Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1929
(1929)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 658]
| |
Te Paard door IJslandGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 659]
| |
anderen zijn terugslag in de prijzen. Een goed rijpaard kost op IJsland voor 't oogenblik duizend kronen, of meer, en is dan te vergelijken met 'n wipstoel op veren in uitstekenden staat. Een dragelijk beest is er tegen 4 à 500 kronen óók te krijgen; doch andere zijn maar 'n honderd kronen waard, en dan zijn 't er, die een nieuweling over den kop gooien en waarop je niet gemakkelijker zit dan op een eenvoudige houten bank. Behalve de passen van het gewone, middeneuropeesche paarden-repertoire, draf en galop, hebben deze begaafde dieren ook nog twee andere soorten van gaan, en wel: skeid, dat wil zeggen iets als de gang van 't kameel, en tôlt dat een niet te vertalen begrip uitdrukt. ‘Tölt’ is een soort van trippel-draf, waarbij het paard de pooten beweegt als trommelslagers; maar in plaats van hierbij b.v. den rechter voorpoot en den linker achterpoot tegelijkertijd tegen den heuvel aan te planten, haast gelijktijdig als bij gewonen draf, doet het IJslandsche paard dit met 'n tusschenruimte van een halven stap, die de maat syncopeert. IJslandsche jazz! Daarbij wordt de hoefslag dubbel zoo ‘vol’ gehoord, en vlug, als wanneer gewone paarden draven: en wanneer men dit nu in een ‘vertraagden film’ wilde weergeven, zou je tot je ontzetting bevinden, dat het paard daarbij maar één poot op den grond heeft, en drie in de ruimte tegelijkertijd. ‘Tölt’, die ook nog genuanceerd kan worden en op verschillende wijzen uitgevoerd, geldt als zeer fijne dressuur. De kleine, vlugge bewegingen hebben ten gevolge, dat de ruiter weinig of niets van schokken merkt. En nu kan er niet genoeg de nadruk op gelegd worden, hoe oneindig veel dit beteekent, een goed paard te hebben op reis door IJsland. Een slecht paard kan zoo-wat alles voor je bederven, maar een vriendelijk en verstandig dier maakt een tocht door IJsland tot mee van het heerlijkste, dat welk land in Europa ook, den reizende kan bieden. Want het is een bekoorlijk land, en boven alle beschrijving mooi. Men stelt zich IJsland zoo gauw voor als iets eentonigs, dat grauw is en norsch. Maar het is juist heel, heel anders! Als de zon er schijnt, - en dat is hier lang zoo zeldzaam niet, - vertoont het eiland een ware kleurenweelde. Het licht dan in waarheid, alsof het een eigen glans afstraalde. Groene wallen, smaragdgroene, fluweelig-diepe en geurenrijke, zooals je die alleen ziet op de eilanden in den Atlantischen Oceaan. Zwarte rotsen met stralende toppen. Zandsteengebergten die bloedrood glanzen in de zon. Een onzegbaar licht, blauwe, doorschijnende hemel, zooals die zich ook welft over de ijsvelden bij de | |
[pagina 660]
| |
Pool in de zomermaanden. Het is een natuur in zoo stijlvollen, architectonischen opbouw, als maar weinig oorden in de wereld te zien geven. Heldere, loutere verven die scherp op elkander afsteken. Rotsen die den vorm hebben van pagoden en van kathedralen. Er is een tempel-stemming over IJsland. En was het land niet ook aanvankelijk als tot een tempel van den geest gewijd! Vooraleer nog Noorsche Vikings daarheen kwamen, hadden Iersche monniken reeds den weg gevonden naar dit verre eiland, en er woningen gebouwd. Hier leefden deze, zonder toekomst, zonder vrouw, alleen met hun gedachten en hun God, in de majestatische natuur. Het heele land was als één groote kerk. Wat moet het een wonderlijke dag geweest zijn, toen er het eerste Vikingschip bij dit heilige eiland kwam aanzeilen! Met de Noormannen kwam het leven naar IJsland. Kamp en strijd en de bandelooze hartstocht van het bloed. Rondom de hoeven der hoofdmannen bruisten de felle en bloedige familietwisten, zooals om de burchten der ridders op het lage land van midden-Europa. De stuurlooze kamp van een jong geslacht om goed en macht, om manneneer en vrouwenmin. Nóg liggen thans de meeste IJslandsche heerenhoeven op dezelfde plekken als in den tijd der Vikings, toen deze met een onverbeterlijken speurzin er hun bouwplaatsen uitzochten. Maar nú heerscht er stilte rondom. Droomend, naar-binnen-gekeerd en vol van herinneringen, liggen er die huizen nu, met hun zilvergrauwe gevels, of half begraven in groene dellingen. Groote zwermen van meeuwen komen er binnenscheren van de zee uit; honderden veldsnippen zitten er in 't gras. Het geruisch van wind en van verre watervallen...... Maar geen spoor van industrie. Geen spoorlijn, geen autoweg. Alleen maar karresporen en paardehoeven in lange voren, zooals skipaden in Noorwegen over de heuvels gelijnd liggen. Een grootsche vrede ligt er over het landschap. Tempel-stemming. Het is geen oord voor toeristen die op comfort gesteld zijn, op behoorlijke hotels, op jazz of cinema; maar een onvergetelijke herinnering draagt diegene ervan mee, die het zeldzame en onaangetaste zoekt, die houdt van 't landschap om dat landschap alléén, - dat er droomt als een doorneroosje, eer nog eenige prins, Industrie genaamd, het gewekt heeft. |
|