harmonie. En hoeveel strenge doorvoering der weelderige uitbundigheid, hoeveel gebondenheid bij zooveel teugelloosheid! Welk een intensiteit van onbesnoeide dwaasheid, waarbij niets contrasteert, waarbij alle maatstaf verloren is: het overstelpt je en betoovert als een feeënverhaal.
Hier wordt de doorgevoerde dissonans tot een nieuwe muziek. Maar hoe harmonisch stijgt en zingt dit alles, unisono met de uitbundigheid der zon, die bijna Oostersch is; dartel gespeel van een ver-italiaanschten arabeskenstijl, die Saraceensch en Spaansch bleef onder de Habsburgers.
Het heele leven eén feest van lust en louter gratie, een vreugdefeest van spel en scherts en dans! Alle gedachte is hier ontspannen, de fantasie vrijgegeven; maar de ‘capriccio’ blijft bevallig bij de dolste invallen. Het is een orgie van prachtvertoon, een bacchanaal van versieringswoede, een verrukkelijkheid van elegante dwaasheden. En het popperige is er grootsch geworden.
Onder Lecce's vele paleizen is de ‘prefektura’ het mooiste; van zijn even tallooze kerken is de Santa Croce de schitterendste. Maar welke paradoxen van architectuur! Wat op dezen éénen gevel is samengebracht in de zwierigste harmonie gaat alle beschrijving, alle voorstelling te boven. Daar is geen plekje leeg gebleven. Zuilen en lijsten en gaanderijen; zuilen, nissen en roosvenster; en weer kroonlijst, voluten en topgevel. Daar bloeien zooveel kolommen en krullen, daar zwieren zooveel beelden. Bogen ronden er zich, schelpen fronsen er en voluten, in dolle dartelheid door elkaar, tot een ruischende weelderigheid van ornamentiek. Daar warrelt en slingert het heele plantenrijk, en alle diersoorten woelen er als in de ark van Noë. Dat is alles zoo bekapt en doorhouwen, zoo bebeeldhouwd en uitgehold, zoo gekruld en verwrongen, zoo gekneed en geknutseld, zoo overdreven en opgedirkt, dat het krankzinnig moest wezen als het niet,... nu ja, in zijn geheel toch zoo mooi was.
Zoolang dit alles er tiert en bloeit, onder de blauwe lucht en den lachenden zonneschijn, in het vrije, blije, open buiten, waar de koelte der heldere straten weldadig is en de schaduw speelt in het borduursel der versieringen, - ben-je er blij en opgewekt, gevoel-je er de vreugd van die architectonische weeldeleven. Maar blijf buiten genieten; ga die kerken niet binnen. Daar zijn ze nog meer geprutst en opgedirkt met al die brooze pronkerijheden. En geen zonnestraal schiet er in; geen bezorgde handen hielden er den rommel frisch. Daar