. Zelfs de dood van Joyce wordt gemotiveerd door het historische feit dat in 1913 een suffragette zich voor het paard van den koning wierp op den Derby Race en aldus den dood vond. Daarnaast loopt als een dunne draad een zwakke liefdesintrigue die steeds door politieke overwegingen wordt onderbroken. Wie in zijn jeugd de fotos zag van Miss Pankhurst, vechtend lijk een furie met reusachtige politieagenten, wie zich herinnert de berichten over het in brand steken van postbussen, het vernielen van waardevolle kunststukken en duizend en andere schoeliestreken die de suffragettes begingen, zal met belangstelling dit werk lezen. Zij waren de extremisten van een beweging die rechtvaardig en heilzaam werken moest en die haar volle berechtiging kreeg toen Engeland, na den oorlog, zonder eenige moeilijkheid het stemrecht verleende waarvoor de vrouwen tot 1914 met zooveel onzinnige woede hadden gestreden. Zeer behendig en op talrijke plaatsen tracht de schrijfster de tactiek der suffragettes te verrechtvaardigen of te verklaren: het opvallend en weerzinwekkend onvrouwelijke hunner doenwijze wordt gedekt door de hooghartige koppigheid der mannen en door de weerloosheid der vrouwen zelf. Het zal m.i. nog lang een leerrijk staatkundig symbool blijven hoe de Engelsche vrouwen het stemrecht kregen op het oogenblik dat zij het niet meer met aandrang vroegen en hoe het geweigerd werd op het moment dat zij het met anarchistische middelen trachtten te bereiken. Hoe immoreel ware het niet geweest moesten de vrouwen een onrecht hebben hersteld door het aanwenden van middelen die alle orde ontwrichten moeten en het begin van staatkundige anarchie zijn. Over de diepere staatkundige en moreele beteekenis van den mannelijken weerstand laat de schrijfster zich niet volkomen uit, maar wel zegt zij zeer scherp en zeer behendig hoe verfijnde vrouwen er konden toe komen ruwe en onvrouwelijke daden te stellen ten bate van ‘the Cause’. ‘Vrouwenkruistocht’ is een historisch fresko, door een zeer begaafde opmerkster geschreven, met getrouw historisch inzicht gecomponeerd, ietwat langdradig en soms zeer partijdig, maar toch steeds interessant en levendig. De bouw van het boek is veel zwakker | |
[pagina 958]
| |
dan die van het eerste deel, de opgave lijkt schematisch en de bijfiguren komen op en verdwijnen zonder dat wij er iets bij winnen. Het geheel wordt echter vooraf gegaan door een ‘Proloog’, die me voortreffelijk van stemming en stijl lijkt: daarin wordt verhaald hoe de oude Mevrouw Wijsman, wier pedigree gij kunt consulteeren in den stamboom (ontvouwbaar) dien het boek sluit, haar groote familie te gast krijgt ter gelegenheid van haar verjaardag en hoe zij met flitsende scherpte al die haar omgeven beoordeelt, wijl zij aldoor maar de zelfde formule van bedanking herhaalt. De helft ingekort had dit een klein meesterwerk van opmerking en beeldende beschrijving kunnen worden. Zooals het daar geschreven staat braveert het ongestraft de pijlen der Nederlandsche critiek. Het is een ontroerende, stevige brok proza. ‘Vrouwenkruistocht’ is spijts zijn te ruimen omvang een interessant boek, het brengt u op gemakkelijke wijze een beeld voor oogen van een der eigenaardigste europeesche phenomenen van voor den oorlog. Het doet U ook begrijpen hoe het mogelijk is dat in Maart van dit jaar onder gejuich van politiemannen en door minister Baldwin, vroeger een harer felste vijanden, een standbeeld werd onthuld op Parliament Square aan niet minder dan Mrs. Pankhurst, politieke helleveeg en aarts-suffragette. En dat loont de moeite van het lezen ruim. |
|