Prosper van Langendonck.
door Anton van Duinkerken.
Het werk van Prosper van Langendonck - Voor het van Langendonck-comité uitgegeven door de maatschappij voor goede en goedkoope lectuur - Amsterdam - 1926.
In Vlaanderen is de dichter van Langendonck een eenzame verschijning geweest. Zijn zangdrift zelf was niet eenvoudig genoeg, dan dat men redelik een dadelike bijval bij zijn verzen mocht verwachten. Hij was op de allereerste plaats een intelligentie, of juister nog: een bewustzijn. De gevoelsgrond van zijn lyriek is niet de klare verrukking om het schone geweest, maar zijn dichtkunst kwam voort uit een zeer strak gespannen zucht naar zelf-contrôle. Hij beleed zichzelf uit de noodzaak om zichzelf te kennen. De liederen, waarbij zulk een bedoeling niet voorzat, bewijzen dit sterk. Zij hebben vandaag geen betekenis meer en zelfs geen accent. Een strijdlied van hem voor de Vlaamse Beweging galmt dof, omdat het eigenlik hol is. Hij voelde wel voor deze zaak, maar ze openbaarde hem niets. En hij verwachtte van zijn objecten uitsluitend openbaring.
Betrekkelik weinig dingen spraken hem aan. Hij onderging de rust van het landschap, omdat zijn eigen onrust hem schrijnde; koren en zee en orgelmuziek waren oneindigheden voor hem, waarin hij vooral zocht zichzelf te verliezen. Het persoonlike boeide hem zo zeer, dat de boei hem ondragelik werd. Hij leed aan zijn bestaan en kwelde zijn gedachten met zichzelf. Vandaar de ruimte-drang, die hij telkens zo smartelik uitspreekt. Zijn veel te scherpe gevoeligheid voor de reacties van zijn eigen ziel, wierp hem telkens terug op zichzelf. Dan wilde hij vluchten. Zo werd hij tot een lijder aan metaphysiese engte-vrees, die vooral de benauwenis van het eigen inwendige onderging. Hij was zich bewust van die toestand. Zijn nerveus toegespitste verstandelikheid wist met seismografiese nauwkeu righeid zijn gemoeds-bewegingen te bepalen en ze zo zuiver mogelik te omschrijven. Men kent hem uit zijn werk zoals men Pascal kent uit de ‘Pensées’. Hij is de door zichzelf opgejaagde mens, wiens