Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1930(1930)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] Deemoed Keer in tot u; en dankt, die lijdt, den Vader die zijn kind kastijdt. Want zeldzaam is de zuivre ziel, die lachend in Gods armen viel. Wij zijn te ziek, te laf en zwak, tot God ons hart in scherven brak; wij moeten van onszelf ontdaan, en schreiend in de glorie gaan. Het leven is een vreemde vrucht; smart is de bij die 't best bevrucht. Maar wie proefde als na d' engsten nood, de weelde van een bete brood; wie weet wat elk verlies herwon, die 't duurste nog niet derven kon! Wij moeten wennen aan het leed; wij moeten leeren, gevensreed', elk uur te geven, ongevraagd, 't verkoren deel dat God behaagt. Want 't gauwste geeft en 't gulste geeft, die 't beste alreeds geschonken heeft. Wie d' eenvoud van dit woord verstaat, en d' eengen weg den loutring gaat, [pagina 52] [p. 52] die weet, als dood zijn kroost bezocht: de zwaarste is, grafwaarts, de eerste tocht. Want d' eersten drukt opstandigheid; den tweeden schraagt deemoedigheid. Maar moeizaam vindt ons aangezicht de vaste vrede van dit licht. Van zonne niet, van vreugde niet, de zielen rijpen van verdriet. Aug. Van Cauwelaert. Vorige Volgende