De Gezondene
door M. Molenaar M.S.C.
In de schemering over de landen, in deze machtloze overgave aan de vroege nachtwording, vochtig en donker, over de wereld: denk ik aan hem. O de stilstanden en de bewegingen van zijn wezen in dat vreemd en van ver schreiend en glimlachend verleden.
Terwijl wij zijn afscheid vreesden, vereerden wij het als iets heilig: het zou neerkomen over ons allen, hem echter wijdend het allermeest, en diep in hem neerdalend.
Aanvaard heeft hij die vreemde pijn: hij liet geen deel verloren gaan. De lichtende, vurige gloed, die hij verwacht had uit het hevig Hart van God, vloeide breed, langdurig, over hem: hij genoot het geheim van pijn en blijdschap verenigd: hij scheen zich zelf niet te kennen.
In die dagen de Man in hem zich ophief. Deze zag in de eenvoud van het leven. verwonderde zich over de spannende kern van vrede, die hij duidelik ervoer, die hij veilig aanwezig wist, ziende in die eenvoud.
En toen hem alles ontviel, wat hem sinds jaren zo lief was, met hem saamgegroeid teder, zodat hij zich niet, zonder dat, denken kon:
en toen hij onder de steile zonboog door, voer over de zeeën, eenzaam naar de onzekerheid, zich wel wetend te zijn aan de weifelende aanvangen van een geheel onbekende dag:
‘Dit is niet mijn wil geweest’, zo dacht hij: juichte in hem de sterke, heldere moed van de gezondene.
Hij is mijn stille roem: zijn aanschijn is over mij lichtend: zijn daden worden tot spreuken in mijn mond: zijn herinnering een stralende kleine schat.
Toch wacht ik niet op het uur van zijn terugkomst: want in de verten, die hem verbergen, heiligt hij zich.
Groeit hij niet schoner en sterker als wanneer ik hem zag van nabij?
En het is schoon in zijn onzichtbare rijke aanwezigheid te geloven.