zulk een wankel bezit, dat voor ieder mensch van vleesch en bloed en spieren deze oplossingen zoo broos, zoo onwezenlijk blijven, wij kunnen ze niet geloofwaardig achten, en de menschelijkheid van Pirandello is niet groot genoeg om door het struweel van alle verstandelijke redeneeringen heen te breken, tot waar het hart ook het ongeloofwaardige aanvaardt: ‘le coeur a ses raisons’... En zoo zijn alle menschen van Pirandello ten slotte als zijne zes personages op zoek naar een schrijver: zij komen uit een schimmenrijk, en glijden weer heen als schimmen. Al deze menschen zijn personages op zoek naar een God, de schrijver echter laat nooit iets vinden.
***
't Is moeilijk thans over Pirandello te schrijven. Er was een tijd, enkele jaren slechts, waarin hij als een nieuw gesternte verscheen aan den hemel van het Europeesche cultuurleven. Die tijd is wederom voorbij, schijnt zelfs lang voorbij. Seizoenen verstrijken, zonder dat de naam van Luigi Pirandello wordt genoemd, of gehoord. Plichtmatig brengen de dagbladen nog hunne notities: Pirandello heeft een nieuw stuk voltooid, Pirandello werkt aan een nieuw spel... Doch dit alles is plichtmatig, notities ‘sans lendemain’, wat Pirandello doet of werkt, schijnt het nieuwere Europa niet meer te interesseeren. In een zoo chaotisch tijdperk als het onze is de roem wreed. Ook de intellectueelen van thans zijn massa, vormloos en schommelend als een poel tusschen ongekende oevers, woest en ledig, een chaotisch weten en een chaotisch eclectisme in het aanvaarden der verschijnselen is afzichtelijker nog dan de chaotische stormtochten van het hart des volks. De intellectueelen van thans hebben al het grillige en speelzieke van de massa, zij trekken aan en stooten af, het ‘Hosannah’ en het ‘Kruisigt hem’ wisselt niet bij het volk, doch bij de intellectueelen, als een bliksemschicht: de blinde liefde des volks is eigenlijk getrouwer, ook levenskrachtiger. Deze staat van zaken doet velen voor herstel en herleving meer verhopen van 't nog altoos zij 't dikwijls latent levenskrachtige des volks, dan van een heerschappij van het intellect, versplinterd en gebroken, en dat alle kwalijke verschijnselen van het massale kent, plus het eigengereide dat het denkend deel van iedere natie zich toeëigent. Deze dingen kunnen nooit absoluut worden gezien, doch een vertrouwen in de pogingen die de levenskracht des volks versterken willen door 't politiek en maatschappelijk hooger te