Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1929
(1929)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 628]
| |
De Skandinaafsche Muziek.
| |
[pagina 629]
| |
Een prachtige groep krachtige kerels die allen hebben gezongen op hun eigen wijze, maar in denzelfden geest: de geest van het ras. Hun personaliteiten zal men allicht onderling verwarren, maar hun Skaninaafsche karaktertrek ligt er boven op; hun klanken zijn die van het noord-land en op het overige van de wereld wordt anders gezongen. Afiniteiten bestaan er wel. In Tcheco-Slowakije hebben Smetana en Dvoràk de meeste overeenkomst getroffen met Gade en Grieg. Smetana's cyclus ‘Ma Vlast’Ga naar voetnoot(1) en daaruit vooral: ‘Z ceskyc luhuh a haju’Ga naar voetnoot(2) en ‘Vlatava’Ga naar voetnoot(3) is hiervan een teekenend bewijs. Dvorak's Symphonie ‘Uit de Nieuwe Wereld’ klinkt hier en daar als een heilgroet aan Grieg, maar op andere plaatsen is het een kreet van solidariteit met de kameraden uit Finland. Toch blijft er een opvallend verschil van temperament waar te nemen: de wrange, wilde Boheemsche landaard is de bezieler der Tcheksche scheppers: daartegenover stellen de Skandinaviërs, vooral de Noren, hun goedige inborst. Borodine, en met hem al de Russen, zou men ook in veel opzichten met de Skandinaviërs kunnen vergelijken: in beide rassen ontdek ik den droomerigen blik naar den onzekeren horizont. Maar de Noren bezitten niet dien eleganten trots, ze kennen niet het schrijnende aksent der Russen. De Duitsche muziek - en dit is verwonderlijk om zeggen - staat nog verder van de Skandinaafsche dan de Tcheksche of de Russische. Constructie, architectuur, systematiek zijn Duitsche begrippen in de muziek die onvereenigbaar zijn met de volksche lyriek der Noren. Ik spreek hier van de heele Duitsche muziek, behalve van Beethoven: de Koning. Beethoven's universaliteit-zelf is een struikelblok waar het vergelijkingen geldt. Beethoven omvat gemakkelijk alle uitingen, zij heeft ze alle in zijn greep, maar geen enkele heeft wat van hem. Bij het hooren van het Scherzo der Negende bijvoorbeeld, kan ik me telkens niet weerhouden te roepen, letterlijk te roepen: Hoor daar zijn de Russen! En toch staan de Russen in hun werk zoo ver van dat Scherzo...... | |
[pagina 630]
| |
Zoo ver liggen Duitsche en Skandinaafsche muziek niet van elkaar, of men komt toch tot de bestatiging dat ook hier de Duitsche muziek haar invloed heeft laten gelden. Niels Gade o.a., gaf reeds vanaf zijn jeugdwerk ‘Naklanken uit Ossian’ sterk toe aan Mendelssohn's bekoring; wel behoudt hij een groot stuk van zijn eigen karakter maar de sporen van dien invloed zijn terug te vinden doorheen al de latere symphonies, de kamermuziekwerken, de sonaten. Christiaan Sinding's lieve persoonlijkheid werd vroegtijdig gefascineerd door Wagner. Zijn klavier-trio bijv. is een orkestraal opgevatte Wagner-reminiscencie, met veel rumoer dat niets heeft te beteekenen. Uit zijn jonge jaren kwam ons van Sinding menige zuivere perel overgewaaid. Een nederige, en nochtans in de hoogste mate oorspronkelijke is Halfdan Kjerulf. Weinig kent men hier van dezen ras-echten Scandinaaf; en daar is toch zooveel frissche noorderlucht in zijn toondichten. Ik bezit van hem een piano-bundeltje met een tiental ware meesterwerkjes. Veel beter kennen wij Johan Svendsen, vooral door zijne Romance voor viool. Die Romance - een verklankte novelle van Bjórnson gelijk - is een mijlpaal in de viool - litteratuur en al hadde Svendsen enkel deze bladzijde geschreven, dan nog zou hij als een der grootsten uit zijn land moeten vereerd worden. Wie van ons heeft er zijn hart niet voelen week worden en wegsmelten van louter ontroering bij het hooren van zooveel eenvoudig schoons? Alhoewel Svendsen een groot deel zijner studiën in Duitschland deed, onder leiding van Richter en van Dr. Hauptmann, bleef hij toch een kern-gezonde van uit het noorden. Vol eerbied noem ik hem een man van edelen bloede. Wanneer genieten wij hier in Vlaanderen de vreugde eener uitvoering van zijn symphonisch en zijn kamermuziek-werk? Ik ken van hem: twee symphoniën; de Noorsche Rapsodiën; de ouverture: Sigurd Slembe; een fantazij: Romeo en Julia; twee snaar-kwartetten; een kwintet, een oktuor voor snaren, e.a. Men ziet, de keus is ruim. En zoo staan we nu voor den prins der Noorsche zangers: Edvard Grieg. Van dezen muziek-reus mag gezegd worden dat hij buiten zijn regionalisme om, ook nog een niet te onderschatten universeele beteekenis heeft. | |
[pagina 631]
| |
Wie zal uitmaken in hoeverre Grieg's invloed heeft meegeholpen aan de geboorte van het impressionisme? Debussy, Guy Ropartz en Florent Schmitt althans vertoonen meer sporen van den Noor, dan de Fransche kritiek zoo in de wandeling wel wil toegeven. Luister maar eens naar Debussy's ‘Quatuor’, naar ‘Cloche’ en ‘Feuillets de voyage’ van Schmitt, naar ‘Musique au Jardin’ van Ropartz. De cerebrale zuiderling en de positieve Duitscher verwijten wel eens aan de mannen van het noorden: ‘dat ze niet weten wat ze willen’ en hiermede wordt dan gedoeld op de nevelachtige oplossing, die hun zeer klaar aangevatte stellingen meestal krijgen en - dat is zoo - men moet het bekennen: zooals ik reeds zegde zijn de Skandinaviërs niet doortastend tot het uiterste. Hun kinderlijk gemoed domineert de sterke spieren en zoo zijn al hun manifestaties een mengeling van kracht en dichterlijke bespiegeling; dat is nu eenmaal de trek van hun karakter. Grieg's techniek is daarom juist zoo wonderlijk in harmonie met de psychologie van zijn volk: zijn eenvoudige, met kruim gedachte melodiën worden door zijn Chromatische harmonie als gedragen naar de regionen van het onbestemde; dit geeft aan al zijn scheppingen een ongekunstelde suaviteit - een iets waarvoor ik geen woord vind - iets dat ons hart doet zwellen van vage verlangens. Grieg's chromatisme wordt gaandeweg beschouwd als een fiktief systeem; dit is toch een dwaze voorstelling, zou ik zeggen. De vorm is immers slechts een noodzakelijk gevolg van den inhoud, dat staat onomstootbaar vast. Bij Grieg moet hieraan minder dan ooit getwijfeld worden, daar men toch al te duidelijk ziet hoe juist zijn chromatisme een der merkwaardigste karaktertrekken - ik zou met menigeen kunnen zeggen: gebreken - van het Skanidinaafsche ras in het licht stelt. Grieg is om zijn volks-karakter een ware Noorsche nationale held. Meest al zijn werk is geinspireerd door volksliederen uit het Vaderland; geen enkel is zoo onvervalscht, zoo specifiek Noorsch dan hij. Evenals Svendsen studeerde nochtans ook hij in Duitschland, met Richter, Moschelis, Reinecke, Hauptmann, Wenzel en Liszt. Vanaf zijn zesde levensjaar kreeg hij echter muziek-onderricht van de rijk-begaafde kunstenares: zijne Moeder. Is het aan haar te danken dat Grieg onverbasterd weerkeerde uit Duitschland? Op Grieg is het schoone woord van Emmanuel De Bom van toepassing: ‘Hij had de groote gave zich uit te drukken in een rustigsterke, diep-persoonlijke taal, en op zulke breed-simpele wijze deed | |
[pagina 632]
| |
hij dit, dat het zijn medemenschen niet meer dan noodig aan hoofdbrekens zou kosten om zijn gang te verstaan.’ Grieg's tooverklanken zijn overbekend in Vlaanderen. Iedereen heeft menigmaal meegeklaagd met Solveyg; meegetreurd met Peer Gynt bij Ases dood en wie heeft er niet in zijn verbeelding Anitra zien dansen op de wijs van Grieg? Wie heeft er niet meegehuiverd met Peer in de halle des bergkonings? Bestaat er eigenlijk wel een schooner lied dan Griegs' ‘Ik bemin U!?’. Vast en zeker bestaat er weinig in de klavier-litteratuur dat kan vergeleken worden met zijn Ballade opus 24: ‘Variaties op een Noorsche volkswijze’. Die ballade is zijn meesterwerk: een monument aan het Noorsche volk, een volledig psychologisch document in klanken. Grieg's productie is verbazend. Voor piano schreef hij een 70-tal lyrische stukken, waaronder: volkswijze, vaderlandsch lied, Halling, Vlinder. In de Heimat, Aan de Leute, Lied der boeren, Bruiloftsdag op Troldhangen, Woudstilte, e.a. een sonate, het overschoon concerto in la klein, een der hechtste triomphen van Grieg. Dit concerto heeft zijn populariteit te danken aan den Belgischen pianist Arthur De Greef, die het de wereld-door liet hooren en het tot zijn lievelingsnummer maakte. Voor orkest schreef Grieg, buiten de tooneelmuziek voor Ibsen's ‘Peer Gynt’: Concert-ouverture; Voor de kloosterpoorten (koor en orkest); Holberg-Suite (strijdkorkest); Oolav Trygvason (onvoltooide opera); Berglio (melodrama). Verder een snaarkwartet, twee viool-sonaten, een cello-sonate, een menigte liederen. Wat nu te zeggen van de Vlamingen ten overstaan der Skandinaviërs? Laat ik beginnen met vast te stellen, dat de landen, die voorbestemd waren om de brandpunten van de nationale muziek te worden niet op klassieke figuren kunnen bogen. De klassiek was aan haar eindstadium gekomen in Duitschland, Frankrijk, Italië. De klassieke kunst, strevend naar onpersoonlijke vereffening van alle uiting, werd door dit streven - zelf ernstig bedreigd. Ze scheen gedoemd tot eeuwigen stilstand binnen de grenzen van enkele uitgeputte formulen, Het Romantisme reageerde noodzakelijkerwijze op de niveleerende neiging der klassiek door in de eerste plaats op zoek te gaan naar het verloren geraakte aksent van het ras; van de levenlooze formule ging men terug naar het leven, naar het eigen leven, met eigen rythme en eigen kleur. Het Nationalisme werd nu ook op alle plaatsen tege- | |
[pagina 633]
| |
lijk geboren en wel juist in die landen die jong en frisch en vrij waren van de klassieke inwerking. In die landen konden de muzikanten een objektief oog hebben voor de gebeurtenissen in Duitschland, Italië, Frankrijk; zij waren niet onder de suggestie der formule, hadden niet te kampen met een traditie op eigen bodem en zij vooral dus waren aangewezen om in de Romantiek-zelf - want de Romantiek had nog andere redenen om te reageeren - de rol te spelen der pioniers van het Nationalisme. Als één man staan daar plotseling in de jaren 1800 een heele rij mannen op: Smetana in Bohemen, Scharwenka in Polen, Grieg in Noorwegen, Sibelius in Finland, Niels W. Gade in Denemarken, Borodine en Moussorgsky in Rusland, Elgar in Engeland, Mac Dowel in Amerika, Peter Benoit in Vlaanderen en iets later Granados, Torina en Albeniz in Spanje. In de geschiedenis is Peter Benoit dus het Vlaamsche equivalent voor Grieg, Smetana, Borodine. Ethische overeenkomst ontdek ik enkel voor een klein deel tusschen den Vlaming en den Noor: Peter Benoit bezit de kracht van Grieg, maar de mystiek van den Skandinaaf is hem vreemd; in de plaats stelt hij een nog grooter krachtsontplooing. Jan Blockx communieert met de Nooren langs zijn folkloristische zijde. In Vlaanderen ken ik werkelijk maar één man wiens artistieke persoonlijkheid sympatiseert met de Skandinaviërs; een kind uit mijn eigen blonde Limburg: Arthur Meulemans. Een wie veel dichter bij ons allemaal staat is Sibelius; met meer zin echter voor wilde fantastiek heeft hij met Jef Van Hoof den strijdkreet gemeen. Een der laatste Skandinaafsche folkloristen is Järnefeldt. Bij de moderne komponisten hoort Ebbe Hamerik, van wie wij hier ‘Stepan’ kennen. De hedendaagsche stroomingen zullen ons heen voeren naar een nieuw klassicisme en zoo ziet men, dat de geschiedenis zich steeds herhaalt. Nog lang echter zullen mannen als Svendsen en Grieg hun invloed laten gelden: alle werk, bij de bron van het volle leven gedijd, draagt den stempel der eeuwigheid. Skaninavië heeft groote, levende mannen voortgebracht, die konden zingen in de taal hunner moeder, op den rythmus van hun harteklop. |
|