Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1928
(1928)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 878]
| |
Een boek over Beethoven.De verjaring van Beethovens dood, in 1927, heeft een overvloed van litteratuur over Beethoven de wereld in gezonden, maar, onder al die werken, is voor ons Vlamingen, het pas verschenen boek van Ernest Closson: L'Elément flamand dans BeethovenGa naar voetnoot(1), van bijzonder belang, van ongemeene beteekenis. Reeds in Januari was een ander boek verschenen: Les Ancêtres flamands de Beethoven, van Raymond van Aerde, van Mechelen, zekerheid brengend over den Vlaamschen oorsprong van den grootmeester der toonkunde. Een afgedane zaak is het nu: men weet, zonder eenigen twijfel, dat de eerste Louis van Beethoven, de zoo geliefde grootvader en peter van den grooten Beethoven, te Mechelen geboren was den 5 Januari 1712. Van zijn vijfde jaar af, werd hij opgenomen in de koralenschool van St. Rombout, die toen onder de leiding stond van een Duitscher, Kannunik Major. In dit bloeiend gesticht genoot hij eene grondige muzikale opleiding. In 1731, vindt men hem op 't doxaal van St. Pieterskerk, te Leuven. Misschien ging hij van daar naar Luik, maar in elk geval is hij reeds in Maart 1733, te Bonn, aan 't hof van keurvorst Clemens-August van Beieren. Een groote verdienste is het van den heer Van Aerde deze ontdekking te hebben gedaan en door officieele stukken te hebben bewezen, hoe de ouders van dezen Louis van Beethoven wegens verlies in hunne zaken uitweken naar Bonn, waar hunne twee zoons, Louis en Cornelius reeds gevestigd waren en in goed aanzien stonden. Tot zoo verre het zeer verdienstelijk werk van Raymond Van Aerde, dat keurig uitgegeven en met platen voorzien, een alleraangenaamste lezing biedt. Geen Vlaming, dien naam waardig, zal aarzelen het zich aan te schaffen. Van hooger beteekenis en ruimeren omvang is echter het boek dat ons thans bezig houdt, en waarin E. Closson zich tot doel heeft gesteld Beethovens Vlaamschen aard uit zijn kunst en zijn persoonlijkheid te bewijzen. Om er niet meer op terug te moeten komen, zou ik eerst uit den weg willen ruimen de kleine detailszaken waarover ik het met den | |
[pagina 879]
| |
heer Closson niet eens ben, om dan luide mijne bewondering voor zijn werk in het geheel te laten spreken. Moeilijk is het voor een Waal - of een Brusselaar - zich gansch in te leven in Vlaamsche middens, en de schrijver had beter gedaan eenige bladzijden aan bevoegde personen te onderwerpen. Bij voorbeeld, waar hij beweert dat de dubbele ee, in heel het Vlaamsche land, als i wordt uitgesproken, veralgemeent hij aldus onzen Antwerpschen eeklank, die trouwens nog geen i is. Zeer juist is echter zijne opmerking dat, zoo Beethoven zijn naam, in Duitschland, met ie schreef, hij dit misschien deed om de uitspraak dichter te brengen bij wat hij van huis uit had gehoord. Nog treffender is de andere schrijfwijze die Beethoven soms gebruikte en waarin hij zijn naam orthografieerde met een W. Zooals de heer Closson het aanstipt wordt de v in Duitschland als een f uitgesproken, terwijl de w den klank heeft van ons Vlaamsche v. Maar de schrijver vergist zich waar hij denkt dat de w in onze taal wordt uitgesproken als in 't Engelsch. Op eene andere plaats, bezondigt zich E. Closson aan een wat gewaagde gewestenpsychologie. Aldus schrijft hij: ‘La violence où se traduit, dans la colère, l'exhubérance puissante du Flamand d'Anvers et de la région avoisinante, par rapport au naturel plus sceptique et volontiers railleur du Gantois, à la placidité rêveuse du Westflandrien et du Campinien’Ga naar voetnoot(1). Dit alles heeft echter niet veel te beduiden waar het geldt den toonreus te typeeren. Erger wordt het waar de schrijver hem, wegens eenige krasse scheldwoorden of wat vette schertsen, van vulgariteit beticht. Rond en ‘aufgeknöpft’ was Beethoven in taal en omgang, maar nooit ging hij de palen der betamelijkheid te buiten. En wat ik niet zonder verontwaardiging heb kunnen lezen, is heer Closson's veronderstelling, zonder het minste bewijs, dat de meester niet altijd kuisch zou geleefd hebben. Gekend stond hij als een toonbeeld in dat opzicht - wat heer Closson trouwens zelf noteert.
Maar nu de grond van dit merkwaardig boek. De schrijver onderzoekt eerst Beethovens afkomst, en, aan de hand van Raymond Van Aerde, stelt onherroepelijk den Vlaamschen oorsprong vast. Dan gaat hij over tot de studie van den mensch: - ‘L'homme’ - en eindelijk vindt hij den mensch terug in zijn werk. - Wat niet | |
[pagina 880]
| |
moeilijk valt voor iemand die zich zoo in zijn kunst uitspreekt als Beethoven. Toen ik, in de Vlaamsche Academie, Beethovens Vlaamschen aard zocht te doen uitschijnen, nam ik als kenteekens van 't Vlaamsche vo'k: de vroomheid, den vrijheidszin, de kuische zeden. Ernest Closson steunt zijne bewijsvoering meestendeels op dien zin voor vrijheid en onafhankelijkheid, dien hij soms wel tot losbandigheid laat overhellen. Zelfs tegenover God zou Beethoven, volgens hem, zich onafhankelijk gedragen hebben. Zoo ver kan ik hem niet volgen. Maar wat bij mij een schets bleef, heeft hij ontwikkeld op meesterlijke wijze. En wat ik niet kon geven - de technische kant - komt hier tot zijn volle recht. Ook de ongemeene eruditie van den schrijver komt hem te stade. Heel de Beethoven-biographie, in alle talen, heeft hij gelezen, en kan hij ieder oogenblik te pas brengen. Zoo heeft zijn betoog een kracht die het onomstootbaar maakt en die zijn thesis in vollen glans stelt. Wat hij van den Vlaming zegt - en in casu van Beethoven - dat hij altijd diep ernstig, heilig overtuigd is, zou men hem kunnen toevoegen, hem, den Waal, die in volle onpartijdigheid, de Vlaamsche - niet de Belgische - idiosyncrasie van den grootmeester der muziek laat uitschijnen. De eenvoudigheid, de naïveteit van het Vlaamsch gemoed vindt Closson terug in Beethovens muziek. Bijzonder gelukkig is hij waar hij dat aantoont: ‘Comme musicien autant que comme homme, Beethoven est aussi naïf que convaincu. Il n'est à ce point ceci que parce qu'il est en même temps cela... Une oeuvre qui mérite d'être considérée comme symptomatique de la naïveté beethovénienne est la Symphonie pastorale. “C'est de la nature vraie qu'il s'agit ici”, observe Berlioz. Certes. Mais cette vérité n'est pas seulement extérieure, elle est surtout intérieure. Nous répétons qu'il fallait une âme divinement enfantine pour approcher d'aussi près l'âme de la nature. La naïveté n'est si bien dans le texte musical que parce qu'elle est profondément dans le sentiment. Le premier mouvement de l'ouvrage est à cet égard le plus caractéristique.’ Closson bewijst het met muzikale citaten. Zijne meening deel ik ten volle: niets zoo goddelijk frisch als dat openbreken der Symphonie pastorale, met haar volle tonen. De studie van dit werk geeft Closson gelegenheid Peter Benoit, in opzicht van eenvoudigheid, met Beethoven te vergelijken. Niet ge- | |
[pagina 881]
| |
waagd, maar gansch gewettigd is wat hij hier opmerkt van de massale kracht van onzen Vlaamschen meester bij uitnemendheid en hoe hij ook, door zoo eenvoudige middels, een verrassend effect bereikt, eene bijna Beethovensche rilling over den aanhoorder zendt. Het volkskarakter van de Vlaamsche kunst wordt door Closson zeer goed in 't licht gesteld. Misschien ziet de schrijver te uitsluitend het ruwe en soms wat onbeholpen van onze Vlaamsche menschen, maar zoo er hier en daar wat overdrijving is in het betoog, een te grooten drang om in iedere bijzonderheid den Vlaamschen aard bij Beethoven vast te stellen, het boek over 't algemeen en in zijn grond is even merkwaardig als verheugend voor ons, Vlamingen. Moge de heer Closson hier dus den warmsten dank ontvangen voor zijn edel werk! M.E. Belpaire. |