Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1929(1929)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] Gedichten door Willem de Mérode. I Dreigende Bui. Er was een zacht gedruppel in de blâren Of nu de zomerregen zou beginnen. En traag gleden de schemeringen binnen Van buïen die ons nog verborgen waren. De geur van vocht en bloemen vloeide samen, En dreef de paden rond als lichte nevel, Bleek uit den damp hief zich de roode gevel, Toen kletterden wat druppels aan de ramen. En gij: het leven is niet te vertragen. De bui komt zwaar en driftig nederslaan. Gelukkig wat gered is en geborgen. Maar ik: zie, hoe gerust de rozen staan, En hemels wreede lafenis verdragen. Zij dulden sterk en bloeien tegen morgen. [pagina 33] [p. 33] II De Wilgen. Wij hebben luttel lots Gemeen met tulpe' en rozen. Zij zijn de stillen Gods En wij de roekeloozen. Toch heerscht zijn liefdes kracht In zwervers en in zonen, Die binnen wal en gracht, Of in het wijde wonen. Hij zendt gerust ons uit. Zijn wil blijft in ons werken. Niets dat ons leven stuit. Wij groeien, wij ‘zijn sterken. Gehavend en geknot, Schier uit den grond gestooten, Wortlen wij ‘in U, God, En schieten uit in loten. Al waatren zwart en blank Waarnevens wij ons wieglen, Die maandenlang ons krank Lot openhartig spieglen, Weerkaatsen onze pracht. Uit stomp die norsch dorst stijgen, Deed God weer overnacht Het teeder leven nijgen. Daar slaat de huif terug Van ieder roodbruin knopje. En uit de schubben stug Duikt een grijs zijden kopje. 't Is of een tuin ontwaakt, [pagina 34] [p. 34] In bloeien te allerzijden. God heeft ons schoon gemaakt, Die toeven durfdé in lijden. Een milde wemeling Van smalle zilverlinten Heft zich den hemel in, En waait zijn lichte tinten, Door zonneschijn en schâuw, Al naar de winden streelen, Zoo zorgeloos en gauw Of kindren voor U spelen. Zoo staan wij; als het teêr Gebloemt begint te ontluiken, Roept uit ons loof den Heer Het versche vogeltjuiken. - Wij zijn van één natuur Eèn oorsprong en één hopen, Met tulpen heet als vuur En rozen argloos open. Vorige Volgende