Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1928(1928)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 934] [p. 934] Vers. O dees avend midden late witte rozen zaten we zwijgend naar de rijzende sterren te zien, zo dicht bijeen en ver als heidens en havelozen die nu elkander ontmoeten - maar morgen voor eeuwig weer scheiden misschien. We zaten zo dicht en soms waren ogen die vonden en handen lagen één ogenblik bevend ineen. O wie van ons vergeet hoe de avend genas de stilste, schrijnende wonden o wie van ons vergeet hoe zijn denken en willen in het donkere water van de avend verdween. Niets dan de geur van de nacht en de rozen en onze harten maakt het duister tot één enkel groot hart: we zijn noch zwervers meer, noch havelozen en te klein voor de vreugde en te klein voor de smart. We voelen alleen, oneindig en wild, de kracht van het leven en dat wij op de aarde weerhouden bijna niet langer van de aarde meer zijn; plots zijn onze handen naar de sterren geheven in één smachtend gebaar naar het andere zijn. André Demedts. Vorige Volgende