Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1929
(1929)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 220]
| |
De Liederen van Edouard Huberti.
| |
[pagina 221]
| |
pak van het lied aantrekken want zijn grootste prikkel tot komponeeren moest zonder twijfel zijn eigen stem zijn. In al zijn werk speelt de klavier-begeleiding dan ook enkel de bescheiden rol van Sonore achtergrond: zoo onzijdig mogelijk; soms ook wel illustreert die begeleiding op uiterst naïeve wijze de melodie en dit volgens een conceptie van het klavier die ik terug vind bij Moussorgsky, Albeniz, De Falla; kurieuse imitatie-geest, waarvan de resultante staat tot het geïmiteerde, zooals een poppen-kast tot tooneel. Zijn liederen: ‘Marietta’ op tekst van Zadig Carton en ‘Regrets’ (naar Goethe) zijn treffende voorbeelden hiervan: in het eerste een obstinaat motiefje in den bas dat veel heeft van een mandole; in het tweede een alleronhandigst mandolineeffekt op de piano, dat in waarheid al de karakteristieken eener werkelijke mandoline-partij voor het instrument-zelf bezit. Waar echter dergelijke particulariteiten voor den luisteraar een merkwaardige faktor mogen schijnen ben ik van gevoelen dat ze bij Huberti vrijwel onbewust en zuiver-intuïtief tot stand kwamen; globaal genomen is de begeleiding zóó zeer van ondergeschikt belang dat de melodie en de melodie alléén de kern, de essentie der liederen is. - Dit verklaart ons waarom de simpele juweelen, die Huberti's toondichten zijn, zoo weinig tot het publiek vermochten door te dringen, Men vergete niet dat hij als tijdgenooten Schumann, Chopin, Wagner, Liszt, Brahms, Grieg en zoovele anderen had; de gansche romantiek stond in het teeken der harmonische evolutie. Schumann, b.v. zegde vroegtijdig vaarwel aan den onovertroffen melodischen en harmonischen eenvoud zijner jeugdwerken; men mag dit ernstig betreuren. Schubert, de meest bewonderenswaardige melodist uit deze periode slaat nog steeds nu een ietwat bleeker figuur tegenover het publiek, in de rij zijner tijdgenooten-harmonisten. Een bericht in de dagbladen van over enkele dagen was in dit opzicht kenschetsend: van hoogerhand zou er in Schubert's vaderland tegenkanting bestaan betreffende het opzet van een Schubert-gedenkteeken van eenige zijner vereerders; de reden heet: ‘dat hij niet beroemd genoeg is om een standbeeld waardig te zijn.’ Als men nu bedenkt dat Schubert, alhoewel ten achter staande bij zijn tijdgenooten juist om zijn melodische en niet harmonisch evolueeren toch nog veel, veel meer wou te vertellen hebben dan Huberti als harmonist, zij de melodist dan ook predomineerend, dan vraagt men zich terecht af: ‘Arme, schuchtere liedekens van Huberti, | |
[pagina 222]
| |
wat moest er van U geworden in zulke periode, in het triomf-tijdperk der passionneele harmonie? - Zeker, zeker, ik hoor uw objectie, lieve kameraad: de melodieën van Chopin, Grieg? - Elie Poirée zegt in zijn biographie van ChopinGa naar voetnoot(1): ‘Nous pouvons nous demander si l'impression que nous produit la musique de Chopin n'est pas due plus à ce milieu harmonique qu'à la mélodie elle-même.’ En zit de essentie van Grieg niet hoofdzakelijk in zijn persoonlijk harmonisch Chromatisme? Er is een merkwaardig verschil tusschen wat we gewoon zijn te noemen een melodie van Chopin, Grieg, zelfs Schubert, maar zeker Schumann en een melodie van Huberti. Ik aarzel niet te bevestigen dat, van al deze illustere tijdgenooten, geen enkele de melodische zuiverheid van Huberti kan worden toegekend, om de eenvoudige reden dat de pure melodiek niet hunne bedoeling was zooals ze dat wél was voor Huberti. Bij Chopin en Grieg zijn de melodieën onafscheidbaar van harmonie en rythmus; Schumann (behalve in zijn jeugdwerk) beoogt een onafscheidbare éénheid in wezen tusschen melodie en harmonie wat nog iets anders is dan de harmonie van Chopin of Grieg, de innige verbinding van melodie, rythme en harmonie bij hen heeft een groote verscheidenheid voor gevolg; Schumann echter zoekt naar een volledige eenheid in geest en uitdrukking tusschen al de elementen der compositie. Vandaar het ongeëvenaard gebruik dat hij heeft weten te maken van het vredelievende, naar volstrekte eenheid strevende element van het contrapunt: de imitatie. De klavier-begeleiding bij Schubert's liederen is vooral littérair-kommenteerend. Van al deze meesters heeft slechts Schubert, de meest bescheiden uit de rij, een verre verwantschap met Huberti: beider melodieën zijn, in al hun naïeven eenvoud, volledige manifestaties; alleen in het karakter der melodieën en vooral in de harmonisatie ligt het verschil. Men ziet het: de romantische periode, met haar harmonische ontwikkeling als nieuw element, was niet van aard om de teere lijntjes van Huberti op het voorplan te schuiven. - Maar wij, jonge kerels, voeren zooiets als een reactie tegen de emphase waarin de harmonische evolutie dreigt te ontaarden: wij zijn op zoek naar den verloren eenvoud. Onder onze jonge komponisten zijn er die monodién ‘trachten’ te schrijven, God zij dank. Stravinsky lacht, in zijn Sonate voor klarinet o.a., al de savante achterblijvers van het tooneel: De Falla doet - o, schande! - aan muzikale folklore en Albeniz weet u meer te | |
[pagina 223]
| |
vertellen met een procedeetje van onnoozele tertsenmuziek dan al de zwaarwichtige traktaten van de gansche wereld te samen. Het is de bestemming van iedere markante periode in de kunst: na hare meesters te hebben voortgebracht levert ze nog enkel een verzameling acolieten af die in smakelooze overdrijving vervallen. Van daar dan ook een reactie der jongeren die, met hun scherpe jonge kijkers de groteske kronkelingen der laatste mohikanen opmerken en steeds wonderwel de remedie vinden tegen mogelijke besmetting. In dien zin weze het me veroorloofd de ‘overdrijvers’ in de bewonderenswaardige romantiek stilzwijgend voorbij te gaan: het zijn gruwelijke menschen, meneer, en het ergst is nog wel hun professoraal voorkomen. Welke gemeenschap hebben ze nog met Beethoven, Schumann, Schubert, Chopin, mijn geliefde meesters? In zulke reactie-tijdperken ondergaat de overleden strekking een ongenadige, koele herziening: het nageslacht oordeelt de vaderen; de hoofden zijn koel geworden en de kijk is objectief; en ach! zoo vaak zijn dan de nederigen van gisteren de koningen van morgen! Hoe frekwent is niet, in zulke momenten, de proclamatie van een miskenden voorganger tot pionier der nieuwe gedachte? Huberti wordt door onze jongeren ontdekt! Hij was een bescheiden voorlooper van Moussorgsky, Albeniz, De Falla - en een onbewuste voorlooper: lieve Hemel, de fijne Huberti heeft zeker nooit den diepzinnigen indruk van een profeet gemaakt op zijn omgeving! Er is nog méér: Huberti is geen geïsoleerd geval in de muzikale manifestaties van zijn tijd; evenals hij waren er anderen die de passionneele harmonie voorbijliepen en zich aan de zuivere melodie hielden als uitdrukkingsmiddel; doch deze gansche pleiade moest uit den aard der zaak zelve op het achterplan blijven; - De meeste punten van overeenkomst biedt ons Huberti's tijdgenoot Carl Löwe, wiens balladen: ‘Die Uhr’ en ‘Im Dorfe’ Schubert's beste werken evenaren, zelfs overtreffen. Stephen Heller (1813-1888) die uitsluitend voor piano schreef moet men ook een geest-verwant van Huberti noemen evenals de Skandinaaf Halfdan Kjerulf (1815-1868). Allen romantiekers, zooals men ziet, niet alleen door het tijdperk waarin ze leefden maar door vooral hun werk waarin het lyrische element predomineert; er is echter een schakeering tusschen deze groep en de eigenlijke vertegenwoordigers der romantiek: verschil in de uitdrukkingsmiddelen; | |
[pagina 224]
| |
men zou ze kunnen noemen: ‘romantische melodisten’ ten overstaan der ‘harmonisten’, ware het niet dat een etiket plakken op de persoonlijkheid van een kunstenaar een hatelijke daad is.
Na dus eenigszins te hebben aangetoond hoe het komt dat Huberti in zijn tijd zelf niet vermocht erkend te worden, en nog lang daarna als een ‘amateur’ werd beschouwd - na de overtuiging te hebben uitgesproken dat de jongeren onvermijdelijk, aan het einde van den weg die ze zijn ingeslagen, tot de ontdekking van Huberti moeten komen en tot het vaststellen zijner ware verdienste wil ik nog even blijven vertoeven bij de karakteristieke trekken in zijn werk. - Niet zonder nochtans eerst er op te wijzen dat het eenige verwijt door de jonge generatie tot de romantiek gestuurd op harmonische bombast neerkomt en dus reeds zeker niet tegen deze speciale groep: ‘de melodisten’, kan geuit worden. - In Huberti's melodieën overheerscht de melancholische trek; nooit krijgen ze, door eene schikking der toonafstanden b.v. het karakter van plotselinge opwellingen, aangrijpende smartkreten of uitbundig geschal; de dispositie der accenten, der inflexies is steeds in het bestek van kleine afstanden opgelost; de zinnen beginnen nooit laag om hun beeindiging in de hoogte te vinden, bijvoorbeeld, wat veelal uitbundige conclusies teweeg brengt; de aanhef is veeleer in het medium om dan chromatisch te dalen naar het slot: het resultaat geeft een indruk van grooten eenvoud, van stille melancholie, zonder uitbarstingen maar daarom juist ook bijna zonder troost. De limpiditeit der simplistische begeleiding, meestal in het medium van het klavier, geeft aan het geheel een laatsten toets van agreste innigheid.
In deze subtiele verklankingen openbaart zich Huberti als een in-zich-zelf-gekeerde, arm aan expansiviteit maar begenadigd met een ongemeen rijk zieleleven; veelvuldig zijn ook de teere kleinigheden in den melodischen bouw die hem doen kennen als een mensch met buitengewone sensibiliteit. Bij de compositie blijken de teksten enkel als voorwendsel te hebben gediend: nergens ontdek ik pogingen om de toonhoogten overeen te brengen met de natuurlijke stem-inflexies; de melodieën zijn steeds zóó vrij, zóó spontaan en vooral zóó persoonlijk dat ook de tekst bijzaak wordt. Niet dat er ooit sterke conflicten bestaan tusschen melodie en tekst, maar de samengang tusschen beide is ook nooit gewild en vooral niet gedwongen.
De melodie alleen moeten we als een volledige manifestatie van | |
[pagina 225]
| |
zijn persoonlijkheid leeren genieten en dàn, dan moeten zijn liederen ons ontroeren tot in de diepste vezels van ons gemoed. Edouard Huberti schreef een groot aantal liederen waarvan enkele in druk verschenen alhoewel weinig in den handel naar ik gis. De meeste echter bestaan nog slechts in handschrift. Als er ooit één daad van piëteit op haar ure zal worden gesteld, dan zal het wel de publicatie van die handschriften zijn. Veel te lang reeds hebben we een onzer edelste kunstenaars miskend en deze gedachte is nog niets, vergeleken bij die andere: dat het eenvoudig te loor gaan van deze rare handschriften een verlies onherstelbaar van al die schoonheid beteekent: laat ons ingrijpen in God's naam! |
|