Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1930(1930)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 243] [p. 243] Bij het sterfbed van Z.E.H. Aloys Walgrave O adelkrone van een volschoon leven: dat dit zou einden in een lang zacht lied, wijl boven lichaams uitgedorde riet, de ziel, - àl zon, àl wiek, àl lach, nog steeds bleef zweven! De stralen die gij staag hadt uitgezonden, zijn weergekomen allen om uw spond vergaard, tot snaren nu, tot eene harp gebonden, waar teederlijk uw' hand alover vaart; en, blijd ontpluikend straal na strale dien waaier dien steeds zon doordrong, àl liefdeboodschap werd uw tale, àl kus, àl dauw wat die mond zong. Maar als vóór hooger wolkendë altaren gedreven op een serafszucht ontblaârde uw mond toen Moeders ‘Memorare’ als rozenval in reine lentelucht. Tot jeugdige Joanneslok ging vloeien rond 't schimmig Lazarusgelaat de blesse blond; de lach opzweefde en hing te bloeien als spieglend boven ooge' en mond. [pagina 244] [p. 244] Den ban der zoete Moeder waart gij ingetreden, die wenkt in zonnig vrede-en-minpriëel: haar liefde glom in uwe mondgebeden, haar gracie leidde uw lieflijk handgevêel. Ei, leewerk die hadt aan de zon gedronken... zoo zoet is 't lied welk gij ons van daarhoog, te preevlen in den blauwen hemelboog, onz' ziel en zinnen werpt vol vonken! O ziel, o hooge tril, het àl ontstegen, hoe spant gij tintlend boven aarde en tijd te stralen in de stille hemelwegen, klaar, zoet en schoon, in heerlijkheid. Joris Caeymaex. Woensdag 26 Februari 1930. Vorige Volgende