| |
| |
| |
De Hedendaagsche Italiaansche Kunst
door Cipriano E. Oppo.
Bij het begin der 19e eeuw beheerschen drie groote kunstenaars nog steeds de Europeesche kunst. Een Italiaan: Canova. Een Franschman: David. Een Spaanjaard: Goya. Maar de Italiaansche kunst is uitgeput omdat zij te veel wonderbare vruchten afgeworpen heeft; en de reusachtige boom der traditie heeft aan kracht verloren. Na Tiepolo en de Venetiaansche landschapschilders moet de voortzetting gezocht worden in den grooten Goya. En van Goya gaat het sap over in het Frankrijk van Corot, Delacroix, Courbet, Manet, Renoir, Degas en Cézanne om er altijd zwakker en stijver te worden. Maar de negentiende eeuw is de eeuw der Fransche artistieke macht, ten minste voor wat de plastische kunst betreft; daar in Italië de hoogste krachtinspanning op het politiek Risorgimento, op de Eenmaking van het Vaderland gericht is, zijn het die kunsten, die meer rechtstreeks tot het hart en het verstand spreken, die zich het meest ontwikkelen, als de muziek en de letterkunde. De schilderkunst en de beeldhouwkunst trekken zich als oude en edele burchtvrouwen in de provincie terug, waar zij de groote aangeboren hoedanigheden zorgvuldig bewaren. Het leelijkste tijdperk van de Italiaansche negentiende eeuw is dat der dertig laatste jaren na de Eenmaking van het Vaderland toen Italië de besten, die in de provincie teruggedreven werden, vergetend, zijn officieele kunstenaars, die opeens opdoken en zich als oesters aan den drempel van het liberale en demokratische Italië vastzogen, in den Europeeschen artistieken wedijver wierp.
Pas in de eerste jaren der twintigste eeuw begint de jeugdige en gewelddadige reactie. De jongeren zijn moe te weten, te kennen. zich op de hoogte te stellen. En op koortsige wijze, met enkel die kunstenaars voor oogen, die gedurende de ineenstorting zuivere en edele bedoelingen bewaard hadden, trokken de jeugdige afbrekers op ter ontdekking van het ‘gulden vlies’, dat zij in Frankrijk dachten te vinden. Al de moderne proefnemingen werden door hen gedaan.
Ten slotte geladen door de opeenhooping der hartstochten
| |
| |
ontplofte in 1909 de futuristische bom, die er toe bijdroeg om vele vooropgestelde burgerlijke gedachten af te schudden. De heropleving van het rasbewustzijn nauwelijks enkele jaren nadien, leidde tot de heel wat meer geweldige, lichtende en bezielende uitbarsting van de Italiaansche deelneming aan den wereldoorlog en dan van het Fascisme, de meest orgineele beweging, die onstaan is na een eeuw intellectueele overheersching der Fransche revolutie.
Het Fascisme, dat de overwinning der wapenen gevaloriseerd heeft en het prestige van Italië als volk en als staat verhoogd, is ongetwijfeld de voornaamste factor van den trots, die in de oogen van de hedendaagsche Italianen schittert. Maar om op krachtige wijze op de eigenliefde van de jonge geslachten in te werken, is het Fascisme er op ernstige wijze om bezorgd die opkomende geestelijke, artistieke en kultureele atmospheer met de krachtigste middelen te ondersteunen. De aansporing om ons ook thans nog de verleden grootheid waardig te maken, doet ons ten slotte minder met de vreemde doctrines ingenomen zijn, die onder den naam van verbazingwekkende artistieke veroveringen dit schitterend verleden, den onovertroffen schepper en meester der Europeesche kunst, hebben trachten te verduisteren en om zoo te zeggen te doen vergeten. Maar op kunstgebied moet elk verkeerd opgevat en theoretisch nationalisme als een doodsvijand beschouwd worden. Men moet weten wat er buiten ons land voorvalt en men mag de uitwisseling der gedachten niet van de hand wijzen. Zij die vóór het Fascisme uit onze tentoonstellingen en tijdschriften alle geweldige en decadente uitingen van de moderne kunst willen bannen, vergaten dat zij door de oogen te sluiten voor een anders vergissingen ten slotte blind zou worden en alle contact met de werkelijkheid van onzen tijd verliezen en dat men om te overwinnen de juiste waarde van de wapenen der tegenstrevers moet kennen.
Wij moeten het daarom eens worden over wat de echte Italiaansche traditie is, en den geest van verstaan en de oorzaken der continuiteit veeleer zoeken in het pictureel instinct van ons oud en edel ras dan in de vormen der artistieke uitdrukking.
Italiaansche traditie beteekent naar onze meening: klaarheid van vertelling; adel; gezonde zinnelijkheid; de schoonheidsidee in verband gesteld met de indrukken uit de natuur of met andere woorden keuze en verheerlijking van de natuurlijke elementen; liefelijkheid en kracht terzelfdertijd; opgeruimdheid maar geen
| |
| |
lichtzinnigheid; methode maar geen pedanterie; nooit koude, analytische weergave van de Natuur. Maar ook: nooit symbolistische, pessimistische of onstoffelijke vervalsching, nooit smaak voor het afschuwelijke, het wanstaltige, het monsterachtige, het zonderlinge, het duistere.
De jonge Italiaansche kunst volgt precies dezelfde traditioneele doeleinden zonder daardoor minder op de hoogte te zijn van de huidige strekkingen der internationale kunst.
Daardoor willen wij niet uitsluiten dat andere landen, waar de mist heerscht, ook hunne schoonheid en hunne eigenaardigheid kunnen hebben en evenmin volhouden dat het onmogelijk is gekweld te worden door nachtmerries, waaruit kunstwerken zouden voortkomen, of zoo verliefd te zijn op bevalligheid, dat daardoor verfijnde kunstwerken zouden ontstaan.
Maar we zullen hardnekkig staande houden dat onze allervurigste zon ook de vreeselijkste feiten en de afschuwelijkste schouwspelen met duidelijke lijnen omgeeft. En dat zij elk droombeeld verguldt.
***
De vreemdeling die zich een juist denkbeeld zou willen vormen van den waren toestand der plastische kunsten, zooals zij op dit oogenblik in Italië beoefend worden, moet dus alle namen van pseudowereldfaam vergeten, behalve twee: dien van den ouden en roemrijken Romeinschen schilder, Antonio Mancini, en dien van den krachtigen Napolitaanschen beeldhouwer, Vincenzo Gemito. Twee kunstenaars die verliefd zijn op de materie en getrouw aan de waarheid, wellicht zelfs te getrouw; toch beheerschen zij in zeer hoogen graad de plastische uitdrukkingsmiddelen. Bij deze twee wordt een Piemonteesch beeldhouwer gevoegd, die veel te Parijs geleefd heeft, maar noch in Italië noch in Frankrijk de officieele hulde gekend heeft en als een vooraanstaand en door de jongeren opgehemeld impressionist beschouwd werd: Medardo Rosso.
Terwijl de futuristische kunstenaars (Boccioni, Cerrà, Sant' Elia, Severini, etc.) en een Toskaansch schilder, tevens criticus en zeer verstandig letterkundige, Ardengo Soffici, er toe bijdroegen om door geschriften, polemieken en tentoonstellingen de Europeesche en voornamelijk de Fransche kunst te doen kennen, leefde en werkte er te Rome een door de natuur zeer begaafde schilder, eveneens een
| |
| |
Toskaan: Armando Spadini. Nu hij drie jaar geleden op veertigjarigen leeftijd overleden is, kunnen wij niet nalaten over hem te spreken, daar er zóóveel van zijn werk en zijn geest overgebleven is. Hij wist zijn geloof van overtuigd traditionalist hoog te houden en dit nochtans midden in de wanorde, die de kennis van de stoutmoedige Fransche kunst in het artistiek leven van Italië gesticht had. Terwijl de impressionistische en post-impressionistische windvlaag het cezannisme, het matiscisme, het cubisme, het negrisme en het Italiaansch futurisme de gemoederen in verwarring brachten, bleef Spadini, die de warme Venetiaansche tonen van zijn verguld palet ternauwernood wat helderder maakte met het klare roze en het fonkelblauw van den een of anderen impressionist, die trouwens afgekeken werden van en gecontroleerd naar de natuur, in hoofdzaak een goede beoefenaar van den vorm, van de compositie en het Italiaansche clair-obscur.
Hokvast en anti-mondain schilder als niet een, waren de onderwerpen van zijn schilderkunst van huiselijken aard. Hij beeldde zijn vrouw en zijn kinderen af in al de composities, die het leven hem inspireerde en hij wist er steeds op zeer schilderachtige wijze partij uit te trekken zonder ooit in het ‘literaire’ te vervallen. Ook dan wanneer diezelfde modellen dienden voor de veelvuldige studies en schetsen voor zijn groot, onafgewerkt gebleven doek ‘De redding van Mozes uit den Nijl’. Hier en daar een portret, vele stillevens en allerschoonste landschappen vormen samen met de talrijke doeken met naaktfiguren en kinderen het deel van zijn nalatenschap, dat pas nu na zijn dood op de artistieke markt hoog gewaardeerd en door de critiek definitief erkend begint te worden.
In 1913, 1914, 1915 vóór de deelneming van Italië aan den oorlog werden te Rome de schoone en moderne tentoonstellingen van de ‘Secessione’ gehouden, waarop men naast de werken van de impressionisten en van Cézanne, Matisse en Picasso, die van de stoutste vooruitstrevende Italianen aantrof. Te Florence in het tijdschrift ‘La Voce’ (De Stem) en daarna in het blad ‘Lacerba’ bevocht Ardengo Soffici, hierin door de futuristen bijgestaan, een schoonen strijd tegen de officieele kunst. Na den oorlog en na den dood van Boccioni, die de vurigste futuristische schilder en beeldhouwer was, verlieten vele anderen die revolutionnaire stellingen. Carria en Soffici maakten geen deel meer uit van de futuristische groep; en Sironi
| |
| |
zonderde zich af in een werkzaam stilzwijgen, dat nadien de beste vruchten voortgebracht heeft.
Ardengo Soffici heeft in het inleidend woord van den catalogus zijner persoonlijke tentoonstelling, gehouden op de internationale Tentoonstelling te Venetië, het volgende geschreven: ‘Van dat oogenblik af (na den oorlog), overtuigd dat er maar één weg is voor de ware echte schilderkunst, die nl. die zonder afwijkingen en zwenkingen leidt van de Grieken tot de Pompeianen, van Mesaccio tot Goya, tot Degas, tot Fattori, werd het mijn inzicht op dien rechten weg tusschen het verleden en de toekomst, dien ik den weg der realistischen synthese noem, te komen of liever er mij op te houden, maar met grooter vastberadenheid er op voort te stappen naar de mate mijner krachten. De werken, die ik thans voor het publiek tentoonstel, vertegenwoordigen de eerste dagmarschen van deze reis, die niet meer op goed gelijk af volbracht wordt’. Het huidig schilderwerk van Soffici is eenvoudig, kloek en vol gezonde volksheid: landschappen en figuren uit Toscane.
Ook Carlo Carrà, die na het futurisme een parenthesis gekend heeft, die door hem ‘metaphysisch’ genoemd werd, omdat zij op de oorspronkelijke vormen en op den eenvoudigen, stevigen en primitieven smaak voortbouwde, is thans teruggekeerd tot de zuivere natuurcontrole onder toepassing van al het plechtige, dat hij in de geometrische vormen en van al het wezenlijke, dat hij vooreerst in de analyse en daarna in de synthese van de voorstelling geleerd heeft.
Landen waarin de bewoners schaars zijn, doch de teekens van het leven altijd zichtbaar; kleine streken grijs-wit en rozerood van minuscule kubieke boerenhuisjes, badend in een volheid van lucht, zacht afgebakend, uitgerafeld en glimmend gelijk rails; ossen of honden in vaste lijn uitkomend, als geboetseerd in het leem van den oever; breede banen soms vol blij rumoer, doch nu zoo verlaten als de pyramiden in de woestijn, en geometrisch als een theorema in de stilte van den valavond.
Een ander eigenaardig artist is Giorga De Chirico reeds deelgenoot in de ‘Metafisica’ van Carrà. In zijne schilderijen vereenigt hij in een soort hybridisch huwelijk formeele herinneringen van den Quattrocento met latijnsche literaire; soms uitgedrukt in sombere zestieneeuwsche hulsels, soms in de geverniste lucht van het verwonderd romantisme der Duitsche achttiend'eeuw. Voor 't oogenblik
| |
| |
Grazzia Deledda
| |
| |
verblijft hij te Parijs, zooals insgelijks, sedert vele jaren reeds, Gino Severini, een ander ex-futurist, vandaag een steun van het ‘Classicisme’. (Hiervan getuigt, benevens zijne schilderijen, een boek dat hij onlangs uitgaf: ‘Dal cubismo al classicismo’). Karakteristisch voor de huidige Italiaansche kunstenaars is hunne breedere cultuur en hun gemak van schrijven. Inderdaad alle bovengenoemde schilders, zoowel als schrijver van dit artikel Cipriano Efisio Oppo, van wien we voor duidelijk uitkomende redenen niet kunnen spreken, zijn niet alleen schilders, maar ook nog schrijvers en strijdende kritiekers.
Een ander artist die van het futurisme komt is Mario Sironi, en in schijn een weinig minder luidruchtig is hij de meest vooruitstrevende van allen gebleven, met een bijna monochroom schilderen, waarin hij de vermoeide formeele classiciteit der pompeiaansche decoratiekunst vereenigt met een zeker zestiend'eeuwsch Napolitaansch brio. En in deze dramatische donkerte, doorkliefd door plotse, geweldige lichtflitsen, en met de vastheid van het teeken, slaagt hij er in het onderwerp vast te leggen als onder de nachtmerrie of het sombere visioenachtige voorgevoel van een of ander ramp. Machtige illusie, somwijlen, van Grand Guignol'. Verluchter van het dagblad door Beniti Mussolini bestuurd, is hij de geniaalste, de meest begaafde, der fascistische caricaturisten. En welke vaardigheid als teekenaar van affiches! Moderne decorateur, altijd blijft hem de inspiratie getrouw, en vindt hij er de gepaste vorm voor: het sommaire der kleuren, de eenvoud der gedachte, de synthetische juistheid, zijn voor hem noodzakelijke gaven, en meer dan 't zij wie ook, bezit hij ze.
Rond Simoni heeft zich te Milaan een groepje jonge kunstenaars geschaard, die zich den ‘Novecento’ groep betitelt. 't Zijn allen fascisten, gelijk trouwens alle artisten van eenige beteekenis in Italië, en gelooven aan de mogelijkheid van een nieuw classicisme. In vriendelijke tegenstelling met de groepen van Florence en Rome, eerder geneigd om een ‘realisme’ terug te vinden dat altijd de grondslag der Italiaansche kunst was, streven deze jongelingen integendeel onvermoeid, niet om een artificieelen fascistische stijl te scheppen, maar om door hunne individueele en collectieve krachten, het geloof in een nieuwe Italiaansche grootheid uit te drukken
Tusschen de voornaamste ‘novocentisti’ mogen Funi van Ferrare en den Romagnaanschen Saliette genoemd worden.
| |
| |
Zoo ook in den Toskaanschen groep zijn Baccio Bacci, Franco Dani, Ricci, Lega, Rosai, de rechtstreeksche erfgenamen van het realisme der ‘vlekkenmakers’ (tachisteo) van den ‘ottocento’, en nog meer misschien, van Ardengo Soffici.
In den Romeinschen groep trachten de jongeren, sinds het afsterven van den grooten Spadini, een Toscaan maar te Rome gevestigd, naar meer individualisme, voor zooveel ze te groepeeren zijn, kon men ze nog al gemakkelijk indeelen in Neo-klassiekers en neorealisten. Ferruccio Ferrazzi, een uitstekend teekenaar, een gedistingeerd schilder, die alle moderne ervaringen heeft meegemaakt zit om zoo te zeggen schrijlings over de twee strekkingen. Beslister aan den dagelijkschen omgang met de natuur getrouw, zijn de koppige en geduldige Carlo Socrate, de meer begaafde, maar minder vaststaande Virgilio Guido, Amerigo Bartoli, de Signora Cecchi-Pieraccini, leerling van Spadini, Nino Bertoletti, en de nederige ondergeteekende. Langs de andere zijde kunnen we Antonio Doughi, Gilberto Cerachini, en het mager groep der futuristen door Prampolini, Pannaggi, en Paladini geleid, plaatsen.
Van de overblijvende futuristen sprekend, valt er aan te duiden dat hun artistieke pogingen voortaan bepaald naar decoratieve en toegepaste kunst gaan. Op gebied van decoratie en scenografie, heeft het Italiaansch futurisme den stempel van Europeesche kunst aan zijn gewrochten gegeven, zooals onlangs in de groote tentoonstelling van decoratieve Kunst, te Parijs, kon bestatigd worden. Fortunato Depero met zijn futuristische wandtapijten, en Enrico Prampolini met zijn schetsen voor het tooneel, hebben een grooten internationalen bijval gehad.
Twee schilders, moeilijk om te classeeren, maar wier werk het onrechtvaardig zou zijn dood te zwijgen, zijn Felice Carena en Felice Casorati. Alhoewel beide Piemontesen zijn, loopt hunne kunst toch ver uiteen. De eene, Carena, altijd aarzelend over de te verkiezen wegen, heeft zich nu gewijd aan de groote mythologische tema's der Venetiaansche schilderkunst. Hij schildert groote gewrochten, naakte figuren en landschappen, met een accent van droeve verzuchting naar deze ongenaakbare en verre grootheid. De andere, Casorati, doortrapte kenner van alle internationale sensibiliteit op kunstgebied, indien hij niet veel originaliteit aan den dag legt, toch weet hij de bevalligheid eener geraffineerde kunst in de Vlaamsche manier met herinneringen aan Quattrocentiste italiaansche ara- | |
| |
besken, te paren in eene koude harmonie, die hij zelf ‘platonisch’ noemt.
We hebben hier alleen gesproken van de voornaamsten tusschen de huidige jonge Italiaansche schilders; van de welke geen een ouder is dan het Hoofd van het Fascisme, terwijl de jongsten twintig jaar oud zijn. Het zijn de geslachten van den Oorlog, van de Victorie en van het Fascisme. Met opzet hebben we slechts van deze gesproken, overtuigd dat de anderen niet interessant zijn.
***
In dezelfde historische en intellectueele atmosfeer staan de beeldhouwers en bouwmeesters van wie we nu zullen spreken.
Atillio Selva, uit Trieste, had zich reeds vóór den oorlog, doen opmerken in de romeinsche ‘Secessione’ tentoonstelling, door zijne natuurlijke gaven voor plastiek. Indien een stijl à la Mestrovich en à la Bourdelle de ziel dier beeldhouwkunst aan den aanvang gevangen hield, is later, en vandaag nog, de originaliteit wakker geworden in de realistische school der natuur. De kunst die er uit voortgesproten is, heeft aan zuiverheid en kracht gewonnen. Selva is huidig met Dazzi, een der sterkste beeldhouwers, niet alleen in Italië, maar ook in Europa.
Arturo Dazzi is met eene overgroote gemakkelijkheid begaafd, die hem in 't eerste scheen te doen overhellen naar al te gewone en ordinaire vormen. In de laatste jaren echter, heeft hij met een taai gewroet, zijn manier zoozeer verbeterd, dat hij vandaag aangenaam heerscht door de bevalligheid van zijn stijl, stevig en gezond, over de lompe misbaksels van Fransch en Duitsch neo-classicisme.
Een eenvoudig en vaardig kunstenaar is Giuseppe Graziosi; schilder en beeldhouwer te gelijk, in den geest van het impressionisme, maar verrijkt met een zekeren zin voor het barokke; waardoor zijn werk een typisch Italiaansch karakter verkrijgt. De romein Alfredo Biagini is integendeel een klassieker; met een soms verbijsterend eklektismus, Hij bezit bovendien een zeldzamen zin voor het decoratieve; en heeft in dit genre, met de etsnaald en den beitel, in hout, in gips en in majolica, werk voortgebracht, dat hoewel klein van omvang, beslist merkwaardig is.
De venetiaan Torresini is een eerlijk waarnemer van de schoonheid van het menschelijke lichaam; onzeker nog, maar ijverig gewetens- | |
| |
vol en volhardend. Daarentegen bezit die andere venetiaan Arturo Martini, een buitengewoon technische waardigheid. Een zeer revolutionair temperament bovendien, die ons telkens weer verbaast door zijn verrassende evoluties, van het extreme modernisme naar de oudste oudheid; van de negerkunst naar een zuiver klassicisme; om zich ten slotte met een nadruk die op een bestendige keering wijzen zou, te verdiepen in de studie der toskaansche quattrocentisten, en daardoor naar een sterker realisme. Een mededinger van hem is Guvrino Ruggeri, die eerst leerling js geweest van Dazzi. Zijn beeldhouwwerk is streng en ietwat boersch, doorvoeld en vol durf. Het verraadt nog te veel onzekerheid; dit is nog niet gegroeid tot een bloedeigen stijl en herinnert nog aan de kunst onzer groote primitieven. Maar men bedenke welk een succes dergelijke proeven in Frankrijk zouden hebben. Wij aanvaarden geen plastische kunst meer die alleen gegrondvest is op mode of excentrische decadentie. Onze beeldhouwers en schilders weten dat het niet volstaat met iets voor den dag te komen dat blijkbaar gedurfd is en van een opdringerig modernisme, om te triomfeeren. De kritiek in Italië is scherper dan in Frankrijk; ze is niet zoo buitensporig, ze is vrij en onpartijdig.
Verder dienen de namen vermeld van de beeldhouwers Drei, Maraini, Andreotti, Martinuzzi en, laatste maar niet de minste, Adolfo Wildt. Wildt behoort niet meer tot de jongsten. Hij is een buitengewoon vaardig kunstenaar van het marmer.
Maar zijn werk lijkt me eer gothiek dan italiaansch. Gezien echter het belang van dit oeuvre en den strijd die er omheen gestreden werd, konden we dit echter niet onvermeld laten.
***
De Italiaansche bouwkunst is deze laatste jaren met reuzenschreden vooruit gegaan. Ze was zoo laag gezonken dar ze alle oorspronkelijkheid verloren had, en nog slechts met een ergerlijke eentonigheid de oude akademische formules toepaste. Het was er zoo treurig mede gesteld dat men met een beklemd hart toezag hoe de moderne noodzakelijkheden in onze prachtige oude steden, een dringende oplossing eischten. Het is inderdaad een angstwekkend probleem van wie in steden als Firenze, Rome en Napels, de oude schoonheden ongeschonden behouden wil en terzelfdertijd door het
| |
| |
Prof. G.A. Borgese
| |
| |
aanleggen van breede lanen en verkeerswegen, uitwegen scheppen wil voor de moderne bedrijvigheid.
Maar het kan niet nadrukkelijk genoeg worden herhaald dat wij Italianen, die zooveel musea rijk zijn en wier steden zelf in vele gevallen als echte musea kunnen gelden, dat wij Italianen vooral geen valsche antieke stijl kunnen dulden. Het is onze droom en ons streven een nieuwen stijl te vinden, een eigentijdsche stijl, zoo schoon en indrukwekkend dat hij niet verbleekt naast het werk der voorbije eeuwen. Maar het zou dwaas zijn, rond onze steden, waar we nog over de vrije ruimte kunnen beschikken, te bouwen alsof ons ruimte ontbrak. De wolkenkrabber is eenvoudig geboren uit de noodzakelijkheid om in de hoogte de plaats te vinden die in de breedte ontbreekt. Dit weze niet gezegd uit vijandigheid tegen den wolkenkrabber, maar om duidelijk te maken, dat waar wij de moderne bouwmiddelen willen aanwenden en de technische ervaring van de reusachtige amerikaansche constructies willen ten nutte maken, wij deze hebben toe te passen met onzen eigen smaak en volgens een eigen en oorspronkelijken stijl.
Voor den oorlog stonden onze bouwmeesters in den toover van de duitsche en oostenrijksche architectuur. En velen hebben zich daarvan nog niet bevrijd. Maar de Fascistische regeering heeft den grooten stoot gegeven voor de vernieuwing. Het moedige plan van verbouwing onzer groote steden is werkelijk op heel moderne wijze opgevat. Vooral te Rome, de eeuwige hoofdstad, wiens naam als een ondoofbare baken elke nieuwe jeugd toestraalt. Maar de vreemdeling die nooit het geluk had Rome te bezichtigen kan zich bezwaarlijk voorstellen hoe geweldig moeilijk het is vijf en twintig eeuwen geschiedenis en architectuur, te evenaren. Het programma van Mussolini die eerbiedig onze roemrijke herinneringen bewaren wil en angstvallig de zoo talrijke getuigen van een voorbije grootheid wil behouden, maar die tevens openstaat voor de modernste en meest gewaarde ideeën; en steunt al wat getuigt van stouten durf, - is inderdaad van een verbijsterende grootheid. Maar het Italië van heden heeft niet alleen het geloof; heeft niet alleen de hoop; het heeft ook den wil te verwezenlijken. Of juister: Italië is bezig te verwenlijken. Daar werd in deze laatste jaren met een koortsigen ijver gearbeid. Binnen vijf jaar, heeft de Duce gezegd, moeten al de problemen der hoofdstad opgelost zijn. Oude gebouwen die nog bedolven zitten, moeten worden blootgelegd; andere moeten worden bevrijd van de kleine gebouwtjes die er als oesters tegen- | |
| |
aangedrukt zitten en terug geschonken worden aan de bewondering van de Italianen niet alleen, maar van heel de belangstellende wereld. Breede moderne lanen, autobanen en onderaardsche tramlijnen, zullen dit eeuwenoude complex moeten doorkruisen zoodat het moderne leven er kunne doorheen stroomen zooals eenmaal het oude er doorheen bewoog.
Maar wij hebben er ons hoofdzakelijk voor te hoeden ons niet te laten verleiden tot rethoriek. Wij moeten nieuw bouwen, in den eigen stijl van onzen tijd. Zij die meenen dat het Fascisme de gereede drager zou kunnen zijn van een nieuwe keizerlijke kunst in den geest van het oude Rome, gelieven te bedenken wat dergelijke artistieke terugkeer onder Napoleon heeft beteekend.: akademisme, valsche grootheid en tweede handsch stijl. Wel nemen we aan, dat deze dingen met het fransche karakter vereenigbaar waren; maar met ons italiaansch karakter waren ze en blijven ze onvereenigbaar. Daarom zou deze architektuur in Italië nooit dat weidsche panaché hebben gekend van pralerige, lichtelijke ironische en theatrale reconstructie van een voorbije kunst. Dat lag echter geheel in de lijn der fransche kunst dier dagen; het was het logisch gevolg van den geest die de woordvoerders van de Fransche Omwenteling bezielde. In elk geval, wij zijn ervan overtuigd dat dergelijke keizerlijke kunst zoo zwak en belachelijk zou zijn als een moderne leger dat gekleed en bewapend zou zijn naar de wijze der oude Romeinen.
De buitenlandsche kritiek vergisse zich dus niet. De fascistische architectuur zal geen valsche oud-romeinsche kinemakunst maken; maar zal er naar streven, in zijn volle schoonheid, de vurige ziel van het nieuwe Italië te doen uithalen.
Nota der Redactie. - Met een bescheidenheid die hem eert, heeft de h. Cipriano E. Oppo geheel onbesproken gelaten de waarde van zijn uitstekend schilderwerk en de belangrijkheid van zijn kritischen arbeid. Aan het einde van dit nummer vindt de lezer enkele bijzonderheden over deze vooraanstaande figuur in de moderne italiaansch kunst.
|
|