| |
| |
| |
Herinneringen aan Dublin.
De eerste zitting van de ‘Dail Eireann’.
door Jos. Vermeulen.
Op 21 Januari 1929 is het tien jaar geleden dat het Republikeinsche Iersche Parlement - An Dail - zijn eerste publieke zitting hield in het Mansion House te Dublin, dat het de onafhankelijkheid van Ierland uitriep en deze aan de wereld bekend maakte. Ik had het voorrecht deze historische zitting bij te wonen in Ierland's hoofdstad, toen nog zetel plaats en burcht van de Britsche bezettende Overheid. Dat ook Vlaandren de verjaring van deze blijde gebeurtenis in Ierlands droeve geschiedenis niet ongemerkt late voorbij gaan is mijn wensch; daarom werden deze herinneringen neergepend.
In den vroegen morgen van 11 Januari 1919 landde ik in Ierland te Kingstown - nu Dunleary geheeten - aan. Men herinnere zich: juist twee maand te voren was de wapenstilstand geteekend, en iedereen had thans de oogen gevestigd op de Vredesconferentie die hare werkzaamheden te Parijs ging beginnen. Ondertusschen hadden in de maand December in Groot-Britanje en Ierland algemeene verkiezingen plaats gehad, de republikeinsche Sinn-Feiners die bij de laatste tusschentijdsche verkiezingen sinds 1916 telkens flinke suksessen hadden geboekt, behaalden nu eene schitterende overwinning over gansch de lijn. De ‘nationalistische’ Redmondpartij, die sinds jaren de officieele vertegenwoordigster was geweest van de Iersche zelfbestuurverzuchtingen, werd van het politiek terrein om zoo te zeggen weggevaagd: van de zeven en zeventig zetels, waarover ze in het vorig parlement beschikte, hield zij er nog slechts vier over. En Sinn Fein sprong ineens van vijf op drie en zeventig leden! Het gaat soms vlug, als eens de bal aan 't rollen gaat! Alles te samen telde de Iersche afvaardiging te Westminster 105 leden, de rest waren dus de Unionisten.
De meest-vooraanstaande leiders van de Sinn Feiners zaten in
| |
| |
de Engelsche gevangenissen geinterneerd, gearresteerd als ze waren sedert de ‘ontdekking’ van de zoogenaamde ‘German Plot’ (de Duitsche samenzwering) door den Chief-Secretary Mr. Short in Mei 1918.
De Sinn Feiners hadden echter hun voorzorgen genomen. Daar er voor elken bestuurspost vooraf een plaatsvervanger was verkozen onder de ‘dii minores’, konden alle hunne organisaties regelmatig voort arbeiden. En met schitterend resultaat, de verkiezingen hadden het bewezen.
Twee van de voornaamste punten van het Sinnfeinsche verkiezingsprogram waren geweest: de belofte dat nooit één verkozen Sinn Feiner een voet zetten zou in het ‘Huis van den vreemde’, het Parlement te Westminster; en dat zij voor Ierland op de komende Vredesconferentie een aparte vertegenwooriging zouden opeischen.
De tijd was dus aangebroken om beide beloften in te lossen. Ierland had betrouwen in zijn vertegenwoordigers, en leefde ondertusschen stil zijn dagelijksch leven voort onder de militaire bescherming en waakzaamheid van Lord French de onderkoning, die zoo pas een nieuwen chief-secretary had verkregen, een vloeiend Gaëlsch sprekenden Schot: Mr. Mac Pherson. Men rekende heel naief-weg op een kalmeerenden invloed van dezen man; hij zou immers de Ieren, die al meer en meer van hun eigen Gaëlsch als landstaal gingen houden, in een nauwverwante voor hen licht te begrijpen taal, het Schotsche Gaëlsch, kunnen aanspreken.
Uiterlijk was Ierland kalm, en Dublin leefde blij in zijn eilandmist zijn opgewekte leven, de ‘jaunting cars’ met hun vinnige paardjes wringelden zich door de drukke straten, waar een levenslustige stemming heerscht, de kinema's en 't ‘Opera House’ en het ‘Abbey Theatre’ worden druk bezocht, de Gaelic league (het Gaëlsch taalverbond) geeft zijn avondlessen voort en organiseert zijn lieder- en dansavonden, de hurling-matches worden druk bevochten en gevolgd, in de Sackville street waar in 1916 de Paaschopstand werd uitgestreden, staat Nelson op zijn pilaar de verwoesting te bekijken van het Postoffice en de andere gebouwen rondom hem, en aan zijn voeten staan de dagbladventers er met onmiskenbaren sappigen Ierschen tongval hun in 't Engelsch gestelde ‘papers’ aan te bevelen. Die moest ge koopen om iets van de politieke onrust te merken: nieuws uit de gevangenissen, berichten van nieuwe aanhoudingen wegens ‘unlawfull drilling’, van terechtzittigen in Dublin Castle wegens het teekenen van spotprinten, enz. In het winkelkwartier van Crafton street, waar de ‘West-Britons’ wonen, de rijke lui en de
| |
| |
neringdoeners, de ‘haut commerce’, die het, lijk overal, meest met den machthebber houden, vindt men ‘Union Jacks’ uithangen; daarentegen in de arbeiderswijken komt u boven uit een verdiepvenster een klein republikeinsch driekleurvaantje uittartend tegenwaaien. Een klare illustratie van het pro et contra. Dat was ongeveer alles wat gij van den diepen hartstochtelijken strijd die hier in de zielen en de huizen werd gestreden, aan de oppervlakte van het Dublijnsche straatleven kondet opmerken.
En zoo gebeurde het dat, op wandel met mijn goeden Ierschen vriend L. O' Carroll, ik een dagblad kocht en erin uit een berichtje vernam dat 's anderendaags het ‘Dail Eireann’ het Iersche parlement zijn eerste publieke zitting houden zou, en daarbij dat zij toegankelijk was voor alle belangstellenden, van gratis te verkrijgen toegangsbewijzen voorzien. Zoo'n kans mocht ik toch niet laten ontsnappen. Maar hoe daarbinnen geraakt, de ‘tickets’ zouden natuurlijk allang uitgedeeld zijn. Mijn vriend wist raad. Op mijn engelsche ‘Registration card’ stond ik opgegeven als deel uitmakend van een ‘newspaper staff’, we zouden dus naar het hoofdkwartier gaan van ‘Sinn Fein’ en een perskaart trachten te bemachtigen.
Het hoofdkwartier van de geduchte Sinn Fein organisatie, toen nog Harcourt street, 6, gelegen, was uiterlijk een van die vele vuile onooglijke Dublijnsche huizen met hunne door mist en smook zwart geworden baksteenen-gevels. Pas enkel weken tevoren had men er nog het bezoek ontvangen van de politie, en hadden deze er alles overhoop geworpen. In een soort vergaderzaal op het eerste verdiep heerschte nog de schoonste wanorde: stoelen en banken door- en opmekaar, dokumenten op den grond en een... paar gebroken ruiten. Op een opkamer t'enden de eerste trap, was hier de redactie gevestigd van Arthur Griffith's strijd- en weekblad ‘Nationality’. De hoofdredacteur zat natuurlijk in Engeland ergens in de gevangenis.
Naast de voormelde vergaderzaal was het eigenlijke sekretariaat van ‘Sinn Fein’ gelegen. Mijn vriend kwam spoedig met de boodschap terug dat ze opgetogen waren een ‘continental journalist’ op hun openingszitting te hebben, dat zoo aanstonds mijn perskaart zou worden klaar gemaakt en dat de Heer S.T. O'Kelly, Lid van het Parlement, ‘Director of Propaganda’ van Sinn Fein, en ondervoorzitter van de ‘Gaelic League’ me wenschte te ontvangen.
Kennismaking zonder veel plichtplegingen. De heer O'Kelly was
| |
| |
een verzorgde en energieke verschijning, gladgeschoren met strakke lijnen van neusvleugels naar mondhoeken, kort sterk wilskrachtig gebouwd, met klare oogen die u welwillend van achter de brilglazen aankeken. Het gesprek in de ruime zaal werd op gedempten toon gevoerd. Hij schoof zijn stoel aanstonds dicht bij, typisch voor menschen die gewend waren in 't geheim te werken midden een omgeving waar de muren letterlijk overal ooren hadden - vernam ik niet later dat bij een dokter waar dikwijls vergaderingen der leiders plaats grepen, door de omgekochte meid een microfoon, verbonden met het politiebureel, in de muur verdekt was opgesteld! De Heer O'Kelly ging achter zijn buro zoodanig gekeerd zitten dat hij al pratende heel makkelik de deur, waar steeds maar bezoekers in en uit kwamen, kon in het oog houden. Ook het steeds op zijn hoede zijn was met heel hun doening en levenswijze als vergroeid. Trouwens, naar men mij het nadien toevertrouwde, hadden al de Sinnfeinsche Parlementsleden er zich aan verwacht daags voor de zitting te worden gearresteerd. Opvallend echter was het hoe kameraadschappelijk al de leiders met hun ondergeschikten - neen met hun beproefde medestrijders - omgingen.
En vooraleer ik den tijd vond om een enkele vraag over den toestand in Ierland te stellen, informeerde hij met belangstelling naar den toestand onzer Vlaamsche Beweging. En of de Regeering het nu werkelijk aandurven zou de eenmaal vernederlandschte Universiteit te Gent af te schaffen en terug als Fransche school te heropenen. Onze strijd volgde hij wel, voor zoover hij dat natuurlijk van uit Ierland doen kon. Voor den oorlog was hij verscheidene malen in België geweest, en wist wel waar het paard gebonden stond. Opvallend was het hoe vele van de Iersche leiders ons land vroeger hadden bezocht. Wat waren de Vlamingen toch thuiszitters! Arthur Griffith bereisde het ten tijde van den Transvaalschen Boerenoorlog, en ook de Heer Little, de uitgever van het sinn-fein weekblad ‘New Ireland’ had, per fiets nog wel, onze streken bezocht. Ook in het gevang in Engeland, waar de heer O'Kelly met den eersten ‘round-up’ na den Paaschopstand van 1916 was in terecht gekomen, - ditmaal hadden ze hem, God weet waarom, in vrijheid gelaten! - had hij met een paar Vlamingen kennis gemaakt, die als verdachten door de Engelsche Regeering waren geinterneerd!?...
En uitleg over den toestand in het leger, in het onderwijs... ‘Ja, ook de Ieren waren nu eindelijk gaan inzien dat de taal één der bizonderste bestanddeelen was der natie, en dat zij de nationaliteit hielp voortbestaan. De zoogenaamde nationalisten hadden dat nooit willen inzien.
| |
| |
Redmond trouwens was een gedenationaliseerde. In 1914, stond het Iersche volk wel degelijk naast hem, enkel een zeer kleine groep strijders dachten er toen anders over. De rebellion van 1916 was het groote keerpunt in de Iersche geschiedenis, maar het was voornamelijk de onmeedoogende engelsche repressie van dien opstand die Ierland tot het Sinn Feinisme had bekeerd.
Dezer dagen nog was het gebleken, zei de Heer O'Kelly, hoe grondig de mentaliteit van Ierland sindsdien van de zelfstandigheidsgedachte doordrongen werd - Lord Haldane, met een speciale zending van de Britsche regeering naar hier gezonden om poolshoogte te nemen kon van Ierlands wege met de volgende boodschap terug: ‘We will only be satisfied with the evacuation of Ireland by the British.’ (Enkel met de ontruiming van Ierland door de Britten zullen we genoegen nemen). Dàt had de Paaschrevolutie gedaan. En Lord French, die onlangs nog op een privaat diner had verklaard dat hij, die von Kluck had overwonnen, toch niet door die Iersche Sinn Feiners zou worden overtroefd, die zal toch ook het onderspit delven, verklaarde de Heer O'Kelly met klem ‘because the nation is united’. Met de komende county-verkiezingen zullen we de graafschapsraden in onze handen krijgen, en dan zullen we de regeering van Ierland door Engeland onmogelijk maken. Ze zullen nog wel een heel deel van ons mannen in 't gevang werpen, maar dat doet er niets toe. Het laatste woord zullen wij toch hebben’.
Ondertusschen had ik de gelegenheid om de zaal wat in oogenschouw te nemen. Op de schouw stond een portret van de Valera, die toen in de gevangenis van Lincoln vertoefde (drie weken later zou hij, met twee andere medegevangenen, uit het tuchthuis tot groot jolijt van de Ieren weten te ontsnappen). Op het sekretariaat heerschte een vlijtige bedrijvigheid en een blijde atmosfeer. Kwinkslagen flitsten gedurig door de lucht. Men zou hier niet gezegd hebben dat die menschen ieder oogenblik konden worden overvallen, overrompeld en gearresteerd. Gedurig aan kwamen bezoekers binnen geloopen om inlichtingen te vragen of er te brengen. Een paar fiksche jonge kerels waren aan tafels schrijfwerk aan 't verrichten, een jonge dame - kortgeknipt, toen nog een teeken van vooruitstrevende durf - was fiches aan 't klasseeren. Maar wezenlijk opvallend was die jolig-blijmoedige stemming.
Ik vernam nog dat de statistieken uitmaakten dat er zoo ongeveer een twaalftal arrestatie's gebeurden per dag, en dat het zoo moeilijk was om weten waar iedere gearresteerde verbleef. Zoo b.v. werd iemand aangehouden te Cork in het Zuiden, twee dagen nadien was hij al naar
| |
| |
Belfast in het hooge Noorden overgebracht zonder dat er aan gelijk wie kennis van gegeven werd. Anderen weerom werden aangehouden, verbleven enkele dagen in een of andere gevangenis, werden weer los gelaten zonder dat ze ooit te weten kwamen waarom men de hand op hen had gelegd; en zijn pas een dag of twee op vrije voeten, of ze worden opnieuw zonder vorm van proces vastgezet. Houdt dan uw gevangenisfichen maar bij! Werkelijk een niet alledaagsch werk voor een partijsekretariaat!
Verders kwamen nog ter sprake de Gaëlsche beweging, de bevordering van de nationaalkeltische sport en spelen, en ook de pankeltische beweging. Naar het bleek was die een tiental jaren voor den oorlog tamelijk sterk, toen echter (in 1919 dus) zeer zwak. De Schotten en de Welschen waren, naar het zeggen van den Heer O'Kelly, veel te imperialistisch geworden. Schotland kon allicht nu een zeer rijk land zijn en een grooten economischen bloei kennen, maar dat is maar bijzaak, het volk zelve is er niet gelukkig omdat het gedenationaliseerd is. Enkele kleine groepen Schotsché werkers zijn er wel, en zij rekenen op Ierland om de ‘backbone’ van de beweging te zijn. Maar Ierland zal niet meewerken, zoolang zij hun britsch imperialisme niet temperen en opgeven.
Ondertusschen was mijne perskaart klaar - eene zwart op geel, en niets dan Keltisch erop! - ‘Ja,’ zei de Heer O'Kelly, ‘veel zult u allicht morgen van de verhandelingen niet verstaan, want alles of bijna alles zal in het Iersch geschieden’. Zoodus was ik van een flink paspoort voorzien, en zag ik met belangstelling uit naar de gebeurtenissen van den volgenden namiddag.
Het ‘Parlement van Ierland’ was dus beroepen in het ‘Mansion House’, het stadhuisvan Dublin, voor 21 Januari om half vier. Zóó had het uitvoerend Comité van Sinn Fein beslist. In zijn opvatting waren het niet enkel de vertegenwoordigers van dié partij die gezworen had nooit een voet in het Engelsch parlement te zetten, die hier hun apart parlement zouden oprichten, neen het was ‘het’ Iersche Parlement dat nu eindelijk weer zou vergaderen, en daarom werden al de verkozen vertegenwoordigers van àl de partijen ter vergadering opgeroepen.
De heer O'Neill, Lord Mayor van Dublin, die geen Sinn Feiner was, had de feestzaal van het stadhuis ter beschikking gesteld. Wonder land van alle tegenstrijdige mogelijkheden. In het begin van zijn ambtelijke loopbaan had de Lord Mayor verklaard dat onder zijn beheer het Mansion House het tehuis van alle Dublinsche burgers zijn zou, en dat de feestzaal voor vergaderingen van gelijke welke denkwijze of opinie
| |
| |
zou open staan. En hij hield woord. Deze dag gaf er hij een klinkend bewijs van. Deze middag waren een 400 khaki-soldaten van de ‘Royal Dublin Fusiliers’ die zoo pas uit Duitsche krijgsgevangenschap waren gerapatrieerd, door het patroneerend komiteit van hun regiment in de zalen van het stadhuis op een lunch vergast, en wanneer zij het stadhuis verlieten met vlag en slaande trom, en spelende muziekkapel, stonden al de lange queu-rijen Republikeinsche Dublijners, tot in Dawson- en Westmoreland street, te wachten om in dezelfde zalen waarin zoo pas de trouwe soldaten van Zijne Majesteit ‘the King’ hadden toegejuicht, de openingsvergadering van het republikeinsche Parlement bij te wonen. En niemand scheen daar zich in te ergeren of het wonder op te nemen. Dat was immers heel natuurlijk. God weet ten andere onder hoevele khakiuniforms er reeds een republikeinsch gezind hart klopte!
Toen ik aan het Mansion House aankwam stond het plein ervoor al zwart van opeengedrumde belangstellenden. Een wriemelende menigte: mannen en vrouwen, alle standen, geen al te luidruchtige, dolle geestdrift maar blijde schalksche nieuwsgierigheid, die aan enkele bekende persoonlijkheden eene enthoesiaste ovatie brengen zou. Met moeite kon ik mij een weg door die menigte banen. De vermelding: press opent mij de rangen; een oud vrouwtje in gehavende werkplunje, met oogen stralende van verrukking omdat ze deze dag beleven mocht, hoort het en roept me toe: ‘Just make this known all over the world, sir, en mede begint ze de omstaanders aan te manen met woord en bevende handen dat ze plaats zouden maken om den vreemden belangstellenden door te laten. Op het perron van het stadhuis zijn een paar filmoperateurs werkzaam.
De Engelsche bezettende overheid liet alles begaan. Hetzij dat ze dit uiterlijk vertoon en dit republiek-spelen niet ernstig opnam, hetzij dat ze alle verdere botsingen en onlusten voor het oogenblik wilde vermijden. In de straat werden enkel een aantal politiemannen opgesteld om het verkeer in de belemmerde straat te regelen. Op een balkon rechtover den hoofdingang van het stadhuis stonden Kolonel Johnstone, hoofdcommissaris der Dublijnsche militaire politie, en Generaal Byrne, Hoofd-Inspecteur van de ‘Royal Irish Constabulary’, de fameuze Iersche Rijkswacht, zelf alles stil te overzien. Tegenmanifestaties gebeurden er niet, alleen hingen dien dag in het Grafton-street kwartier opvallend en uitdagend enkele groote Union Jacks uit.
Eens ik zoo ver was geraakt dat ik één der menigvuldige commissarissen van den ordedienst - flinke jonge Irish Volunteers - had
| |
| |
kunnen aanspreken, was ik spoedig, nadat verscheidene malen mijn perskaart was gekontroleerd, op de perstribune aangeland, in de groote ‘Round Room’ de ruime rotonde van het stadhuis. Hier zou dus een volk-onder-den-hiel, zijn zelfstandigheid proklameeren.
Een stil geroezemoes hing over de zaal; 't was alsof de aanwezigen de plechtigheid van het oogenblik niet wilden bederven door ongepaste luidruchtigheid. Ringsomher, langs de wanden van de ronde zaal staan op een achtergrond van feestelijke draperieën de witte beelden van Ierland's voornaamste staatslieden, en boven op de gaanderij die het halfrond omringt, hangen de wapenschilden van Dublin's Lord Mayors. Om twee uur had hier dus nog de ontvangst plaats gehad van de Britsche soldaten, in één uur tijds hadden de Sinn Feiners de zaal tot hun parlementzaal moeten omschapen. Ze hadden vlijtig gewerkt. Het gestoelte, waar straks de eerste voorzitter, de ‘Cean Comhairle’ van het Iersche parlement zal zetelen staat op het verhoog opgetimmerd, juist onder het wapenschild van Lord Mayor O'Neill; er voren op de begane grond staan een paar tafels op schragen, min of meer met groene lappen overdekt, het zijn de schrijftafels voor de sekretarissen en de stenografen van de kamer! Links en rechts van het podium heeft men speciale afgespannen verhoogen voorbehouden voor de pers, links voor de buitenlandsche, rechts voor de Iersche. Ik was op deze laatste tribune beland tusschen vertegenwoordigers van ‘Nationality’. ‘New Ireland’, ‘The Irish Independant’, ‘Freeman's Journal’, enz.
En vooraan in de zaal staan drie rijen ‘lounge-seats’, gewone mokette sofa's, de zetels voor de leden van the Dail, in het Iersch de F.D.E's, de Feisire Dail Eireann. En daarachter, en van de parlementaire ruimte door een strikt-gerespekteerd open pad gescheiden, de zitplaatsen voor het publiek dat alles dicht had bezet, beneden en boven, en tegen de wanden rechtstond. Een ruim twee duizend man.
O, dat wondere wachtende Iersche publiek in déze zaal op dît oogenblik. Men zou gezegd hebben het gemengde publiek voor een democratisch tooneelfeest in een stadsgehoorzaal. Oude en jonge mannen, dokters, advokaten, handelslui en werklieden, een honderdtal eerwaarde Heeren, en zeer vele dames, tot zelfs een paar resolute jonge moeders waren er die kleine kleuters op den arm hadden meegebracht. Die zouden later nog kunnen zeggen dat zij de eerste zitting van het Parlement hadden bij gewoond! O die nationaal-voelende en nationaal-opvoedende Iersche moeders! In afwachting van de groote gebeurtenis, werden de binnen- | |
| |
tredenden bespied, en kregen o.m. een paar Amerikaansche zee-officieren en een officier van het Australische leger, die het aandierven in uniform hier aanwezig te zijn een flinke verwelkoming; maar, meest typisch van alles, de Eerwaarde Heeren zaten onverstoord hun brevier te bidden tot... enkele minuten voor den gestelden openingstijd, plots heel de zaal rechtveerde en in luide, oorverdoovende toejuichingen losbrak. Door de dames vooral werd uitbundig met republikeinsche vlaggetjes gewuifd. De bewerkers van deze dag, de parlementsleden deden hunne intrede. Daar waren ze nu de strijders en de durvers, velen nog aan de Dublijners onbekend, die het voor Ierland hadden opgenomen in alle hoeken van het land, van het Noorden tot het Zuiden, die van Cork, en die van Connemara, van Clontarf en van Donegal!
De parlementsleden werden geleid door de oude grijze Graaf Plunkett, een klein maar vinnig en eerbiedafdwingend figuur, wiens gansche leven één strijd was geweest voor Ierland's zelfstandigheid, door Professor Eoinn Mac Neill, een geboren protestantsch Ulsterman, één der beste Iersche taalgeleerden, door Cathal Brugha en door de Lord Mayor van Dublin. Deze laatste scheidde zich aan het parlementaire ‘hemicycle’ van de volksvertegenwoordigers af, en ging op de eerste rang van het publiek een goed-in-'t oogvallende plaats innemen.
Graaf Plunkett en Prof. Mac Neill namen op de eerste rij plaats, de voorste rang bleef verder bijna onbezet; och ja, al de vooraanstaande leiders, aan wie de ‘front-benches’ van rechtswege toekwamen, zaten achter slot en grendel.
Van de 77 Sinn Fein parlementsleden, waren er hier enkel negen en twintig aanwezig, drie onder de afwezigen verbleven in Amerika, en al de andere, zegge vier en dertig, waren in de gevangenis. Waren o.m. hier op hun post: G. Gavan Duffy, Cathal Brugha, S.T. O'Kelly, Piaras Beaslai, Michael Collins, J.J. Walsch, R. Mulcahy, Harry Boland Kevin O'Higgins, enz.
De parlementsleden zagen er welbeslist uit, wetende wat ze deden, maar toch een beetje zenuwachtig. Als ze hun plaatsen hadden ingenomen, en de toejuichingen waren gestild, gingen er enkele minuten in de volstrekste stilzwijgendheid over, en de gekozenen des volks begonnen zoowat hunne ‘parlementaire bescheiden’ door te bladeren, om dan weer een stille conversatie met den buurman te beginnen, ze schenen zoo zelf ietwat door die plotse stilte onthutst.
Spoedig echter rees de ouderdomsdeken Graaf Plunkett en stelde
| |
| |
tot voorzitter van den dag voor Cathal Brugha, hetgeen met algemeene stemmen werd goedgekeurd. Enthoesiaste toejuichingen begroetten dezen eersten ‘speaker’, toen hij zijn zetel op het verhoog innam. De voorzitter in zijne installierede - alles geschiedde in het Iersch, en wat er gezeid en verhandeld werd, werd me bereidwillig door omstaanders dietsch gemaakt of vernam ik later breedvoeriger uit de bladen - riep er de aandacht op, dat nu het belangrijkste ging gebeuren wat ooit in Ierland was geschied sinds de vreemde er was binnengevallen. Wat ze gingen verrichten was tevens een heilig werk. Ierlands' volk betrouwde op God, daarom zou hij thans aan een der trouwste priesters die Ierland ooit had gekend verzoeken een gebed tot God te willen sturen om den zegen over hun werk af te smeeken. Father O'Flanagan, eene frissche verschijning met stoere, vlammende oogen in het open gelaat, einde de dertig jaren - werd ook vinnig toegejuicht als hij achter de voorzitter op het podium verscheen; allen - Roomschen en Protestanten - stonden recht, wijl forsch en innig, plechtig de heldere stem van den priester in het Iersch Gods hulp en bijstand afsmeekte.
Het volgende punt op de agenda was het ‘appel’, de naamafroeping door den voorzitter van al de gekozenen van Ierland. Natuurlijk hadden Unionisten en nationalisten (de redmondieten) die ook waren gedagvaard dien oproep niet beantwoord. Telkens de naam werd afgeroepen van éen der leiders die in de gevangenis zaten, werd door den ‘clerk’ van de Kamer geantwoord: ‘achter slot’; dan rezen - hoe kon het ook anders - dikwerf toejuichingen op uit de vergadering. Daarom verzocht de voorzitter - en het waren de eerste woorden die hij in het Engelsch sprak - het publiek de zitting van de Kamer en de plechtigheid van het oogenblik niet door applaus te willen storen. Op een paar wel te verklaren uitzonderingen na, werd hij hierin stipt gehoorzaamd. Alleen als de naam van den Unionisten-leider Edward Carson werd afgeroepen was er lang en luide hilariteit. De verdere bezigheden van het Huis van Afgevaardigden werden op de meest zakelijke, ja zelfs ietwat drooge manier afgehandeld. Wat moeten die Ieren, de licht-ontvlambare, zich op dat oogenblik toch hebben kunnen bedwingen. Iemand die, zooals ikzelf, al de luidruchtige opgewondenheid had bijgewoond waarmee ze b.v. op hun Sint Patrick's feesten in de Queen's Hall te Londen, aan hunne nationale gevoelens kunnen lucht geven, had zich stellig van zulk een gelegenheid heel iets anders voorgesteld. Hier niets van dat alles, alleen kalmte, ernst en ‘Business’.
Na de naamafroeping merkte Cathal Brugha op dat hij van sommige
| |
| |
leden geen antwoord had ontvangen; en wel van die leden die, alhoewel in Ierland verblijvend, er eene vreemde autoriteit ondersteunden. Wolfe Tone had eens vroeger gezegd: dat zij die wenschten voor Ierland te arbeiden het steeds zouden moeten doen zonder op den steun te rekenen van die klas van menschen die steeds den blik naar den vreemde hadden gericht. Daarom zouden zij het vandaag ook eenvoudig weg zonder de medewerking dier lieden doen. En zoo werden de gedenationaliseerden buiten gecijferd.
Verder werd dan, midden de grootste stilte en aandacht, eerst de voorloopige constitutie van de ‘Dail’ voorgelezen en goedgekeurd.
Eindelijk het groote moment: de onafhankelijkheidsverklaring. Heel de vergadering stond recht toen deze door de voorzitter Cathal Brugha met klare stem in het Iersch werd geproklameerd.
‘Daar het Iersche volk is bij rechte een vrij volk:
En daar gedurende zeven honderd jaar het Iersche volk nooit heeft opgehouden de vreemde overrompeling te verloochenen, en er dikwijls met de wapens tegen heeft geprotesteerd:
En daar Engelsche wetgeving in dit land is en was altijd gebaseerd op macht en bedrog, en zij door eene militaire bezetting tegen den wil van het volk werd bestendigd:
Daar de Iersche Republiek te Dublin op Paaschmaandag werd uitgeroepen door het Iersche Republikeinsche leger, handelende in naam van het Iersche volk:
En daar bij den aanvang van een nieuwe tijd in de geschiedenis, het Iersche kiezerskorps bij de Algemeene Verkiezingen van December 1918 de eerste gelegenheid heeft te baat genomen om met een overweldigende meerderheid zijne aanhankelijkheid aan de Iersche Republiek te bevestigen,
Nu, daarom, wij de gekozen vertegenwoordigers van het aloude Iersche Volk, in nationaal Parlement vergaderd, in naam van het Iersche volk ratificeeren de vestiging van de Iersche Republiek, en verbinden ons zelf en ons volk deze verklaring tot werkelijkheid om te zetten met alle de middelen in ons bereik;
Verklaren wij plechtig dat vreemde regeering in Ierland eene overrompeling is van ons nationaal recht, dat we die nooit zullen dulden, en vragen we de ontruiming van ons land door het Engelsch garnizoen.
| |
| |
In naam van het Iersche Volk, vertrouwen we deemoedig ons lot toe aan den Almachtigen God, die aan onze vaderen den moed gaf en de standvastigheid, om gedurende lange eeuwen van onbarmhartige tirannie te volharden, en sterk in de rechtvaardigheid van de zaak die zij ons hebben overhandigd, vragen wij den Goddelijken zegen op het laatste bedrijf van den strijd welken we ons zelven hebben verbonden tot de Vrijheid door te voeren.’
Met opgeheven hand hadden de parlementsleden hun trouw aan de Iersche republiek gezworen.
In al zijne plechtige eenvoudige religieuze stilte was dit een ongemeen roerend moment. Wat de dag van morgen brengen zou wist geen een dier mannen die, hier onder het oog van den bezetter zelf, gansch hun leven en hun zijn aan 's lands volledige vrijheid toewijdden. Hoevele van degenen die ik daar ontmoette zijn heden al niet meer, doch wat wel het treurigst is van al: hoe vele vielen er niet, en van de besten, aan beide zijden in dien onzaligen Ierschen burgeroorlog.
Na de plechtige afkondiging dezer verklaring, werd het dokument in het Engelsch door E.J. Duggan, en in het Fransch door Gavan Duffy, de latere Iersche gezant bij het Vatikaan, voorgelezen.
Daarna werden nog vlug de Iersche afgevaardigden ter Vredesconferentie aangeduid: de heeren de Valera, Griffith en Graaf Plunkett. Te Parijs echter, men weet het, geraakten ze nooit.
De tweede belangrijke proklamatie was een ‘manifest aan de Volkeren van de wereld’, dat evenals de andere dokumenten eerst in het Iersch werd voorgedragen. Een paar uittreksels uit deze boodschap aan de vrije volkeren.
‘De Iersche natie, nu zij hare nationale onafhankelijkheid heeft uitgeroepen, doet door hare verkozen vertegenwoordigers in de Iersche hoofdstad in Parlement vergaderd, een beroep op iedere vrije natie om de Iersche Republiek te ondersteunen door Ierland's nationaal statuut te herkennen en zijn goed recht om ter vredesconferentie zijn nationale zelfstandigheid te verdedigen’.
Na de bewijzen van deze zelfstandigheid bondig te hebben aangeduid, ging de proklamatie voort: ‘Internationaal, is Ierland de poort tot den Atlantischen oceaan (the gateway to the Atlantic). Ierland is de laatste buitenpost van Europa naar het Westen toe; Ierland is het punt waarop de groote handelswegen van Oost en West samenloopen, zijne
| |
| |
onafhankelijkheid wordt vereischt door de vrijheid van de zeeën, zijne groote havens moeten open zijn voor alle volkeren, instede van het monopolie te zijn van Engeland. Ten huldigen dage liggen deze havensjijdel, alleenlijk maar omdat Engelsche staatsmanschap vast besloten is Ierland als een onvruchtbaar bolwerk voor Engelsche expansiezucht te bewaren, en de eenig-gunstige positie van dit eiland, verre van een voordeel en een dekking te zijn voor Europa en voor Amerika, is enkel dienstig aan de doeleinden van Engelands politiek van wereldheerschappij.’
Om deze en andere redenen, vraagt Ierland, ......dat het publiek met Engeland ter Vredesconferentie zou worden geconfronteerd, dat de beschaafde wereld na geoordeeld te hebben tusschen Engelands kwade trouw en Ierland's goed recht, aan Ierland de altijddurende steun verzekeren zou tot het behoud van zijn nationale onafhankelijkheid.’
Och, toen geloofden de Ieren nog dat zij met den steun van President Wilson allicht ter vredesconferentie zouden worden toegelaten. De proklamatie over het zelfbeschikkingsrecht der volkeren was toen nog maar enkele maanden oud. En hoe spoedig ze verouderd was, weten we allen!
Ook deze proklamatie werd nog eens in een fransche vertaling door Graaf Plunkett, en dan in het Engelsch door J.J. Kelly voorgelezen, beide talen werden hier als in Ierland vreemde talen beschouwd.
En tot slot werd een reconstructie-program der republikeinsche partij voorgedragen. Werkelijk men zou niet aan de Ieren kunnen verwijten dat ze eens te meer een theatraal-geënsceneerde patriotische plechtigheid hadden gemonteerd, met veel groote woorden en vlaggengezwaai, en zich zelf zoo hadden wijs gemaakt Ierland te hebben gered. Tot op de grens de eentoonigheid toe werd de zakelijkheid volgehouden, en de Ieren die zoo gretig zijn naar welsprekendheid kregen hier stellig niet hun part. Toen echter, om 5 uur, de voorzitter de vergadering tot 's anderendaags verdaagde, toen barstte de lang bedwongen opgetogenheid los in lange dreunende toejuichingen, in gestommel van stemmen, stralende en weenende oogen, en mannelijke handdrukken van menschen die zelf als het ware niet konden gelooven dat ze het nu bijgewoond hadden datgene waar zeven eeuwen lang hun vaderen hadden voor gestreden en naar hadden gesmacht, dat ze daar heusch met eigen ooren de onafhankelijkheid van Ierland hadden hooren uitroepen. En zoo zonder pathos, zonder omhaal van woorden, zoo eenvoudig en als vanzelfsprekend. Natuurlijk maakten zij zich niet de minste illusie dat de
| |
| |
slag nu eindelijk was gewonnen. Maar men was op weg: Die mannen hier, en de andere in de gevangenissen zij waren bereid alles te offeren voor de overwinning en zouden niet rusten, alvorens zij deze verklaring met alle middelen ter hunner beschikking tot werkelijkheid hadden omgezet, tot Ierland weer zich zelf was. Sinn Fein Abu!
En wat werkelijk wonder heeten mag is dat deze uitzinnige vergadering het wezenlijke begin is geweest van het nieuwe Iersche Parlement, dat de Dail altijd is blijven voortleven, eerst tegen de constitutie in, met zijn leden vervolgd, of in het gevang of ‘on the run’, op den loop voor de Black and Tans, totdat op een goeie dag zijn afgevaardigden namens Ierland gaan onderhandelen in Downing street tot de Dail Engeland's voorstellen afstemmen zal of goedkeuren, en eindelijk in 1922 het vredestraktaat met England zal aanvaarden.
En buiten wacht in de donkerte en de klamme avondlucht eene geestdriftige en joelende menigte, en juicht de afgevaardigden toe naarmate zij in de verlichte deur van het stadhuis verschijnen. Ik vond er ook mijn vriend O'Carroll, die opgetogen naar het verhaal van de zitting luisterde.
Maar jawel; ik was nu eenmaal met de Sinn Feiners ingescheept, met hen zou ik dus verder varen. Denzelfden avond was er in de ‘Supper Room’ van het Mansion House receptie voor de vreemde journalisten, en de andere gasten der Republiek. Ik was er ook op uitgenoodigd en toog er henen uitermate benieuwd om wat de verdere kennismaking met de Iersche leiders me brengen zou. Aan den ingang van het stadhuis werden onze uitnoodigingskaarten streng gekontroleerd door Iersche Volunteers. Twee à drie honderd gasten bleken hier uitgenoodigd: al de parlementsleden, de leidende elementen van de Gaëlic League, van de politieke Sinn Fein organisatie, van de ‘Cumann na Bawn’ (de Vrouwengilde), van de militaire organisatie der Vrijwilligers van de Iersche Labour-partij, de beoefenaars van letteren en geschiedenis. Verscheidene republikeinsche officieren in hun licht-groen uniform zag ik tusschen de genoodigden, alhoewel het bij proklamatie streng verboden was dit uniform te dragen. Eene voorname eereplaats was ingeruimd aan de moeders en vrouwen van de gefusiljeerde leiders der Paaschrevolutie: aan Mevr. Pearse, Mevr. de Gravin Plunkett, Mevr. Ceaint, Mrs: O'Rahilly. Aan de eeretafel waren ook aangezeten E.H. O'Flanagan, en Eerw. Dr. Browne, Professor aan het Groot Seminarie van Maynooth. Daar ontmoette ik o.m. de Heeren Johnson van de Labour Party, de publicisten Beaslai, F.D.E. Mr. Little, en Redmond-Howard, de Heer J.J. Walsch
| |
| |
F.D.E., enz. Deze laatste zelfs bracht me het meest onverwachte verzoek om dezen avond bij het banket den toast aan de vreemde pers te willen beantwoorden!
Hier zou ik nu de Ieren aan hun joviale, uitbundige en spotzieke vroolijkheid zien lucht geven. Wat een exuberante levenslust en levensmoed! De zaal was heel volksch maar keurig versierd met het republikeinsch ‘oranje, wit en groen’. De menu's waren nationaal-groen op wit gedrukt, en overal tusschen de planten op den disch staken republikeinsche papieren vlaggetjes. Het banket was voorgezeten door Cathal Brugha die, ook al weer in het Iersch, de eerste toast ‘aan de Republiek’ instelde. Toch werd bij deze gelegenheid veel meer Engelsch gesproken dan in de Dail. Rond mij aan tafel waren het meest alle ‘Jail birds’ oude gevangenisklanten, gewezen deelnemers aan den Paaschopstand, en die met ‘a twinkle in the eye’ vertelden waarom zij, wie zooveel, deze zooveel jaren dwangarbeid hadden gekregen en zooveel maanden hadden gezeten. En ondertusschen had die goede Heer Walsch alweer de orde der toasten anders geschikt, en zou ik antwoorden op den toast aan den Volkenbond. Mijn dischgenooten vroegen me dat ik als ‘Flemish Delegate’ in het Vlaamsch dezen toast zou houden, en er daarna in het Engels h over de Vlaamschen strijd zelve enkele woorden zou bijvoegen. Wat ik dan ook heb gedaan.
Wat ik juist heb gezegd weet ik niet meer, maar wat ik me nog goed herinner is dat wanneer ik verklaarde dat ‘de taal de ziel zelve was der natie’, al die Gaëlsch-trouwe Ierlanders luide hun instemming betuigden; en mijn tafelgenoot links, die zelf geen republikein was of geen Sinn Feiner, vond dat ik hun naar het hart had gesproken ‘as a Flemish Sinn Feiner’!
Zoo maakte ik de openingszitting van het ‘Dail Eireann’ te Dublin mede nu tien jaren geleden. En al liet de ‘Morning Post’ zich toen uit Washington seinen, dat door de Ieren aldaar ‘the birth of the Irish Republic (was) taken as a huge joke’, ‘dat de geboorte van de Iersche Republiek daar als eene grap van groote afmeting werd beschouwd’, schreef toch met meer nuchtere waarheidszin de Londensche ‘Daily News’: ‘It is very easy to laugh at the Sinn Fein Parliament, but it is not so certain that it is wise. We have travelled a long way since Smith O'Brien dramatic disclaimer of any allegiance to the British Parliament in 1848. No one who is not determined to deny patent facts can refuse to acknowledge that behind the Declaration of Independence at Dublin
| |
| |
yesterday fiercely in earnest is the solid mass of almost all Irish opinion outside Ulster’. - ‘Het is heel gemakkelijk met het Sinn Fein Parlement den draak te steken, maar het is niet zoo zeker dat het verstandig is. We hebben een heel eind weegs afgelegd sinds Smith O'Brien's pathetische loochening van gelijk welke onderhoorigheid aan het Britsche Parlement in 1848. Niemand die niet vast besloten is de klaarblijkende feiten te loochenen, kan weigeren te erkennen dat achter de onafhankelijkheidsverklaring van gisteren in Dublin, in schrikkelijken ernst, de soliede massa staat van bijna gansch de Iersche opinie buiten Ulster.’
En 's anderendaags ontwaakte Dublin weer stil in zijn morgenmist en rolde de Liffey hare breede wateren langs Gerechtshof en Tolhuis naar de zee. Het gewone leven ging zijn gang. In een vitrien in de Westmoreland street stond een foto van de groep der parlementsleden die de Dail hadden bijgewoond, en de bladen gaven verslagen van de ‘historische zitting’. En de volunteers, die gisteren de ordedienst hadden waargenomen zij gingen weer naar hun werk en hun vermaak, naar kantoor en kinema, en werden zooals voorheen bespied en bespeurd door de ontelbare geheime agenten......
Ierland organiseerde zich tot den eindstrijd.
|
|