Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1929
(1929)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 558]
| |
Het Romantisme van 1890 in Zweden.
| |
[pagina 559]
| |
zelfopofferenden moed en trouwe standvastigheid zijn diep lijden gedurende de lange oorlogsjaren droeg. Niemand heeft gelijk Heidenstam den invloed in 't licht weten te stellen, dien Karel XII op zijn volk altijd heeft uitgeoefend. Het is zijn ziel die al deze vertellingen draagt en verbindt, en hun eenheid en hooge ingeving schenkt; het is zijn geest die alles doorademt, die allen die hem omringen beheerscht, en alle, de eenvoudigste zoowel als de edelste zielen bracht tot dezelfde hoogten van heldenmoed en offervaardigheid en trouwe gehechtheid. En toch heeft hij zijn landgenoten meer kwaad gedaan dan ze konden vermoeden. De Karolinerna geven het aandoenlijk en tragisch beeld van een eenzaam groot man, die zijns gelijke zoekt. Tusschen Heidenstams andere werken zal ik slechts noemen Heliga Birgittas pilgrimsfârd, dat handelt over de merkwaardigste vrouw der zweedsche middeneeuwen, en den roman Folkungatrâdet dat in twee deelen verscheen: Folke Filbyter en Bjâlboarvet; het grootsch gedicht Ettfolk, inhoudend eene prachtige hymne: Sverige. Dit laatste, door Vilhelm Stenhammar getoonzet is een der meest gezongen nationale liederen in Zweden. In 1915 gaf Heidenstam een dichtbundel uit: Dikter, waarin zijne eigenaardige persoonlijkheid het beste zich uitdrukt, en die den stempel draagt van eene fiere gelatenheid, van eene diepe innigheid, van een edel gevoel en van eene voorname schoonheid, die hem verheffen tot een van Zwedens meest hoogstaande kunstenaars. Heidenstams vriend en strijdkameraad voor de gedachten der goers, Oscar Levertin (1862-1906) was van Stockholm geboortig. Hij heeft dichtbundels uitgegeven: Legenden och visor, Nya Dikter, Dikter en Salomo och Morolf, waarin hij zijne biecht uitspreekt onder romantischen vorm, en met motieven ontleend aan de voorraadskamer van legende en geschiedenis. Hij was een soort lyrische wijsgeer, die de meening van zijn leven weemoedig of met trotsche gelatenheid onderzocht. Een eigenaardig ontroerde, echte klank vindt hij om zijne smart uit te drukken. Levertin is een innerlijk en eerlijk dichter, die met eene kunstenaarsvoorliefde voor zijn instrument, de melodieën van zijn hart speelt. Maar misschien heeft hij zijne hoogste waarde als literatuurhistoricus en als kriticus; ook als essayist is hij niet alleen in de Zweedsche literatuur onovertroffen, maar kan hij zich met de grootsten van alle landen meten. Van hooge waarde zijn zijne werken: Svenska gestalter, Frôn Gustaf III: 's dager, Diktare og drômmare, en Carl von Linné. | |
[pagina 560]
| |
Per Hallstrôm is uit Stockholm zooals Levertin en in 1866 geboren. Hij debuteerde als lyrisch dichter (1891), maar is later tot het proza overgegaan. Hij beschikt over een rijke, fijne en soepele taal, die de meest verschillende onderwerpen en genres beheerscht: lyrische of dramatische, romans en (vooral) novellen. In de novelle is hij een meester. Zijne stof zoekt hij in 't heden en in 't verleden, in Rome en Hellas, in de Fransche Revolutie en in het Italië der Renaissance, in de middeneeuwen en in de eerste tijden van Amerika, zoowel als in den schat van Zweden en Noorwegens legende en mythenwereld. De grond waarop hij bouwt is de gelatenheid. Daarop steunt hij zijn belang in het leven, zijn gloeiend medevoelen met de smarten van anderen, en met voorliefde schildert hij den strijd en het lijden van de afgedwaalden, de beteekenis der illusie in leven, plichten en verantwoordelijkheid, de zedelijke kracht en den fieren wil. Zijne beste werken zijn: En gammal historia, weemoedig tafereel van voorbije dagen, verder novellenbundels Vilsna Jâglar, Briljantsmycket, Thanatos, De fyra elementerna, Kâllorna, Leonora, die verscheidene van zijn volmaaktste gewrochten bevatten. Hij veropenbaart een satirischen en humoristischen geest in En Skâlmroman en in de actueele huwelijkscomedie Erotikon. Gustaf Frôding zag het licht in 1860 in Värmland, studeerde te Upsala en was dagbladschrijver gedurende eenige jaren. Hij leed aan eene zware zenuwziekte, was een tijdlang zinneloos en stierf te Stockholm in 1911. Hij is een treffend figuur tusschen de Zweedsche dichters; en zonder overdrijving mag beweerd dat hij niet alleen een der grootste dichters van Zweden is, maar dat hij voor geen enkel dichter van elders moet wijken. Zijn eerste dichtbundel Gitarr och dragharmonica kwam uit in 1891, en was het werk van een vaardige zanger die reeds over de rijkste toonladder beschikte. Hij bevatte zoowel ernstige als montere of volksche gedichten. Zijn Vârmlândska lâtar (in: Gitarr och dragharmonica) maakte van hem den meest populairen dichter van zijn volk. Zijn zangen waren nagenoeg heelemaal nieuw, zoowel voor de volmaaktheid van den vorm, als voor de sappigheid van den humor, de oorspronkelijkheid, den rijkdom van echt volksch gevoelsleven. In dezen bundel reeds kwamen de gedachten voor die altijd meer den boventoon voerden in Frödings werk: de bezorgdheid om het menschelijk lijden, de wanhopige strijd om klaarheid te vinden over de betrekking tusschen goed en kwaad. Ernst en droefheid treden | |
[pagina 561]
| |
nog meer op 't voorplan in zijne latere dichtbundels (Nya dikter 1894, Stânk och flikar 1896) maar ook eene machtigere vlucht, een rijker gevoel en een dieperen toon. Voortdurend ontwikkelt hij zich in- en uitwendig. Altijd hartstochtelijker klinken de zangen, scherper het hekelen, dieper de smart, zachter de weemoed, warmer en inniger de sympathie met alles dat leeft en lijdt. Bezorgdheid om eendracht tusschen de menschen, en de droom eener eindelijke verzoening, daarop steunt zijnen gedachtenbouw. En die diepe, rijke inhoud wordt gegoten in een vorm waarvan de trillende gevoeligheid en de muzikale welluidendheid niet overtroffen werd in Zweden, noch in de wereldletterkunde. Erik Axel Karlfeldt werd geboren in Dalarna in 1864. Piëteit, liefde tot het verleden van geboorteland en volk, zoo kenschetsend voor de 90ers, hebben bij Karlfeldt hun echtste en diepste uitdrukking gevonden. Frisch en levendig, innig en eerlijk bezingt hij de schoonheid der natuur, der volksziel, en die eigenaardige getrouwheid aan de traditie, die er een der meest karakteristieke trekken van is. Hij beschikt over sappigen en overvloeienden humor, die vooral opvallend is in zijne beroemde Dalpâlninger mâ rim, waarin hij in heerlijke verzen texten schrijft op de oude, naïeve wandschilderingen der Zweedsche boerenstulpjes. Doch in Karlfeldts gedichten luiden insgelijks de diepste tonen, b.v. het gevoel van den dood in 't gedicht Sjukdom, en komt men soms op aangrijpende wijze in aanraking met 's dichters persoonlijk zieleleven. Vooral de wereldoorlog met al zijn zorgen en lijden heeft zijn stempel diep gedrukt op den verzenbundel Flora och Bellona. In onzen tijd van versnippering en tweespalt, is het een vreugde, eenheid aan te treffen in leven en gedachten van een man. Karlfeldt gelukte er in die eenheid in zich te bewerken; trots al de bruisende vloeden van den tijd, vond hij vasten grond onder zijne voeten. Vasten grond en een ruggegraat van graniet, dien indruk geven Karlfeldts gewrochten. Men wordt gewaar dat hij geboortig is uit het oude land, waar ijzer in de rots groeit, en mannen er bovenop. In heel zijne viriele natuur, in heel zijn geestelijk wezen, is er iets van datzelfde erts, van dezelfde kracht. Natuurlijk is hij gelijk iedere mensch die een weinig waarde heeft, niet ongedeerd door het leven geraakt, maar hij hoedt er zich voor met zijne lidteekens te pronken. Ze zijn waar ze zijn, anders kan het niet. Zijn frissche geest doet hem het lot aanvaarden zooals het komt, en dankbaarheid tegenover het leven heeft hij altijd gehuldigd, en dat is degroote bron van zijne poëzie, die | |
[pagina 562]
| |
overal bloemen rond zich schept. Het is het Zweedsch gemoed, met sterk geloof in zichzelf, ruw en toch teeder in den grond, hard en vurig maar toch soepel. Fier vat hij het leven op als een tuchtmeester met ruwe handen, maar wil niet klagen onder de welverdiende straf, hij wil ‘het leven roemen, zoolang het duurt’. Nog op het einde zong Karlfeldt ‘ik ben zoo blij, dat ik het leven ontving’. Karlfeldts dichtbundels zijn weinig in getal: Vildmarks- och Kârlevisor (1895), Fridolins visor (1898) en Fridolins lustgàrd (1901), (nieuw uitgegeven verzameling in een boekdeel met titel Fridolins poesi), Flora och Pomona (1906), Flora och Bellona (1918) en Hôsthorn (1927). Hij behoort niet tot dezen die zich overhaasten. Daarvoor is zijn kunstenaarsgeweten te streng en te gevoelig. Ieder dichtwerk dat hij in 't licht zendt, is volmaakt afgewerkt. Eene kunst zoo vol en rijk, eene verskunde zoo uitgezocht en zelfstandig, eene zoo volkomene meesterschap over de taal, eene zoo oorspronkelijke fantasie, en een zoo muzikale rythmiek, als Karlfeldt beheerscht, is eenig in de wereldliteratuur. Selma Lagerlôf werd in 1858 op het landgoed Môrkbacka in Vërmland geboren. Over Marbacka kan men lezen in Nils Holgerssons resa, in het hoofdstuk ‘En liten herrgôrd’; ook in Gôsta Berlings saga in het hoofdstuk ‘Lilliecronas hem’. En eindelijk over Marbacka en over Selma Lagerlöfs kinderjaren in haar boek betiteld Mörbacka. Wie dat gelezen heeft, begrijpt dat Selma Lagerlöf sprookjes als geene andere vertellen kan. Ze groeide er in op, sprookjes waren haar dagelijksche kost. Wie met haar thuis bekend geraakte, begrijpt ook waarom Selma Lagerlöf altijd zoo vriendelijk en met klaren blik op alles kijkt, en waarom zij nooitde overtuiging verliest, dat liefde, goedheid en barmhartigheid de menschen beter en het leven gelukkiger maken. In hare kinderjaren kreeg zij eene menigte merkwaardige vertellingen en sprookjes te hooren, over het leven in Värmland in ver voorbije tijden. Toen zij als klein meisje haren eersten roman las, droomde zij er van ook eens zulke boeken te schrijven. Groot geworden, verliet zij haar geliefd huis, en ontving hare opvoeding te Stockholm; ze werd leerares in 't Zuiden van Zweden, en in dien tijd, kregen de sprookjes van hare kinderjaren eene nieuwe bekoring voor haar, zoodat ze niets liever wenschte dan ze voor anderen te vertellen. Maar op dat oogenblik (in de jaren '80) stelden de menschen geen | |
[pagina 563]
| |
belang meer in sprookjes. 't Was de gulden tijd van het realisme, en de menschen verlangden alleen naar lektuur die werkelijkheid beschreef. Toch kon ze op 't laatst aan haar verlangen niet langer weerstaan. Ze nam zich voor zich om hetgeen de menschen dachten niet te bekommeren, ze wilde alleen maar schrijven, zooals zij het voelde. Het wees zich dan ook uit, terwijl ze schreef volgens haren natuurlijken aanleg, dat ze eene kunstenares was, met een persoonlijken, oorspronkelijken stijl, die de menschen boeide. In 1891 kwam ze te voorschijn met haar eerste boek: Gôsta Berlings saga. Aanstonds baarde het veel opziens; sommigen liepen er hoog mee op, anderen braken het af. Nu wordt het gerekend tusschen de meesterwerken van alle landen. Gôsta Berlings saga handelt over de Vrouw van Ekeby. Bij haar hebben twaalf losbandige heerschappen, de z.g. cavalieren, een toevluchtsoord gevonden. Ze wordt door den boozen Sintram belasterd, en als een orkaan valt het ongeluk op haar. Ze wordt eerst door haar man uit het huis gejaagd, en als wraak laat hij gedurende een jaar haren eigendom - zeven bloeiende ijzersmelterijen - aan de lichtzinnige cavalieren over. Nu gaat het lustig en wild op Ekeby; de arbeid ligt ten gronde, maar feesten en braspartij volgen elkaar op. Op 't einde echter herneemt het werk, de vrouw keert naar Ekeby terug om te sterven, verzoend met allen, en een zegen op de lippen. En in de smis bonken opnieuw de zware hamers, die een heel jaar gezwegen hebben: dat is de zegezang van den arbeid ter eere der vrouw: ‘Dank, zeggen ze, dank voor den goeden arbeid; dank voor het brood, dat gij den armen gaaft; dank voor den weg dien ge aangewezen hebt; dank voor het land, dat gij ontgind hebt. Dank voor de vreugde, welke gij in uwe zalen liet weerklinken! - Dank, zeggen ze, en slaap gerust. Uw werk zal leven en gedijen. Uw huis zal altijd een toevluchtsoord blijven voor den arbeid die geluk aanbrengt.’ De heele poëzie van den haard, van de natuur, en van 's menschen leven in het beboschte Vërmland, die Selma Lagerlöfs eigen ziel gedurende hare jeugd vulde, wordt in Gôsta Berlings saga verpersoonlijkt door de fantastische gestalten, die voor ons in dat wonderbaar boek optreden. Een heel andere geest ademt in Jerusalem, in 1901-02 verschenen, en misschien haar meest bewonderd werk. Een werkelijk gebeurd voorval is de grondslag van het boek. Voor enkele tientallen jaren weken een zestigtal menschen van de gemeente Näs in Dalarna uit | |
[pagina 564]
| |
godsdienstige reden naar Palestina uit. Rond hun wedervaren heeft Selma Lagerlöf haar boek opgebouwd. Jerusalem is eene dichterlijke beschrijving van de Zweedsche boeren, van hunnen arbeid in 't woud en op den akker, van hun rechtvaardigheidsgevoel, van hunne liefde tot den haard, en van hun godsdienstigen ernst. In het zoo treffend inleidend hoofdstuk Ingmarssônerna wordt de zielegeschiedenis van heel een boerengeslacht zoo meesterlijk geconcentreerd, dat men er het diepe innerlijk leven van heel eene volksklasse door leert kennen. ‘Ingmarssônern’ of Ingmarerna, zooals het geslacht wordt genoemd, zijn fiere, hoogstaande menschen, die slechts voor ééne macht - het geweten - buigen, en er altijd naar streven Gods wil te doen. Ze zijn de eersten van het land geworden, omdat ze in al hun handel en wandel steeds deden wat recht was. Al beschrijft Jerusalem hoe een gedeelte van de bevolking uit het dal op Gods gebod zijn haard verlaat om naar Jerusalem te trekken, toch is heel het boek een lofzang tot den vadergrond, de bevestiging van het onuitroeibaar gevoel, dat de mensch aan haard en land verbindt. De novellenbundel Osynliga lânkar bevat de grootsche beschrijving der Noorsche voortijden De fôgelfrie, den prachtigen Gudsfreden, de meesterlijke idylle Duningen, de zoo stemmingsrijke Mamsell Frederika (de Zweedsche schrijfster Frederika Bremer) en nog vele anderen. In En saga om en Saga staat niet alleen de belangrijke geschiedenis hoe Gösta Berlings saga groeide, maar ook Tôsen frân Stormyrtorpet, een van Selma Lagerlöfs heerlijkste vertellingen over de almacht der opofferende liefde; vervolgens nog de mooie novellen Silvergruvan, Brôllupsmarschen en Spelmannen, een verheerlijking van belangloosheid en zielenadel. Al schildert Selma Lagerlöf met voorliefde de menschen uit het verleden, toch heeft ze haar warm hart voor haren eigen tijd niet gesloten. In eene reeks boeken behandelt zij actueele vraagstukken, ze schrijft over vrouwen- en vredezaken, over socialisme en liefdadigheidswerken, zoowel als over slachtoffers van 't lot en van den oorlog. Alles roept hare belangstelling wakker, zooals blijkt uit geschriften als Hem och Stat, Bannlyst, Kârkarlen, Antikrists Mirakler en verscheidene andere. De liefde, de goedheid, dat is het zwaartepunt waarop Selma Lagerlöfs wereldbeschouwing steunt. In Gôsta Berlings saga is er een hoofdstuk betiteld Kârleken besegrar allt: Amor vincit omnia. De liefde vlucht niemand, integendeel. Zij verdubbeldt hare bezorgd- | |
[pagina 565]
| |
heid, waar het de zwakken, de ongelukkigen, de verdwaalden geldt; waar het geldt mannen als Gösla Berling, David Holm in Kârkarlen en Sir Archie in Herr Arnes penningar. Het is de liefde die uit alle zonde, uit alle misdaad verlost, zoowel als uit zieleduisternis en 't zij welke moeilijkheden. Het is de liefde die Brita redt in Ingmarssonerna, Gertrud in Jerusalem, Gunnar Hede in Herrgôrdssâgen en Sven Liljecrona in Liljecronas hem. In alle omstandigheden zijn het deze drie: geloof, hoop en liefde - verpersoonlijkt door zachte en milde, maar sterke vrouwen, ofwel door mannen die nog de oude deugden van moed en kracht en ridderlijkheid met barmhartigheid en ootmoed gepaard bezitten - die de wereld herscheppen. Aan de kinderen van Zweden heeft Selma Lagerlöf een leesboek geschonken, een boek over hun land, Nils Holgerssons underbara resa genom Sverige. Geen ander kinderboek kan met dit wedijveren. Het is even rijk aan sagen en sprookjes uit oude tijden als aan werkelijke kennissen over het huidige Zweden, en aan gedachten en hoop voor het toekomstige Zweden. En, gelijk al wat uit Selma Lagerlöfs pen komt, is dit boek een lofzang ter eere van den eerlijken arbeid, een aanprijzing van rechtschapenheid en eer, van goedheid en toewijding, een vereering van 't menschelijke strijden voor 't bestaan. 't Boek werd meer dan de schrijfster zich had voorgesteld. Niet alleen werd het een geografisch-historisch leesboek voor Zweedsche kinderen, maar het werd een klassiek boek voor de jeugd van heel de wereld, vertaald als het werd in ontelbare talen, gelezen en geprezen door kind en jeugd in de meest verschillende landen. Selma Lagerlöf, is de meest gekende Zweedsche schrijver in het buitenland; in alle beschaafde talen zijn hare boeken vertaald. En wij Zweden zijn fier en gelukkig omdat we zulk een vertegenwoordigster bezitten om den Zweedschen naam in de wereld te doen kennen, als Selma Lagerlöf. In november 1928 werd Selma Lagerlöf 70 jaar. Ze werd de heele wereld door herdacht en gevierd, omdat zij tot dezen behoort die aan de menschen eene nieuwe wilskracht schenken om hunne plichten blij te vervullen, nieuwen moed om tegen de moeilijkheden van 't leven te kampen, nieuwe krachten om hunne zorgen zonder wanhoop te dragen, en nieuwen lust om zonder bitterheid op 't leven te blikken. Ze wil ons leeren te worden gelijk de kleine bie waarover zij ergens schrijft, die streeft en werkt om op te bouwen, in strijd met een spin en een kever die alles willen verwoesten. Door alle onrust, | |
[pagina 566]
| |
strijd en kommer heen, zoemde de bie een lofzang tot het leven: ‘Ha, gij schoone leven, zegde zij, ik dank u, dat ik voor lot gekregen heb blij te werken in rozen en zon. Ik dank u dat ik ervan zonder onrust of vrees genieten kan. Ik weet wel dat de spin loert en de kever rondvliegt, maar daartusschen in is de vreugdige arbeid en de moedige zorgeloosheid. Ha, gij schoone leven, gij heerlijk bestaan!’ |
|