| |
| |
| |
Nederlandsche invloeden in de Noorsche Schilderkunst.
door Erling Lauhn.
De scheppingskracht van den kunstenaar ligt de Noorsche natuur in het bloed, en de kunst kreeg er naar verhouding vroegtijdig een uitgesproken nationaal karakter. Het is de dier-ornamentiek in haar monumentalen vorm, die de eerste bijdrage werd van Noorwegen voor het Europeesche kunstleven. Hier zullen wij thans niet nader ingaan op dezen bloeitijd in de kunstgeschiedenis van dit land. Die wordt alleen hier genoemd, omdat hij de zenuw raakt van ons scheppend vermogen, en den aard aanwijst van onze kunstproductie, de verhouding waarin het volk daartoe stond. Met het zakmes is het beste, meest echte en nationale in onze kunst, over een tijdsduur van wel duizend jaar, tot stand gebracht. En er mag hier wel op gewezen, dat juist de Noorsche boer de drager was onzer nationale kunst-overlevering in heel dezen tijd. Ludwig Holberg, de vader der Noorsche letterkunde, zag dit al duidelijk in. Daar is, schreef hij, haast geen boer buiten Noorwegen, die buiten zijn noodzakelijken arbeid, ook iets vervaardigt met zijn handen, dat strekt tot sieraad.
Het spreekt vanzelf, en ligt in den aard der zaak, dat een kunst, die haar grondslag had op zulke eigenaardige verhoudingen, ook iets voor-zich-zelf moest blijven. Vooreerst en vooral zou zij een konservatieve kunst zijn, opgebouwd op oude vorm-princiepen en ornamenteele motieven. Deze bewaarde vele eeuwen lang den stempel van den Vikingstijd en van de vroege Middeleeuwen, ondanks den toevloed der vreemde elementen van afwijkende stijlsoorten.
Dit is de duidelijke, nationale lijn in de geschiedenis onzer beeldhouwkunst. Die werd intusschen nooit iets anders dan echte volkskunst en bracht nooit meesters voort, wier naam aan het nageslacht werd overgeleverd. Die bleef binnen distrikten besloten, kwam niet over hun grenzen uit. Maar eenigszins evenwijdig hiermee loopt er een andere lijn, wier beginpunt gezocht moet worden buiten de Noorsche landpalen en die op de nauwste wijze met de steden verband houdt. Eerst in den loop van de negentiende eeuw loopen deze lijnen
| |
| |
ELIAS FUGENSCHOUG: Mansportret 1651
J.C. DAHL: Filefjeld. - Rendier
| |
| |
samen, en dan ontstaat de Noorsche nationale schilderkunst, zooals die er zich vandaag openbaart. Haar hoofdbasis wordt gevormd door de algemeen-Europeesche schilderkunst, waaraan een aantal bizonderlijk Noorsche elementen werden toegevoegd.
Drie keer hebben de Nederlanden hun invloed uitgeoefend op de schilderkunst in Noorwegen; vooreerst door de bemiddeling van de stroomingen der Renaissance; dan vervolgens bij 't optreden van de barok in Noorwegen, onder den indruk van de groote scheppingsmacht van Rubens en Rembrandt; en eindelijk door de opwekking die de Bergenser J.C. Dahl, - nog altijd de grootste schilder van Noorwegen, - onderging bij de studie der Nederlandsche schilders, die hij in de verzamelingen te Kopenhagen vond. Dit laatste moet zonder twijfel worden aangemerkt als een van de grootste gebeurtenissen in de Noorsche kunstgeschiedenis en krijgt voor ons land in zekeren zin een zelfde beteekenis, als de ontdekking der antieke vormenwereld gehad heeft voor de Renaissance in Italië. Het werd een vernieuwing, een wedergeboorte van het kunstenaarsvermogen, en de Noorsche schilderkunst ging voor 't eerst meetellen onder die van Europa's overige naties.
Noorwegen was toen nog verbonden met Denemarken, in een Unie die over de 400 jaar duurde. Het was de tijd van onzen nationalen teruggang. Het land had behoefte aan een geestelijk middelpunt, dat de cultuurstroomingen van buiten kon opvangen en overdragen. Wij hadden geen kunstacademie, geen hof of eenige andere officiëele inrichting, die de kunst in haar dienst kon nemen en kracht geven. Het bleven daarom wel zeer bescheiden bloemen, die ontloken aan den boom van onze nationale kunst, in vergelijking met de prachtsontplooiïng die destijds het overige Europa kenmerkte, en niet in 't minst de natie die Rubens geteeld had. Doch Noorwegen was niet zonder kunst. Wij hadden onze bescheidene, maar schoonheidsminnende beoefenaars. Hun meest eigenlijke doening viel op de grenslijn die ligt tusschen kunst en handwerk. Maar dat verhindert niet, dat veel van hun werk gedragen wordt door een sterk en vrij-gemaakt artistiek gevoel, dat duidelijk het bewijs levert hoe deze mannen zich inderdaad als kunstenaars zijn bewust geweest.
Dit tijdsbestek van onze kunstgeschiedenis werd betrekkelijk nog maar weinig door de onzen onderzocht. Er heeft als een sluier van vergetelheid op gerust, totdat de jonge kunsthistoricus dr. Henrik Grevenor voor kort zijn groot werk uitgaf, dat behandelt de Noorsche
| |
| |
schilderkunst tijdens Renaissance en Barok. Hierin wijdt hij ook zijn aandacht aan de Nederlandsche stroomingen in onze schilderkunst, en dit hoofdstuk is hoofdzakelijk gebouwd op resultaten van zijn onderzoek.
Hij begint zijn boek met de geestelijke omwenteling te beschouwen, die de Renaissance te voorschijn riep zoowel in de verhoudingen van mensch tot God, als in hun zien van de kunst. De opgave der middeleeuwsche kunstenaars was in de eerste plaats de verheerlijking van het Opperwezen, en hun arbeid had haast het karakter van een ritueele handeling. De Renaissance bracht den mensch op aarde terug, leerde hem schoonheid zien in de dingen zijner omgeving en vreugd beleven aan alles wat Mooi was. En dit laatste was niet het minst beduidende. Dat opende den weg tot de erkenning, dat het leven der aarde en wat des levens is, daarom nog niet onderdrukt moest worden. Op grond dezer erkenning was het, dat de menschen zich alsdan ten strijde opmaakten tegen alles wat vijandig tegenover het leven stond in den geest der middeleeuwen, tegen al de tendenzen die de persoonlijkheid buiten sloten en slijten deden. Het individu werd opgezet tegen de kerk, de mensch tegen den asceet.
Wij weten er zoo weinig van, hoe deze opvattingen der Renaissance in Noorwegen doorwerkten in den begintijd; wij weten alleen dat het meest uitgesproken gevolg van den Renaissance-geest in het Noorden, de Hervorming, van groote beteekenis werd voor Noorwegen, ook in kunstopzicht.
Er gaan in dezen tijd twee stroomingen door de Noorsche stadskunst, en wel: een West-Europeesche die van Nederlandschen oorsprong was, en een zuidelijke strooming die uit Duitschland kwam. De eerste was verbonden met de laatste katholieke geestelijken en wereldlijke leiders; de laatste stond in verband met de Duitsche handelslieden die behoorden tot de Hansa, wier zetel in Bergen was. Dit had zijn zuiver-politieken achtergrond. De macht der Hansa lag zwaar op de Noorsche maatschappij der steden; en zoowel de katholieke geestelijken als de burgerlijke overheden hadden er belang bij om de macht der Duitschers te neutraliseeren: en dit trachtten zij o.a. te bereiken door de cultuurstroomingen van Duitschland tegen te werken. Deze verhouding hield ook nog een tijdlang stand na de invoering der Hervorming; en dit had zijn oorzaak hierin, dat de eerste protestantsche geestelijken méér voelden voor de piëtistisch-calvinistische richting, dan voor Luthers vrijmoedige geloofsver- | |
| |
E. FÜGENSCHOUG: Thomas Samuelsen Uro en zijn familie. Ulvitkerk.
| |
| |
kondiging. Maar toen het Calvinisme aldoor meer vijandig werd tegenover den beeldendienst, hield ook het geestelijk contact tusschen Noorwegen en de Nederlanden weldra op, en de meer volkseigene, Noord-Duitsche kunst kreeg vasteren voet. De katholieke voorliefde voor het beeld en het beelden-maken zat te diep geworteld in de Noorsche bevolking. De Noorsche schilderkunst van dit tijdperk is gekenmerkt door een eigenaardige tweeslachtigheid, onder den invloed zoowel van Duitschen als van Nederlandschen kant.
Maar dan komt er in 't midden van 1600 een verschuiving naar de zijde der Nederlandsche kunst. Het zijn Rembrandt en Rubens die nu de Noorsche schilders gaan beinvloeden, en niet in 't minst Rubens, die ook voor Noorwegen een bron van kracht en vernieuwing werd. Deze stralende Renaissance-gestalte, waarin de beste eigenschappen zoowel van 't Zuiden als van 't Noorden vereenigd zijn, is het voorbeeld geweest van de bescheiden kunstbeoefenaars in de Noorsche steden, vooral in Bergen, waar men in de schilderingen der Mariakerk van dien tijd een goeden maatstaf heeft om de kracht van dien invloed te beoordeelen. Zijn stijl werd in breeden kring nagevolgd en gekopieerd. Daarmee houdt de barok haar intocht in Noorwegen.
De hoodffiguur die deze richting hier beheerscht, is Elias Fugenschoug. Hij werd gekenschetst als de meest onmiddellijke vertegenwoordiger van den Rubensstijl in ons land. In zijn werk vindt men de barok in heel haar verblindende pracht, met haar rijkdom van architectonische vormen, zuilen, pilasters, haar bloeiende menschengestalten, haar fysieke kracht en groote geestelijke gezondheid. Daarnaast kunnen nog genoemd worden de gebroeders Michaël en Lambert van Haven, die beide te Bergen geboren werden. Beide weken uit naar Denemarken, waar zij een rol van beteekenis gespeeld hebben. Met dezen inzet werd er een grondslag gelegd voor een Noorsche schilderkunst in de toekomst, werden er tradities geschapen, die (in elk geval in Bergen) nog lang nawerkten in 't cultuur-milieu, ook nadat de direkte invloed der Nederlandsche kunst aldaar had opgehouden.
Later kwam de Noorsche kunst onder invloed van Engelsche en Fransche stroomingen, zonder dat er werken van groote beteekenis tot stand kwamen, totdat we op zekeren dag een jongen man van Bergen, de vroeger genoemde Johan Dahl, verdiept vinden in de beschouwing van enkele Hollandsche schilderstukken in de verzameling van Moltke te Kopenhagen. Hij werd nooit moede, er deze stukken te bestudeeren. Iets dergelijks had Dahl te voren nooit gezien, en toch
| |
| |
werkten ze als van ouds bekend en geheel vertrouwelijk op hem. Het waren Hollandsche landschapjes met vaarten, windmolens, trekschuiten, koeien en machtige boomgroepen onder donker-zeilende wolken. Mooie, bekoorlijke natuurstemmingen, waarin je de milde vochtigheid der lucht aanvoelde, de welige groeikracht van den vruchtbaren bodem. Ruysdael, Everdingen en Jan Both heetten de oude meesters die deze heerlijke, vliedende stemmingen hadden getooverd op het doek. Van Everdingen was overigens zelf in Noorwegen geweest en had ook Noorsche motieven geschilderd met watervallen en steile rotswanden, donkere dennenwouden en dat alles, dat Dahl zoo goed kende van zijn eigen land. Maar deze oude Hollandsche meester had de natuur op een heel andere wijze gezien, als de tijdgenooten van Dahl. Niet alleen dat hij ze zag; hij voelde ze ook. En in de Kopenhaagsche verzameling ging dat met verbazing op voor Dahl, welke artistieke schatten er in de natuur verborgen lagen. Zoo werd Dahl in de schilderkunst niet alleen van zijn eigen land, maar ook in die van heel Europa, een van de pioniers voor het nieuwe natuurgevoel, of juister gezegd, voor de nieuwe natuuropvatting, waarvoor Rousseau en de Fransche filosofen op het einde der XVIIIde eeuw als woordvoeders waren opgetreden. Dahl werd voor de Noorsche en Duitsche kunst, wat Constable voor de Engelsche geweest was, wat Corot, Rousseau en Daubigny voor Frankrijk geweest zijn. En hij werd dat, omdat zijn oogen geopend werden, toen hij de oude Nederlandsche landschapskunst ontdekt had.
Toen nu Dahl met zijn kunst tot de natuur ging, had dit als van zelf tot gevolg, dat hij ook de eerste Noorsche schilder werd, wiens oogen open gingen voor het eigenaardige der Noorsche natuur zelf. Gedurende zijn reizen door het land kreeg hij ook een diepere bekendheid met de oude Noorsche boerenkunst; en hij is wel de eerste geweest, die een beter inzicht daarin gehad heeft. Met de pen en het woord trachtte hij er belangstelling voor te wekken; en wanneer hij er zich nu ook niet zelf van bewust geweest is, dat er in deze oude kunst een bron tot vernieuwing lag van de kunst van den nieuweren tijd, zoo is hij toch één geweest van diegenen, die de verbinding voorbereid hebben tusschen oud en nieuw, zooals dat later heeft plaats gehad: hetgeen misschien wel de meest gewichtige gebeurtenis geweest is in onze moderne, Noorsche kunstgeschiedenis.
|
|