Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1929(1929)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] Endymion door Urbain Van de Voorde. 1. Dra bloeit het uur weer van mijn rijkst bestaan, wen, half ontwakend voor 't gelaat der maan, ik dein op heil als oeverlooze waatren...... De laatste nimf, wier klaar en dartel schaatren straks mijn poreusen sluimer nog doorschoot, vertrouwde aan de aarde alreeds de ivoren leden, zooals ze 't stom eens doen zal in den dood. Reeds groeit de nacht uit duisternis en vrede en 'k voel het duister als fluweel en dons. De dag die als in band van vuur en brons dof klonk mijn geest en duizelende slapen zwijmt hulpeloos aan aardes versten zoom... Wat geeft het mij, de dagen door te slapen! Mijn is de mooiste bloei van 't bloed: de droom. Thans laat mijn lust subtiel en puur zich drenken door vormen, eedler dan ik ooit hen zag met wakende oogen in den wreeden dag. O vizie, die maar afzijn kan gedenken, dat eindeloos uw diep gelaat mij troost'; dat mijn gelaafd, doch steeds helevend slachten naar 'n roerloos heil van uw occulte nachten van een volstrek t bestaan zij 't kriekend Oost. Het licht der ziel, mij 't eenig licht geworden heeft alles waar 'k eens heet om vocht, herleid tot niets dan beeld van droom en eeuwigheid. Verwarde toover, wilde bloei verdorden in dit verijld gebied van mist en maan, waar de eerste staat herneemt, daar ongeboren al leven ligt aan werelds grens verloren, puur, onbewust van worden en vergaan [pagina 56] [p. 56] 2 O bloei der ziel... bedwellemende nachten die aanzoeft, vol, uit heilge bron van lied, gij treft mijn hart met weelde en zoet verdriet, gij maakt mijn lust een telkens weder smachten, trots zooveel troost, naar uw ontzaglijk heil! Want wie, die in 't geopenbaarde wezen van de' eigen droom zijn laatste doel mocht lezen, had ooit voor ander wit nog dagen veil? Zijn wij niet eeuwig met den droom verweven waarin elk ding zijn waren vorm herneemt en wat, wat is ooit méér doorleefd in 't leven dan drooms visioen? Al ander beeld blijf vreemd. Ik slaap: wat ooit mijn oog zag is verdwereld; drang en verdriet, 't is al of 't nimmer was; maar diep in mij hangt als in donker glas en leeft verzield een nieuwe en schoonre wereld; 'k Weet alles waar 'k eens dof om vocht, herleid tot duizelingen en tot tijdloosheid. 'k Voel mij mijn diepste zelf subtiel genaken alles vergetend van het klaaglijk spel van lust en nood en van veel kleine zaken wijl thans in mij de groote dingen waken- en o dat ik mijn hart niet langer kwel met stommen zucht naar vormen, licht en kleuren die, wijl ze óók dra in 's levens deemstring treuren, toch plengen niets dan wat vermoeiden troost - maar dat in licht en wind uit voor-aardsch Oost, mijn lichaam, mooi verstard in eeuwgen vrede de inwendge harmonie der ziel boetseer in de alme kalmte mijner zuivre leden - En, wijl het marmren bloeit in alle weer onder de staêge lacht van lucht en wolken, waait hoog mijn geest, die puur zichzelf hervindt, hoog over lust, en over tijd en volken, en al wat vliedt, in de eeuwen, in den wind...... Vorige Volgende