Dr. Frederik van Eeden en de Muziek
door F.A. Brunklaus
Lang niet alle literatoren waren of zijn muziek-minnenden; laat staan, dat ze alle muziek-kennis zouden bezitten. 't Is nog niet zoo lang geleden, dat een heele reeks nederlandsche romanciers uit bevoegden mond een rake afstraffing te hooren kregen om hun beschamende onwetendheid op muzikaal terrein, een onwetendheid, die aan flaters 't aanzijn gaf, welke den muzikalen lezer hunner romans bij de meest ernstige bedoelde passages vaak in lachen doen uitbarsten.
Veel letterkundigen spraken over de muziek nooit anders, dan in vage, algemeene termen, uiting gevend aan een ongevoelde waardeering, van de schoolbanken overgehouden, maar nooit aan de werkelijkheid van klank en rythme getoetst en verdiept tot de bewustwording van de onstoffelijkste aller aardsche schoonheid, die muziek heet.
Onder de vaderlandsche woordkunstenaars, die ten opzichte van de muziek, noch onwetend noch onverschillig waren, moet Frederik van Eeden met eere worden genoemd. Er is van hem bijna geen werk verschenen in dicht of ondicht, waarin deze kunst geen rol speelt, of waarin hij haar geen hulde-woorden wijdt.
Van Eeden is één der weinige, muzikale naturen onder de Tachtigers. Hij ook was één der schaarschen, die zangerige verzen schreef, geschikte liederteksten voor den toonkunstenaar.
Jong nog, leefde er in Van Eeden liefde tot de muziek. Reeds vroeg is hij een trouw bezoeker van concerten en geregeld te gast bij families, die onderlinge muziek-beoefening tot hare voornaamste ontspanning maakten. En uit zijn dagboek blijkt, hoezeer de muziek hem pakt, hem begeestert. Zij is dan reeds meer voor hem dan een aangename gehoorstreeling na een dorren, eentonigen dag. Dan reeds erkent hij, - direct, niet via bombastische tractaatjes over tot de sferen opvoerende of ten Hemel strevende ‘toonen’, - de verreinende en verheffende macht der goede muziek.