Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1929
(1929)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina *86]
| |
(Vervolg van blz. 14.)hij den gewonen man die thuis Rond den Heerd leest, wetenswaardigheid meedeelen over de schepselen Gods. Het is bijna niet te gelooven, hoe weinig de menschen nu, met ons langdurig onderwijs, van die zaken weten. De kinders van mijnen catechismus kennen met moeite den naam van leeuw of arend, veel minder van struisvogel, pelikaan, paradijsvogel; zelfs van ooievaar of reiger weten ze niets. En zeggen dat ik, knaap van 10 jaar, mijn kamertje vol gehangen had met eigen teekeningen van alle mogelijke dieren! Ook wij hadden prentenboeken van allen aard daarvan, en sommige onzer leesboeken op school hadden ten minste de verdienste, met woord en beeld de natuurlijke historie te leeren. Nu zie ik ‘Begrippen van dier- en plantenkunde’, drooge en vervelende boekjes met classificaties en anatomie, waarvan de kinderen niets of weinig verstaan: schooluitgaafjes van half geleerden die hooggeleerd willen doen in plaats van gemoedelijk te vertellen wat ze kunnen weten, en waaraan het kind later, iets heeft om verder te leeren, en om te verstaan wat het lezen wil: Bijbelsche geschiedenis, Evangelie, levens der Heiligen en der andere groote mannen, reisbeschrijvingen en zelfs ietwat goede verhalen. Over dat ‘veld der dorre beenderen’ blies Gezelle den dichteradem, en het leefde. Zonder ze slafelijk na te doen, hernieuwde hij de middeleeuwsche boeken als Bestiaris en Lapidaris en Naturen Bloeme van Maerlant. Ja, nog hooger gaat hij, naar het voorbeeld van die allen: den Alexandrijnschen Physiologus (2e of 3e eeuw), waaruit hij met bewondering wel eens aanhaalt. Dat zijn reeds bronnen van den Uitstap, omdat zij, naar hun tijd en wijze, de eigenschappen der schepselen zinnebeeldig en christelijk willen doorgronden en verklaren. Ook wist hij van den ouden Plinius Historia naturalis, en voor de kruiden, van onzen Dodoens. Buffon gebruikt hij ook wel, maar met mistrouwen: ‘den franschen Buffon, den God- en menschenbedrieger’ noemt hij hemGa naar voetnoot(1). Verder zal hij natuurlijk voor zijn inlichtingen, alle reis- en landbeschrijvingen aangewend hebben die hij krijgen kon, en voor zijn geestelijk doel de Liturgie, de Kerkelijke geschiedenis, de legenden der Heiligen die met dieren te doen hadden, de H. Schrift bovenal, zoowel haar geschiedenis als haar dichterlijke boeken. |
|