| |
| |
| |
Gedichten
Antonio Fogazzaro:
De avond duistert...
Waar gestreden wordt staat een post me bereid...
Valsolda.
De avond duistert en ik, onvervaarde,
die zoo dapper in d'uchtend stond,
lig nu ruggelings neder ter aarde,
op mijn strijdpost, vermoeid en gewond.
'k Lig in 't licht van de sterren die dagen,
op de hoogte die 'k vechtend verwon,
maar duchtig dreunden de slagen
onder 't daverend vuur van de zon.
Vergeefs roept me 't razend rumoeren,
dat uit 't veld me nog tegenslaat;
nu begeef ik en wat beroeren
mijn hart nog roem of smaad.
D'Allerhoogste uit mijn volste vermogen
diende ik trouw; maar nu bidde ik om rust.
Zoo, naar 't oosten mijn stervende oogen,
aanvaard ik de dood gerust.
Goede avondster, vertrouwde
vriendin, hoe staart ge mij aan;
hebt gij die 'k zoo vaak aanschouwde
wellicht mijn lot verstaan?
| |
| |
Beduidt ge misschien dat mijn leven
nog bloed en nog krachten rest
en God wil dat ik vechtend sneve,
tot het laatste de hand aan 't gevest?
Zoo zij 't, en paraat weer ten strijde,
zonder vrees of wankelmoed,
dat mijn hart voor Gods oogen splijte
en stort' 't allerlaatste bloed.
Vert. Aug. Van Cauwelaert.
| |
Sergio Corazzini:
Dialoog van houten poppen
- Waarom zou je, koningsvrouwtje
mij doen sterven in deez' kou?
Slaapt je koning niet? Ik kon,
als je maar een beetje wou,
doen, als zong ik hier mijn lied
helemaal alleen voor jou.
Laat me bij je op jouw balcon,
horen zal hij 't zeker niet....
- Maar beminnelike vriend
mijn balcon is van karton
dat ons twee niet dragen zal,
immers wij zijn nogal zwaar.
Wil je hebben, dat ik val?
- Lieve koningin, ontbind
dan je lange gulden haar.
- O! wat is verliefdheid blind!
Zie toch toe: mijn haargewas
- Neem niet kwalik wat ik zei....
- Maar wat wil je dan van mij?
| |
| |
- Ach! ‘wat wil je dan van mij?...’
Zeg een enkel woordje, lief,
daar ik anders dood zal gaan.
- Zó.... alleen om dat motief?
- Je wordt schamper. Ik ga henen.
denken aan het heerliks, kindje,
toen in 't bordpapieren woud....
- Lief, daar weet ik niets meer van.
....Ga je nu al van mij scheien
en voor eeuwig, lieve man?
'k Wilde, dat ik erg kon schreien
maar, helaas, ik ben van hout.
Vert. Anton van Duinkerken.
| |
Nicola Moscardelli:
Kussen
Het late waaien van den avond om mijn leden,
hemels verdonkeren en 't vallen van den nacht
als 't licht kleed van den dag luidloos was afgegleden,
leken mij diep als wijn en als uw lippen zacht.
Ik weet, het was alleen een trillen van de luchten,
geraakt doch onberoerd van vroege duisternis,
maar lief, mijn lief, mij was 't of uwe lippen zuchtten
den warmen overvloed van onzen eersten kus.
Vert. Anton van Duinkerken.
| |
| |
Carlo Delcroix
| |
| |
| |
Vincenzo Cardarelli:
Heiligen van mijn land
Wat zijn er al kerken en kapellen
In mijn land; meer dan ge kunt tellen!
En heil'gen! Steeds weg van hun tabernakelen;
Zij hebben het buiten te druk met mirakelen.
Beste heiligen, die weten wat leven is.
Die staan niet met de armen gekruist in hun nis.
Die schaaft en die zorgt dat het vuur goed brandt,
Die past op het vee en die werkt op het land;
Die beschut tegen onweer en die staat aan 't rad
Van den wind en die regelt het regenvat.
En die heeft te zorgen, bij al de rest,
Voor de mannen wier vrouw hun het leven verpest.
Maar of er iemand beschermend de hand
Boven mij houdt, al ben ik een kind van dit land?
Komt Sint Maarten, en fluks zit de zon weer uit;
En zie de oudjes weer koozen, verliefd als een bruid.
Sint Maarten is goed, schoon van d'ouden tijd
En wat ruw: Die duldt in de harten geen nijd.
De kindjes verlost hij van kwaad gebroed;
Hij schenkt gezondheid in overvloed.
Bij Sint Maarten wordt ieder en altijd aanhoord.
Die schaft altijd hulp op het eerste woord.
| |
| |
Zoo ge wilt dat uw leven voorspoedig moog gaan,
Volg mijn raad dan en roep Sint Martinus aan.
Als Antonius komt wordt het varken geslacht,
Met zijn komst wordt meteen carnaval verwacht.
De man in den zak en de muis in de val,
D'ezels draven om prijs en 't is feest overal.
En na Sint Antoon, die de varkens hoedde,
Komt de beurt aan den Heiligen Jozef, de goede.
Dan volgt Sint Pancras, die de marteldood leed,
En Sint Jan wien het zwaard den hals doorsneed.
En Sint Marcus, die komt als hij komen moet,
Die zorgt voor de kersen in overvloed.
En Franciscus, van allen de heiligste sant,
Ook die is een beste patroon van dit land.
Wat al heiligen! En elk wordt geëerd en gevierd,
En elk wordt bedeeld en met bloemen versierd;
En elk heeft zijn lampjen en elk heeft een dag,
Waarop hij in 't zonnetje prijken mag.
Vert. Aug. Van Cauwelaert.
|
|