Vondel herdacht
(Vervolg van blz. 9)
het alleen nog de angst en de wanhoop die in hem deze panische stroomkracht bereiken: angst die ijlt bij Gorter, wanhoop die dierlijk schreeuwt of murmelend stikt in zichzelf in Boutens' Lethe. - Daartusschen alleen, in de 17de eeuw, toont de mensch zich bij uitnemendheid nationaal en collectief, hetgeen dus wil zeggen, dat daar alleen de collectieve gevoelens en gebeurtenissen den mensch zoo mogelijk met grooter hevigheid kunnen aangrijpen, dan de persoonlijke gevoelens, hoe diep en fel die beleefd worden, hoe dicht zij' soms ook naderen aan het manische (Breero's Doodsnood, Revius Christelijk berouw). Wij constateeren slechts, wat een feit van psyschologisch-aesthetischen aard is, - verklare wie het meent te kunnen.
Want panisch, de nieuwe levenskracht van een nieuwen tijd openbarend in storm en dreigende hevigheid, zijn het lied van den 10den Penninc, de paniek van den doodelijken slag of sprong, explosie van de blinde wildheid die als een springstof in de natuur verborgen ligt (en die leeft in de sprong-als-een-straal van de kat naar de muis zoo goed als in de kolking der cyclonen die een huis vergruizelen) - panisch, maar op edeler, menschelijker wijze, is het Wilhelmus: namelijk van zulk een smart doorzwoegd, dat het bewustzijn erin wankelt en zich slechts redden kan in een blinde extase, - panisch ten slotte van snikkend medelijden tot helsche wraakdrift, het rijkst misschien en het snelst in zijn bewegingen, is Vondels Geuzenvesper of het klachtlied op den moord op Oldenbarneveld. - Drie liederen dus van maatschappelijk gebeuren. Wij noemen dit laatste een Geuzenlied, ofschoon er allang geen geuzenstrijd meer was, ofschoon het betrekkelijk kleine binnenlandsche twisten waren, waaruit het ontsprong. Wat geeft het? Het is dezelfde levenskracht nog die opstroomt, en die haar diepe oorsprongen verraadt en tevens de energie van heel een volk die als een brandende klok daaronder aanwezig is Het gaat erom hoe een ziel op zulke twisten reageert. Als één mensch van dit volk zich tot deze groote woede kon vervoeren, en het zeggen kon, dan beteekent dit dat dit volk groot ging worden en van zijn grootheid in een groote kunst getuigen ging. In dien zin zal de kunst altijd het registratie-instrument, de thermometer blijven waarvan men de geheime gloed der levensdiepten onbedriegelijk afleest.
Wat ging het Vondel eigenlijk aan? Een staatsman die weliswaar tot zijn partij behoorde, smadelijk afgemaakt! Onschuldig waarschijnlijk, en met een huichelachtig beroep op een Godsdienst,
(Vervolg op blz. 18).