Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1930(1930)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 602] [p. 602] Gedichten van Willem de Merode. I Slapengaan Uit duisternis en wind De witte sterren breken. Ergens begint een kind Zijn nachtgebed te smeeken, Zijn oogen dicht, en blind Gedekt door warme handen. En klaar en kalm begint In hem een licht te branden. Hij draagt, waar geen op let, In zich Uw milde stralen. Woordeloos wordt 't gebed En zwaar zijn ademhalen. Hij slaapt zeer stil, geweld Van wind kan hem niet wekken. De witte sterren trekken Over een sneeuwen veld. [pagina 603] [p. 603] II Gesprekken in den Schemer I Uw handen zijn in 't licht zoo klaar ontbloeid. ‘Ik zelf blijf in den schemer weggevloeid’. Waartoe hun stille deernis buiten u? ‘Om u te troosten, vast omsluiten ze u’. Wat wil hun streelen, hun gebroken kracht? ‘U brengen aan mijn hart en in mijn macht. II Kent gij mij nog? ‘Weet ik uw oogen niet, ‘Onder den zwaren schaduw van verdriet? “En werd ik oud?” De glans van uwen lach Is zilverig gelijk een najaarsdag. En uwe handen blinken zoo bemind Als witte popels rillend op den wind. Uw mond! welks troost ik smartlijk heb ontbeerd, Is mild en tot zichzelven ingekeerd. Wachtte uw vertrouwen, sinds ik u verliet’? Ziet ge niet dat ik schoon werd, ween ik niet? III ‘Nog ben ik vol verlangen en vol vreezen.’ Nog ben ik vol vergeven en verdriet Moede, moet ik uw wankelheid genezen? ‘Kunt gij me aanvaarden, of 'k u nooit verliet?’ Wat zal dat spel van schuw verstolen blikken? ‘Wat zal dat mijmren statig en verstard?’ Om niet u plots te omhelzen en te snikken. ‘Om niet wild uit te weenen aan uw hart.’ [pagina 604] [p. 604] VI Klagen En lichte dagen gaan en sluierende nachten, En slaap verheft zijn stem en suist mij zoetjes in, En geeft zoo lieven troost aan droomen en gedachten, Dat ik den nieuwen waak gelijk een kind begin. Mijn handen vragen buit, ik ga met tuitende ooren En warme wangen om; de wereld koost en kust. Maar eensklaps krimpt mijn hart, o, ik heb u verloren, God zet den domper op, de kaars is uitgebluscht. Vorige Volgende