diepte; geen uitstraling maar innerlijke verlichting. In zijn gezelschap stijgt en stijgt men voortdurend, men gunt er den tijd niet om de buitenwereld aan te schouwen; men blijft er niet stilstaan om het leven onder zijn veelvuldige oogpunten te beschouwen. Het leven? Voor Anselmus bestaat er maar één: dat van God. En van God is hij de verliefde, altijd. Andere wijsgeeren, voor of na hem - Aristoteles of Thomas - zijn meer indrukwekkend: ze bezitten een meer opbouwenden geest, ze zijn vatbaar voor een ruimer gezicht; hij is beperkt, ik zou haast zeggen arm; daarentegen overtreft zijne verliefdheid op God die van Aristoteles en Sint Thomas”. (178).
“Waar zijn genie zich openbaart, 't is in het onderwijs... Hij huldigt een nieuw stelsel in: niet de Schriftuur alleen moet grondslag der lessen zijn maar ook de bespiegeling. Zijne lessen zijn overwegingen, 't zijn diepgaande redeneeringen, 't zijn de vrucht van volhardend nadenken... Anselmus is geen stelselmatige, een louter rangschikker van gedachten, een strenge aaneenschakelaar van stellingen; hij is een ziener, een verheven genie, die opstijgt om door te dringen in de schijnbaar ongenaakbare sferen, en voor hen ontsluiert zich een lichtstraal van eeuwige waarheid. Het lijkt of hij altijd tot zichzelven spreekt en alsof zijn woorden enkel een persoonlijke verduidelijking zijn; maar hij overdenkt met den gloed der groote zielen, hij lijdt om de verhevenste toppunten te bereiken, hij schept met de macht, die hem gewordt door de aanraking met God zelf”. (16).
“De rede voor hem verklaart, breidt uit, verwerpt; maar immer in de uitstraling van het Geloof. Geloof en rede zijn twee harmonische bogen van een zelfde gebouw: bijna zoudt ge zeggen, dat de eene van den andere uitgaat. Voor hem is ondenkbaar eene rede, die uitleggingen geeft tegenstrijdig met die van het geloof, daar de ware rede eene verlichting is van God, die de gever is van het geloof” (34).
“Voor ons is het (geloof) instemming, soms warme instemming, geen dóórdringer in het innigste der dingen; voor Anselmus is het macht, vereenzelviging met het wezen, aansporing tot de daad, middelpunt van alle geestelijk leven. Waar bestaat een ander licht, dat ons doet zien zoo helder? Dat is het geheim om te begrijpen: credo ut intelligam”. (37).
“Anselmus heeft de beteekenis dier uitdrukking lang overwogen en heeft er de innige degelijkheid van ontdekt. Ik geloof om te begrijpen, dat is, ik voel me gansch doordrongen van het geloof, het wordt de ziel van mijn ziel, het lijft mij in bij de Kerk, het versmelt mij met het lichaam van Christus. Niet enkel instemming maar een geheim bezitten, waardoor het voorwerp, dat ik beschouw, mij rechtstreeks duidelijk wordt. Geen opeenvolging van toestanden: een voorbereidend geloof, dan een verstand dat kent; maar vereenigde daad van geloof en rede. Doordringen en aanwerven, vertrouwen en vereeniging. Kennis, die zich uit in bezitting; geloof, dat geen doeltreffende medehelpers uitsluit, maar dat (niet?) kan vervangen worden: begrijpen doet men niet zonder (te) gelooven”. (38).
Fides quaerens intellectum (het geloof dat zoekt te begrijpen) dunkt mij een bewust worden van onze inwendige geestkracht, die, als zij doorgrond is in iedere golving, plooi, ontwikkeling, opwelling, het brein heelemaal voldoet’. (41).
‘Het Monologium is de eerste belangrijke middeleeuwsche poging om het Godsbestaan te bewijzen zonder te steunen op schriftuurplaatsen of bewijsvoeringen der Vaders’. (43).
‘Hij heeft diep geredeneerd in het Monologium en getracht zich rekenschap te geven van het oneindige door de sporen te volgen van het eindige; met het Proslogium heeft hij