Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1928(1928)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 470] [p. 470] Twee Gedichten. door André Demedts. I. Het is of de zon doorbreekt op een late herfstnamiddag en de wereld wordt zeer klaar en wijd. zoals ik nu mijn leven zie en weet dat vergeefs zal zijn mijn pogen en mijn arbeid. en het doet me geen leed, alleen voel ik een vage kramp hier in mijn borst alsof ik honger had misschien maar mijn ogen schemeren niet: ik kan zo vast naar de toekomst zien. Heel mijn jeugd heb ik gehoopt te staan op de drempel van een nieuw leven, schoon als een sprookjesslot en deze hoop heeft me rechtgehouden, het overige deden de mensen en God maar deze avend is mijn droom als de zon doodgegaan en ik weet hoe ijdel mijn verwachten was er zal niet veranderen en alles blijft eender, mijn zekerheid welkt als afgemaaid gras. Ach neen, we staan niet aan de aanvang van een schonere wereld en een beter mensheid, geluk wordt nooit aan allen gegeven en we zullen wel droef blijven om veel onrechtvaardigheid, en nachten hebben dat onze ogen branden van tranen om de anderen en ons zelf, omdat we toch allen maar dompelaars zijn die het elkander wat lastiger maken en druk-doen - die graag hebben dat onze broeder lijdt de meeste pijn. Wij zijn niet anders, wij zijn niet beter en daarom wordt de aarde nooit een hemel, ach neen, het zal niet gaan. ik ben niet moedeloos en mijn tanden zal ik opeen klampen als wanhoop lokt, omdat mijn schone droom is als de sneeuw vergàan en dat ik nog geen houvast heb, Vader, help Gij me wat opdat ik het zou [pagina 471] [p. 471] kunnen uithouden zonder mijn kameraden ongelukkig te maken en dat ik om het doel dat nimmer kan worden bereikt, toch niet aan het lijden en het werk zou verzaken, maar mijn man zou staan rechtop, en die niet buigt om het klagen van zijn hart niet te horen maar zwoegt aan de taak - al is ook alles verloren. II. Het is alles wel niets, maar het kan zo'n pijn doen te weten dat uw droom op de aarde onbereikbaar is en toch verlangen naar vervulling altijd: het heeft gekost zovele ontgochelingen en de arbeid van heel mijn jeugd ligt stuk, één avend was mijn hart vol droefenis; ik ben geen pelgrim meer naar de einders waar hemel en aarde elkander omhelzen, niet meer wil ik zoeken naar het land van geluk dit is mijn wederkeer strompelend over de donkere wereld en toch boven mijn hoofd de dans der sterren en hier in mijn slapen het ruisen van het bloed immerweer en nog de lokkende roep in ieder vogellied, in ieder mens die ik ontmoet, maar het gaat voorbij, er komt een nacht dat God mijn hart overwint - voor goed. Ik weet dat de lente naakt met trossen witte en blauwe jasmijnen en mijn kameraden zullen komen met ogen vol zon, en hun handen drukken zo innig mijn handen dat ik niet meer mijn ziel bedwingen kan en schreeuw hoe 'k als een lafaard in hun midden sta, zonder hun kracht die ook mijn kracht eens was; dat ik hun zeg hoe wanhoop en leed mijn hart overmanden. en dan is het, dat het bloed in hun aderen zijn loop verstilt en één mij vraagt: waarom doet gij dit ons aan, gij die liederen zongt van geluksparadijzen - en nu is het úw woord dat onze harten verkilt, broeder, waarom hebt gij de toekomst verraden - waarom hebt gij ons allen pijn gedaan? Rillend zal ik voor hen staan: [pagina 472] [p. 472] ‘Kameraden ik heb u niet minder lief, maar voor de wereld kan ik niet worstelen meer, schoner dan al de paradijzen der aarde is me één mens, één enkel mens onder de miljoenen: en voor het geluk van zijn ziel wil ik al mijn vreugden en lijden dragen, voor een die ik niet ken en die ik bemin steeds meer, steeds meer opdat Vader hem roepen zou en zijn bestaan met genaden benedijden, als een moeder haar kind met bedwelmende zoenen, tot heel zijn leven naar God als een bergstroom rukt. Het zal een ander zijn, die zijn ogen toedrukt hij is een vreemdeling misschien en nog niet geboren maar het kan ook één van u allen zijn zooals er één is die lijdt voor mij en die ik nooit herkennen zal, één onder de velen verloren en daarom heb ik u allen radeloos lief, zullen we broeders veel inniger zijn. Misschien zullen zij begrijpen en staren naar de avendhemel waar sterren vallen misschien zullen ze zwijgend rechtstaan maar als een verrader zal ik zitten onder hen allen en weten dat ik hun hart heb leed gedaan. Vorige Volgende