| |
| |
| |
Stuart-kasteelen in Schotland.
door Dr. Felix Rutten.
Wie te Edinburg uit den trein stapt, staat er midden in het hart der stad. Het station ligt onder den grond; de High Street brugt er over heen; de spoorlijnen liggen in de bedding van een drooggemaakt meer, het oude Nor Loch. Zijn oevers werden herschapen in een park, waar Walter Scott zijn gedenkteeken kreeg en de rots met de historische burcht boven uitsteekt.
Eer je dan nog uit de stationsdiepte opgeklommen bent, duidt de uitstalling van een boekhandelaar en prentenwinkel er al op, dat je treedt op Schotschen bodem en staat in 't brandpunt van zijn historische herinneringen. Dat zeggen je de portretten die de korte samenvatting zijn van de Schotsche vermaardheid; van Burns die zijn poëzie vertegenwoordigt, van Scott die staat voor zijn geschiedenis en van Maria Stuart, Schotlands meest ontroerende romantiek.
De romanticus die Scott was, gaf de historie van zijn land een blijvend leven; Maria Stuart blijft er leven, minder als historische figuur, dan als de bij uitstek romantische die zij werd, toen de felle werkelijkheid eenmaal was verbleekt tot de kleurschakeering der legende.
Schilderachtig is de groote ‘High’ die Carlyle beschreef, de hoofdstraat en trots van Edinburg, wier fraaie zwier geprezen werd door Fynes Taylor en Morison. Boeiend moet er 't beeld geweest zijn van 't kleurrijk leven dat door haar bochten golfde, toen Ferguson de zanger harer gezelligheid was en Allan Ramsay, de pruikenmaker, er beroemd werd als de dichter van den ‘Gentle Shepherd’. Daar staat nog het steenen huis met den donkeren opgang, waar Pitt's vriend Henry Dundas, de eerste Lord Melville, zijn kamers had, en de lage ‘cellar’ waar William Creeck, Burns' uitgever, als boekhandelaar zijn loopbaan begon. Daar is Lady Stair's huis waar Sir Walter de geschiedenis van ‘My aunts' Mirror’ liet spelen. En de hoofdpersonen der Schotsche literaire Renaissance, de stichters der Edinburgh Review, die er zich eenmaal in het gezellige leven bewogen, rusten er nu op het kerkhof der Canonsche
| |
| |
Church. Maar hoe rijk de historie zij, hoe rijk aan herinneringen ook de historische hoofdstad, telkens doemt die ééne figuur weer voor u op en verdringt al het andere. Zij eischt de geheele aandacht van den vreemde in de hartestad van dit rijk, dat zij verbeurde met haar leven. Nu vier eeuwen staat zij er u nog als een levende, en beheerscht er de zielen, als zij eenmaal de harten trok in haar tooverben: Marie Stvart, Reyne d'Escosse’.
Hààr zoekt en vindt men te Edinburg overal. Wie er ook verzonken in den loop der tijden achter den horizont onzer belangstelling, zij bleef. De geslachten komen en verzwinden, als de baren der zee die rijzen en vergaan. Maar wie er ook vergeten werden, van al de velen die de wereld eenmaal in rep en roer brachten, zij blijft ons boeien en dwingt weer telkens tot nieuwe aandacht.
Zij behoort niet tot die rij van schemerende vorstinnen, wier trekken vaag en vreemd zijn, wier oogen half geloken, staren zonder uitdrukking: verschijningen eener werkelijkheid die werd tot een droom. Maria Stuart bleef een realiteit. Zij is nooit een vreemde voor ons geweest. Wij verstaan haar taal en gebaren. Wij zien haar in levendige kleuren, en 't is als hoorden wij den klank van haar stem.
Maar toch grijpen wij te vergeefs naar haar volle persoonlijkheid. Wie was zij in haar diepste wezen, in den grond van haar hart?
Even was 't, of wij haar hoorden en zagen; maar dan valt plotseling weer de sluier over het mysterie. En allen die over haar schrijven, en allen die zij bleef boeien, vullen de leemten aan met de ingevingen van hun gemoed en de voorstellingen van hun verbeelding. De historie trok den scherpen omtrek, en de verbeelding kleurde 't silhouet, naar liefde of haat de penseelen drenkte. Zoo was zij, of zoo moet zij geweest zijn, heet het; en licht en schaduw vliegen eeuwig wisselend over het beeld van de ongelukkigste der koninginnen.
Wie eens dat beeld beschouwd heeft, ontkomt niet meer aan zijn betoovering. Als eenmaal de zinnen, bekoort zij nu nog den geest: niet meer ‘de blanke koningin’, die van haar jeugd af gevierd werd als een kind van mirakel, maar de persoonlijkheid dier mooiste vrouw van de wereld. Is 't niet, alsof men maar in haar blikken hoefde te zien, om daarin alles te lezen wat de geschiedenis nooit heeft geopenbaard? Zoo rustig en zoo klaar opent zij haar amandelvormige oogen. In volle vertrouwelijkheid meent men tot haar op te zien, in meegevoelen begrijpend... Maar dan plotseling is 't weer alsof men een andere zag: voor
| |
| |
de warmte in je hart komt een koel verbazen: en weer is de sluier neergevallen over haar gelaat.
Zinnig en schoon was zij, en boven alles lieftallig. ‘Vera incessa patuit dea’, aldus vertolkte Brantôme zijn indruk van haar, met de herinnering aan een klassiek vers. Geen kind was in aanleg gelukkiger, geen ander scheen, als zij, geboren voor het geluk. Zij was geestig, opgewekt en moedig. Zij was welsprekend. En wanneer zij de waarheid wel eens verdraaide, was het alleen uit nood, maar niet omdat zij leugenachtig was van aard. Zij hield van de schoone kunsten, van ridderlijkheid en romantiek. Zij was teerhartig en fijngevoelig. Haar trouw jegens haar vrienden is onbetwist. - ‘Kon deze vrouw dan onoprecht zijn?’
Haar schuld werd nooit bewezen; maar als een schuldige legde zij haar hoofd op het blok. Voor het nageslacht bleef haar geding echter hangend. Zooals haar vrienden voor haar streden tijdens haar leven, strijden zij na haar dood nog, en met hardnekkige bitterheid, want haar eerbaar lange lijdensgeschiedenis vrijwaarde haar aandenken niet voor haar vijanden. Maar haar zegetocht, aan de zijde van den dauphin te Parijs begonnen werd na haar droevig einde voortgezet, van triomf tot triomf, verheerlijkt in de regioenen van schoonheid en kunst; zelfs ging zij de purpere glorie van 't martelaarschap in. Zij blijft belangstelling eischen, liefde of haat; zij vorderde de opeenvolgende geslachten op, om nog altijd weer het zwaard te gorden vóór of tegen haar.
Mocht het nu haar wapenknechten in 't tornooi van 't wetenschappelijk onderzoek ook niet gelukt zijn, volledig haar eer te wreken, Maria Stuart zelve bezit twee eigenschappen als twee machtspreuken, die vereering afdwingen, onbetwistbaar: zij was schoon en moedig. Zij was moedig, maar ongelukkig. Géén was er schooner in haar tijd, en daarom haatte haar Elizabeth. Géén was ongelukkiger dan deze koningin van drie landen, die haar drie kronen heeft verbeurd.
* * *
De High Street voert dwars door de stad, van de oude tot de nieuwe wijken, van 't kasteel op de rots naar 't slot buiten de wallen, de vroegere abdij van Holyrood.
Deze abdij is het ex-voto van een Schotsch koning, uit den tijd dat de vorsten nog met spoor en hoorn ter jacht gingen. David I werd daar ter plaatse aangevallen door een razend hert, en vereeuwigde er zijn
| |
| |
redding in de vrome stichting. Vier honderd jaar later bouwde Jacobus V er het paleis, dat Maria Stuart zou huisvesten.
Niets vond zij er in gereedheid gebracht, toen zij te Leith aan wal gestapt was bij haar overkomst uit Frankrijk; en John Venox, haar meest verbitterde tegenstander, zag in de zinneloosheid der vijf eerste dagen na haar aankomst een teeken, dat de hemel haar ongunstig was gestemd.
Niet vriendelijk ziet Holyrood op den bezoeker. Het ligt in de groene vlakte, met den groenen heuvel op den achtergrond, tusschen zijn vier rondtorens, als in zijn somberte verstard. Al werd het later ook omgebouwd, de ernst van zijn oud verleden weegt zwaar op het geheel. Haar beste dagen heeft Queen Mary er gesleten; maar ook haar bitterste oogenblikken heeft zij hier beleefd.
Het was in 1566, den 10den Maart. De koningin gebruikte haar avondmaal. Haar halfzuster, de hertogin van Argyll, zat met haar aan, met de vier Maria's, haar gezellinnen, en Riccio haar geheimschrijver. Toen werd de voorhang weggeschoven en daarbij stond Darnley in het vertrek.
Hij zag er vreemd en verwilderd uit en men kon zien dat hij gedronken had. Zijn blikken ontweken de plaats waar Riccio zat en zochten de koningin. Dan liet hij zich aan haar zijde neer en sprak haar toe, terwijl hij haar om het middel vatte. Er heerschte een pijnlijke stilte in de zaal, toen ook Ruthven onder het gordijn verscheen.
Hij was in volle wapenrusting en stond er gejaagd en zenuwachtig. Maria verbleekte bij dat gezicht. ‘Komt gij soms om mij te dooden?’ riep zij, en rees op. Maar Ruthven antwoordde, terwijl hij op Riccio duidde: ‘Wij hebben alleen met David af te rekenen.’
De Italiaan had al onraad gelezen in de blikken van den Schotschen edelman. Hij was achter den koninklijken zetel gevlucht, toen Georges Douglas in de zaal verscheen met gewapende krijgers.
‘Wat beteekent dit?’ vroeg de sidderende koningin haar gemaal. Maar Darnley verontschuldigde zich: dat hij 't niet wist.
Verachtelijk wendt zij zich van hem af en gebiedt het krijgsvolk heen te gaan. Haar oogen schitterden met koortsigen gloed. Zij hoorde het metalen geluid harer eigen stem door de stilte rinkelen. Allen staarden op haar bleek gelaat. Toen zonk haar hand na het gebiedend gebaar, en zocht steun op den disch. En Ruthven begon te spreken.
Haperend was 't begin. Toen gaf het besef van zijn kracht met zijn haat hem welsprekendheid, in een ruwe uitbarsting. Zijn beschuldiging trof Riccio, en de koningin begreep zijn oogmerk. Riccio smeekte, klagelijk en bevend, de vorstin om hulp.
| |
| |
Maar een roep ging van beneden op, klom door de rijen der gewapenden van Ruthven's gevolg en galmde door de zaal. Het was Douglas' strijdersroep. En met een plotselingen greep over den schouder der koningin, ging Georges Douglas met zijn degen Riccio zelf te lijf. Een rauwe kreet; het gekrijsch der edelvrouwen die vluchtten... Reeds waren de soldaten vooruit gestormd. ‘Genade voor zijn leven’, jammerde de koningin.
De tafel viel omver bij 't tumult. Had de hertogin van Argyll niet één der kandelaars in zijn val gegrepen, de zaal zou geheel in 't donker geweest zijn. Maria Stuart bleef jammeren en bidden voor Riccio's behoud; maar de ongelukkige werd weggesleurd. Darnley hield de koningin in zijn armen, en sloeg het vuurwapen van Ker Pawdonside weg, dat deze haar voor de borst hield. Een ander stak met zijn dolk naar haar, maar dezen weerde Antony Standen af. Door de gang stommelde de horde wild naar beneden.
Nog smeekte Maria Stuart voor Riccio. Geen steen gaf haar antwoord. Zij hoorde zijn gekreun en het gereutel zijner gebroken stem. Bij den voet van de trap lag hij, in zijn bloed badend. En de stilte des doods kwam eindelijk ook over de zaal, waar zij met Darnley alleen was.
‘Verrader, verraders zoon, is dit de dankbaarheid?’ beet zij hem toe. Maar de kracht had haar begeven en zij viel in zwijm.
Darnley had zich gewroken op den man, die zijn plannen in den weg stond; maar de Schotsche adel had zich gewroken op de Roomsche bondgenoten der koningin, daar zij in Riccio den verdediger zagen der belangen van Spanje, van de Guises en van den Paus.
* * *
Van Holyrood voert de High Street in een lange, her en der maar even weifelende lijn, door de oude stad naar den burcht op de rots.
Met den bouw van 't kasteel dat Edvin, koning van Northumbria bouwde, begint de geschiedenis der stad, die Edwin's Burg heette. De massale zwarte kop van 't slot op de rots, als in ijzer gepantserd en gehelmd met staal, bestrijkt de veste wier torentoppen alle om den ouden strijder staan geschaard, als wachthoudend rondom een koning.
‘Times hoary sentinel’: zóó zag de hooge burcht over den groei der stad; dertien eeuwen bouwden eraan in lust en leed, in haat, en liefde. ‘Hill of Strife and Sorrow’ heet het steenen gevaarte dat ze schraagt, ommanteld met de poëzie der eeuwen van hartstocht en bloedigen strijd.
| |
| |
En daar juist de spelers in het groote treurspel harer historie zoo dikwijls vrouwen waren, werd het kasteel ook het ‘castrum puellarum’ genoemd. Met de rots van Edinburg als middelpunt, werd de geschiedenis van Schotland een halve eeuw lang belangrijk als de geschiedenis der wereld zelf, toen Queen Mary er het leven schonk aan Jacobus VI.
Wat eens een grimmige burcht was, is nu een schilderachtig geheel van gebouwen, waar de Highlanders gehuisvest zijn. De valbruggen zijn verdwenen, de schietgaten vensters geworden; de kanteelen dienen louter tot sieraad en de poorten staan open, waar de kleurige soldaten de wacht betrekken, het levende tooisel van 't donker granieten geheel. De esplanade en de slotpleinen werden bijna publieke wandelplaats. Blozende meisjes en bonte Hooglanders stoeien en lachen er, vlak bij de poort van het militaire hospitaal: liefde en lijden, de beide polen waartusschen het leven wentelt, - de alpha en omega ook van Maria Stuart's bestaan.
Daar grijnst de Mons Meg, die hier is wat de Dulle Griet is voor Gent. De Argylltower houdt er de herinnering levendig van de dochter der Argyll's, die haar vader redde uit de gevangenis. Daar werd lady Glamis verbrand als heks, voor de oogen van haar man en kinderen. Hier is S. Margarets Chapel, de kleinste kerk van het koninkrijk, die herinnert aan queen Margaret, om wier gebogen gestalte een geur van heiligheid hangt. Elke gesloten deur schijnt er een geheim te bewaren, in ieder schaduwrijken hoek sluimert mysterie; en de schemer onder de lage gewelven roept de misdaad op, die Crichton beging aan de beide Douglas-kinderen, voor de oogen van den jongen Stuart-koning:
Edinburgh castle, towne and toure,
God grant thou Sint for sinne
And that even for the black dinoir
De hal van het vroegere parlement werd een museum van wapenen en rustingen; de kroonzaal bevat de ‘honours of Scotland’, de kroon van Bruce, het zwaard dat Julius II aan Jacobus IV vereerde; den scepter van Jacobus V en de kleinodiën door den kardinaal van York geschonken; den ring van Karel I...
Maar het verlangen van den bezoeker is den gids alreeds vooruit gesneld naar de leege kamer, waar méér voor de verbeelding is, dan in de volle ruimte der zalen met haar waardevolle opeenstapelingen.
‘Queen Mary's room’ zegt hij eindelijk. Het gezelschap verstomt.
| |
| |
Al de vorsten en vorstinnen en historische personen waarvan de namen klonken, zijn plotseling verdwenen in een legendarischen nevel, bij 't luiden van dezen naam: Queen Mary. Je voelt de tastbare werkelijkheid. Het verleden is hier niet voorbij gegaan. Hier werd Jacobus VI geboren, het kind harer smarten.
Hier gaf zij 't leven aan dat kind dat met meer recht, dan waarmee een van Mary's geschiedschrijvers het op haar zelve toepaste, den naam verdiend heeft van een ‘moral failure’.
Hier kende zij de weeën, maar niet de weelde der moeders. In een mandje gelegd, wordt de pasgeboren prins door het raam neergelaten in de hand van vlugge renners, Maria's getrouwen, die in ijlenden galop het kind in veiligheid brengen binnen het kasteel van Stirling.
Sommigen beweerden, dat zij zelve hier ook geboren werd; maar het verhaal steunt op geen grond. Om 't even! Ook de legenden om Maria Stuart geweven, zijn boeiend. Haar naam werpt een glans op al de plaatsen die zij in haar leven aandeed. - Staan haar tijdgenooten niet scherper voor onze oogen, als was het om het licht dat van haar is uitgegaan? Aan de vervoering die men ondergaat op deze plaats doorvoelt men er de waarheid van 't woord van Macmillard, die haar toch zeker niet bewonderde: dat Maria Stuart ook nu nog is en wel eeuwig blijven zal: de koningin der Schotten.
Zij hebben haar onttroond en onthoofd: Maar haar schim is niet geweken uit den tijd. Zij voert thans nog, en in Edinburg vooral, een geestelijke heerschappij over de zielen en de harten uit, over verbeelding en gevoel. De zwarte laster heeft haar niet geheel verguisd, maar ook de ijver harer vereerders heeft haar niet afdoende in 't gelijk gesteld. Is 't daarom dat zij niet geheel sterven kan? En aldoor klinkt de kreet waarmee zij Darnley striemde na den moord te Holyrood, nog na: ‘Vengeance à moi’. Niemand die van ver het grimmig hoofd van het Edinburgh castle ziet rijzen boven de tinnen der gebeeldhouwde stad, of hij murmelt voor zich zelf, zij het bewonderend of met verachting, of bemedelijdend, of in de eigenaardige aandoening die geboren wordt uit de versmelting dier drie gevoelens samen: Maria Stuart...
* * *
Maar de schim dezer schoonste der vorstinnen leeft niet alleen in het slot dat haar kermen hoorde; zij waart nog door de levendige straat die van de hooge rots voert naar Holyrood. De oude historische gebouwen,
| |
| |
waarlangs de golving ging van den strijd tusschen Crown, Plebs en Kirk, de beide gevangenissen de Cross en de Iron, verdwenen met de way, de Tolbooth; en mogelijk is de eenige teleurstelling die Edinburg biedt, de onzekerheid waarvoor gij staat als ge er zoekt naar de plaats waar Darnley gewurgd werd, terwijl zijn huis in vlammen stond. Maar het oude parlementsgebouw is er nog, en de kathedraal: en aanstonds ziet gij er de gestalte rijzen van Murray en John Knox: Murray de bastaard, de volleerde huichelaar, die slachtoffers blijft tellen tot in onze dagen, en Knox, de eenige die onverzettelijk bleef tegenover de koningin en haar ‘autorité toute de charme et de prestige’, om de rol van den woestijnprediker te spelen tegenover de vrouw, die voor hem niet anders was dan een tweede Salome. Nu staat hij er in brons vereeuwigd voor 't heiligdom, waar de stadspatroon, de oude Sint Gilles, van zijn troon werd gerukt door het opgehitste volk, dat het palladium in 't Nor Loch dompelde, - het zwarte water van misdaad en verdoemenis, - om het beeld daarna te verbranden in de High Street. John Knox hield er twintig preken per dag en hij zag het aan, dat het woedend grauw den tempel beroofde van zijn schatten en schoonheid. Het was in de dagen dat een Schot om drie Roomsche missen zijn hoofd verliezen kon. Knox vierde er zijn triomfen, terwijl de koningin er eenzaam stond te midden van 't nog half barbaarsche volk, door de godsdienstige twisten tot razernij gebracht. Doch al deelde Maria Stuart de religie niet van haar volk, en sprak zij nog zoo moeilijk zijn taal, zij bedwong het door haar geest en betooverde 't door haar verschijning, tot zij een schijn van misdaad op zich lastte: toen jouwde 't haar uit en spaarde 't haar geen verwijten; en als een gevangene, publiek veroordeelde, verscheen de koningin in de High Street, na haar vlucht met Bothwell, uitgekraaid als de moordenaarster van haar gemaal, onder het vuur der bedreigingen van de
opgezweepte massa.
Zoo leeft Queen Mary en haar omgeving in de Edinburgsche hoofdstraat voort.
Buiten de stad liggen de onbelangrijke ruïnen van het slot Craigmillar, geheel vergeten, als zij niet in de herinnering leefden van Haar! Hier sloten de edelen het verbond met het doel, de koningin van Darnley te bevrijden. Zóó mag het woord geluid hebben; de bedoeling was: een eerzuchtige uit den weg te ruimen, die streefde naar macht en reikte naar de kroon. De slanke jonge man had zich bij niemand bemind weten te maken, misschien al niet omdat de liefde van Maria voor hem oprecht
| |
| |
en diep was. Maar hare liefde bleek hij allerminst waard. Gaf zij dan werkelijk haar toestemming tot den moord, toen zij het verlangen uitte, van hem verlost te worden, mits het haar eer niet te schade kwam? Haalde zij hem met geveinsde vriendelijkheid weg van de zijde zijns vaders, toen hij ziek lag te Glasgow, - om hem te Cragmillar, aan zijn vijanden over te leveren? Ook toen hij zich te midden der burgers veilig waande in 't huis bij Kirk O'Field - aan den stadswal, ontging hij toen den doodelijken haat van Bothwel niet. En Maria, de koningin vluchtte met den moordenaar.
* * *
Stirling is het andere decor van Maria's veelbewogen leven. Daarheen liet zij haar pasgeboren zoon in veiligheid brengen; toen zij er haar kind bezocht had na den dood van Darnley, werd zij op haar terugreis van daar door Bothwell ontvoerd.
Van Edinburg naar Stirling reizend, spoort men voorbij Linlithgow, waar een ander der vermaarde Schotsche kasteelen boven de torens en kerken rijst, van de kleine stad in het dal.
Als een vizioen van het verleden, stijgt het slot van Linlithgow er voor u op, uit de bebouwde diepte, als uit de holten van het moderne leven opgerezen. Het is een gebeiteld dichtwerk, zilverig stralend in zijn grijzen steen. De tijd heeft dit kasteel onherbergzaam gemaakt, maar de menschen hebben geen behoefte gevoeld om de schoone schilderachtigheid van den burchtval te verstooren. Daar het slot gespaard bleef in zijn hoofdlijnen, blijft er voor de bouwende verbeelding niet veel meer over. Het is nog geheel zichzelf.
De hechte muren staan in een zwaar vierkant rondom de kern van zalen en torens; alleen de huif van het dak is gevallen, met de kransen der kanteelen. Dit werd in 1746 vernietigd door een brand; maar het houten wiegje der koningin werd gered uit de vlammen. Dat was dan ook het kostbare heiligdom van 't kasteel van Linlithgow, waar Maria Stuart werd geboren.
De houten wieg van het koningskind, wanneer de trein reeds ver is weggesneld, staan je gedachten er nog lang bij stil. Was het gezicht der ruïne zelf niet als de verluchting van een sprookjesverhaal? De booze fee die ongenoodigd op Maria's doopfeest verscheen, heeft zich niet kenbaar gemaakt in bedreigingen. Het was de tweedracht die ongemerkt haar gouden appel in het houten bedje legde, waarover al de goede geesten hun zegeningen gesproken hadden: schoonheid, bemin- | |
| |
nelijkheid, gratie, geest en moed, verstand en edele zin, kracht en liefde voor het schoone, standvastigheid en vriendentrouw, alles was haar toebedeeld, toen ook die laatste kwam, wier schreden bloedige sporen teekenen.
Het was alsof zij stil gefluisterd had: van al de gaven der goden wordt er niets geweigerd, en niets blijft uw geest onthouden: maar er zal twist en spijt zijn waar gij verschijnt, en de oneenigheid zal onder de uwen niet eindigen voor uw dood: zie wat gij doen kunt met uw leven!
Nauwelijks was zij geboren, of de intrigue begon haar draden te spinnen om het zorgeloos bestaan van het sluimerend wicht. Mannen en vrouwen logen hun schandelijkste leugens rondom het wiegje en legden er hun listige lagen. Linlithgow was met soldaten bezet, want het prinsesje was niet veilig voor haar grootoom. Niet eer zij had leeren spreken, was de twist om deze Stuart-dochter tot een oorlog uitgegroeid.
De eerzucht van koningen, de afgunst van edellieden, de hartstocht der godsdienstige beroeringen, huichelaars, dwepers en schurken, beginnen nu onderling om haar den strijd, dien de legers voortzetten op de slagvelden. Telkens en telkens weer wordt de Border om het argelooze wicht verwoest; de kardinaal wordt vermoord en duizenden staan er in 't harnas. De mannen vallen er als rijpe schoven en de maaier is de dood, op dit veld zoo rijk aan de roode bloemen van den oorlog.
Als nu duizend Engelschen, doodgebloed, verslagen liggen op de velden van Lillyard's Edge, komen Fransche gallioenen over zee met nieuwe strijdmachten. Maar achttien duizend Britten gehoorzamen het gebaar van hun vorst, die stierf zonder de hoop zijn doel te bereiken. Zeven kloosters, zestien burchten, vijf marktsteden liggen verwoest, twee honderd drie en veertig dorpen, molens, kerken, hospitalen. Heele scharen reutelen er in doodstrijd, liggen roerloos neergestrekt... En het kindje lacht in zijn schommelend wiegje, het schuldelooze wicht, dat de oorzaak is van zooveel gruwelen, bloed en tranen.
Zoo wierven vorsten en edelen om de hand van een tweejarig meisje tot de zoo veel omstredene haar heer en meester vond in den Franschen Dauphin.
Bin ich geboren nùr die Wùht zû wecken?
Het antwoord gaf Schiller zelf in een anderen regel:
| |
| |
Wer dich wil retten ùnd die Seine nennen,
Der mùsz den Tod beherzt ùmarmen können.
Maria Stuart wordt de lieveling van het Fransche hof. Zij verblijft in het gezelschap van Catharina de Medici en geniet de gunst van Diana van Poitiers. Naijverige gezanten, of althans de gezanten van naijverige staten, zijn eensgezind in hun lofprijzingen op de Schotsche prinses. Zij wint aller harten.
Maar haar jeugdleven dat een mooi tornooi geleek, in de weelde en schittering van het Fransche hof, kwam in zijn aanvang tot een plotseling einde; toen verliet zij het zonnig land voor de Schotsche kust.
Het luidt als de strofe van een verdichtsel, wanneer Queen Mary zee ging met haar vier Maria's. Maar voor haar moet het geweest zijn als een booze droom. Haar tranen hadden een diepere bron dan zij wellicht vermoedde. Het was het ‘plaisant pays de France’ niet alleen waaraan zij vaarwel zeide, maar ook het zonnige geluk harer jeugd.
Geen van beide zou zij weerzien. Een gunstige bries dreef haar zeilen ver van de Engelsche kust; de storm zou eerst opsteken over haar leven, als zij geland was in haar rijk. Op zee was de nevel haar geluk, daar vijandelijke schepen op haar voorbijgaan loerden: maar deze hemelsche beschutting was in de oogen van Knox een waarschuwing van God:
Fluch dem Tag, da dieses Landes küste
Gastfreundlich diese Helena empfing.
De ‘strange tragedies’ die Lethington voorspeld had, bleven niet lang uit. Maria had de hulp harer geloofsgenooten van over zee kunnen inroepen; maar zij schroomde er niet voor, te midden van haar volk op te treden als koningin en als Roomsche.
Doch wie zou zij om hulp vragen? Maria Tudor had den bond beproefd met Spanje, Maria de Guise met Frankrijk. Om Maria Stuart heen stonden trouwelooze vrienden en de bondgenooten harer aartsvijandin. Zij was ten ondergang gedoemd om de ijverzucht van Elizabeth en het voorrecht harer wettige geboorte; doch het kostte haar het hoofd, dat als strijd tusschen Kerk en Hervorming gestreden werd om haar persoon. John Knox had haar schaak gezet.
Het volk liep morrend te hoop toen een priester, drie dagen na haar aankomst, op Zondag, de mis las in haar hofkapel. Zooals haar geloof werd aangerand, bleef ook haar geen laster gespaard. Hare raadgevers waren kweekelingen van haar mededingster, en in de beoefenaars der
| |
| |
nieuwe leer vond zij niet dan spionnen die elk harer handelingen toelichtten, alleen niet in den geest van kristelijke verdraagzaamheid. Het gedruisch eener samenstortende wereld. donderde door de stilte harer nachten. En te midden van den haat, de schijnheiligheid, de veinzerij, de listen en 't bedrog, de afgunst, de kuiperijen en al de ontketende hartstochten die haar omwoelden, had zij geen ander wapen dan de scherpte van haar welbespraakte tong en de schoonheid van haar welbesneden aangezicht.
Nieuwe trouwlustigen vervolgden haar sinds haar weduwschap, en de tweedracht groeide nog, naar mate het getal der huwelijksaanzoeken toenam. Zoo veel prinsen als in een sprookje, dongen naar de hand der Schotsche koningin. De koning van Denemarken bood haar zijn kroon, evenals de koning der Zweden, die als waanzinnige stierf. Een zoon der keizers dong naar haar hand, en ook Don Carlos die waanzinnig werd. Arran hoopte: ook hij stierf waanzinnig. Had een Schot haar ten altaar gevoerd, hij ware vermoord geworden binnen drie dagen: zoo groot was de onderlinge ijverzucht.
Toen werd Darnley, de Engelschman, de uitgekozene.
Niemand was dit geluk minder waard, maar zijn lot was dan ook niet benijdenswaardig. Over hem als over allen die naar haar hand dongen, broeide het blinde noodlot. Van Maria Stuart had Dante kunnen zeggen dat er een vuur van haar uitging dat velen verteerde. Ook zette zij de wereld in lichte laaie. Daar was manslag en doodsval voor Ilion's wallen, eer de brand der verwoesting haar verteerde, waar de helden bij duizenden vielen om de schoonheid van één vrouw. De mythe van Troje speelt opnieuw in de historie van Maria Stuart, die de Helena werd der moderne geschiedenis.
* * *
Stirling werd wel eens een Edinburg in 't klein genoemd. Het stadje bezit een kasteel op een hoogte, en de straat die er heen voert heet, als die der hoofdstad, de High Street. Stirling weet niet, of 't nog tot het laagland moet gerekend worden, of dat het misschien reeds tot 't hoogterras behoort. Van de esplanade van 't slot ziet men de rivier beneden, staal blank onder haar bruggen voortkronkelen, en de grijze massa der stad geleund tegen den hoogen heuvel. Ginds gaan de bergen dan in hooge stijging op, eerst groen gedekt met bosch en hout, met parken en landhuizen; maar hooger op, donkeren zij als doode vormen en teekenen in breede rondingen de lijn hunner kammen tegen den hemel. Het zijn
| |
| |
de Achill Hills ter eene zijde, met de dorpen van het dal in hun opengespreiden schoot; en daarneven de vallei van Devon met de verre Lomonds of Fife. Duidelijk staat er de toren van Cambushenneth's abdij, een ruïne te midden van boomgaarden, in den gordel van blinkend water. Naar het Noorden toe rijst Donnecastle uit een zwellend getij van woudgroen. Zuidelijk liggen de Touch en de Campsie Hills; naar het Westen gekeerd zijn het de gestrenge, majestatische Grampians, die als wachters van de zoete dalrust, het landschap beschermen met hun rijzende rondingen als met stalen schilden. ‘The Whole might seem the scenery of a fairy dream’, schreef Scott.
Hol klinkt de stap onder de hooge poortgewelven: dit is het slot waarvan Sir Walter schreef, dat geen kroniek zich den tijd herinnert dat het niet bestond. Het slot is nu een kazerne en zijn binnenhof is toegankelijk. Als te Edinburg in 't kasteel liggen hier ook kleurige Hooglanders, met hun wapperende kilts, rood buis en plaids, de harige gordelzak en 't zwierig mutsje met de roode linten. Helder en vroolijk, branden en kleuren ze tegen het droeve bruin der muren. Jacobus V liet het paleis oprichten in den verbasterden stijl der zestiende eeuw, op de plaats waar hij geboren werd. Het parlament house en de chapel royal zijn leege zalen, maar zij werden niet geheel ontdaan van hun atmosfeer, - dat wonderlijk geheel van stemmingen dat de geschiedenis gaf aan de plaatsen waar haar groote tooneelen zijn afgespeeld.
Ook hier was de geur van Maria Stuart nog levendig.
Zij was hierheen gevoerd, nog geen zes maanden na haar geboorte, om veilig te zijn voor degenen die haar wilden uithuwelijken. Hier scheen 't dat haar dagen van moederweelde wachtten, toen er haar zoon werd gedoopt. Het was op den tweeden verjaardag van haar huwelijk, maar toen was haar echtelijk geluk al vernietigd. Zij had een woordenwisseling met Darnley die onder de doopplechtigheid op jacht ging.
De geboorte van den koninklijken zoon had geen vrede gebracht: wie was er van goeden wil, waar geen goede trouw was. Darnley wilde de kroon en de macht voor zich, maar Maria gaf het bewind niet uit handen en wilde de eerste blijven in haar rijk. Alsof het de wraak was over het nuttelooze bloed van Riccio, brak na zijn doodstrijd de burgeroorlog uit: ‘Vengeance à moi!’
Maar de partij der koningin was slechts een oogenblik meester geweest van Stirling; toen bezette de tegenpartij het slot en belegde er een parlement. Terwijl te Edinburg een ander parlement de koningin
| |
| |
der Schotten huldigde, verscheen te Stirling voor de vergaderde oproerlingen een Schotsche koning. Het was de zoon van Maria Stuart, een knaap van nauwelijks vijf jaar. En 't verhaal luidt, dat de jonge vorst er, te midden van zijn edelen, een redevoering hield.
De scepter werd tot speelgoed in zijn hand; maar de jonge vorst werd zelf tot speelpop der grooten van Schotland. Staatslieden, legeraanvoerders en volksmenners speelden de kroon van Maria uit tegen de kroon van haar kind.
Was er dan over haar als over de smartenrijke moeder wier naam zij droeg, een donkere profetie gesproken: dat ook haar hart een zevenvoudig zwaard doorboren zou? Haar leven werd een leven van tranen.
Van Stirling waar zij troost verbeidde, scheen haar ongeluk uit te gaan. Uit Stirling immers was het dat zij de brieven der beruchte cassetta schreef waarvoor zij boette met haar bloed: en hun inhoud was vervalscht!
Maar zelf liep zij van Stirling haar grootste ongeluk te gemoet, toen zij zich in de armen van Bothwell stortte, die haar van hier ontvoerde naar Dunbar.
* * *
Welk noodlot hangt er toch over de hoofden der Stuarts?
Jacobus I wordt vermoord door samenzweerders, Jacobus II wordt gedood bij de beleegering van Roxburgh door 't barsten van een kanon. Jacobus III wordt verslagen en gedood door zijn edelen. Jacobus IV vindt den dood bij zijn nederlaag te Flodden. Jacobus V sterft ‘of a broken heart’ En op het schavot laat Maria Stuart haar leven.
Hier in 't slot van Stirling geeft de stem van Douglas' bloed het antwoord op die vraag.
Douglas had zich verbonden met de graven van Crâwford en Ross. Dit mishaagde Jacobus II, en de koning wachtte den graaf in 't slot van Stirling. De macht zijner edelen was een doren in zijn oog, en hun goede verstandhouding kon voor zijn gezag gevaarlijk worden. Hij had Douglas een vrijgelijde gezonden en wachtte hem ter tafel, alsof hij zoo 't onderhandelen gemakkelijker dacht met en volle maag dan met een nuchteren geest.
Toen zij gegeten hadden, eischte de koning het verbreken van 't verbond. Maar Douglas wilde niet.
‘If you will not, this will’, stoof de koning op. De dolk bliksemde voor Douglas' oogen en trof hem in den nek. Hij werd doorstoken over heel zijn lijf; dienstknechten maakten den edelman af als een dier. Zijn
| |
| |
lijk droeg zes en twintig wonden. De woede van den koning was gekoeld.
Maar James Douglas, de jongere broer van het slachtoffer, voerde zijn benden voor het kasteel. Het vrijgeleide van den koning bond hij aan den staart van zijn ros en liet het sleuren door 't slijk der wegen. En voor de oogen van den koning stak hij Stirling in brand.
Zoo herleeft in 't slot van Stirling de schuld, de schande en het wee der Stuarts. 't Was in de Torenkamer dat Douglas viel, en de hof zelf wordt nog altijd de Douglas garden geheeten.
Rondom het grijze slot ligt de vallei in haar zachte voorjaarstinten van bleek groen en blauwig grijs, als een zoete vreugde voor het oog. De komende lente begon er haar bloeiende liefelijkheid, en droomen van zonnig heil zweven er over de groene boorden van de Forth. Maar de verre rivier schittert met den weerschijn van staal, als een dolk of een degen, wijd weggeslingerd op het groen tapijt der landouw.
* * *
Op velen die Schotland bezoeken, zijn er eenigen die er een dag voor over hebben, om van Stirling, of van Edinburg uit, het dorp Kinross te bezoeken aan het meer.
Noch om het plaatsje, noch om het meer: maar om het beeld van het landschap; en niet om 't landschap en zijn bekoorlijkheid, maar om den burcht die er 't middelpunt van vormt; niet als schilderschoon motief, noch als architectonische merkwaardigheid, maar om die ééne herinnering er aan verbonden, die - louter romance - als klimveil rankt om zijn verbrokkelende muren. Er ademt om de ruïne thans een vreemde bekoring, uit geschiedenis en fantaisie geboren, en de rimpelingen van het meervlak golven er op den maatgang eener liefelijke ballade.
Het is de bouwval van Loch Leven.
Hier werd de historie tot romantische episode. Scott schreef er zijn ‘Abbot’ over, en het verbaast ons, dat Swinburne in zijn groot drama van Maria Stuart er zoo vluchtig over heen gleed.
Eenzaam, als verzweeg het een geheim in zijn stilte, drijft in het grijze water van het meer het eilandje met de grijze slotruïne. Nauwelijks is er naast zijn muren ruimte voor een tuintje, op den grond die de burcht te midden van het water draagt. Enkele boomen staan er rondom, buiten de muren die het geheel omsluiten; daar binnen heft de toren, die 't voornaamste gedeelte was van den Douglas-burght, het verweerde hoofd.
Naar de eene zijde zetten heuvels langs den rand van 't meer hun
| |
| |
ronde ruggen op; naar de andere zijde glijdt het land in wijde velden weg. Daar ligt het dorp met grauwe steenen woningen, en dicht aan den waterrand de oude kerk met den stompen toren.
In twee penseelstreken is het land geschetst: in vijf groote bedrijven ware de handeling samen te vatten, wier herinnering den vreemde brengt voor dit eenzaam meer. Uit de netelige verwikkelingen waarbij de historicus het hoofd verliest, vlucht de geest hier naar de koele boorden van Loch Leven, om er zich te verpoozen in de herinnering zijner romantiek, waarbij hij de koningin der Schotten weervindt, zooals zij is in haar beminnelijkheid.
Au fond des cieux hagards, par l'orage battue,,
Une figure d'ambre et d'étoiles vëtue
Pleure et menace et brille en s'évanouissant:
Eclair d'amour qui blesse et de haine qui tue,
Fleur éclose au sommet du siècle éblouissant,
Rose à tige épineuse et que rougit le sang.
Zoo stelde haar de Engelsche dichter voor, in de Fransche opdracht van zijn drama aan Victor Hugo.
De schoone Helena werd eindelijk boetvaardige Magdalena. De koningin der Schotten is te Loch Leven de gevangene der burggravin Margaretha uit het huis Mar. Deze, die Murray's moeder was, de moeder dus van Maria's halfbroeder, den eergierige, kon niet anders dan een bittere bewaakster voor haar zijn.
In haar gezelschap was Maria de gedwongen rust wel dubbel pijnlijk. Een rustelooze dadenlust was haar leven geweest. Welk een rust wachtte haar hier, na welk een bewogenheid: na liefde van één dag en den strijd die niet had opgehouden sinds haar geboorte!
Bothwell was gevlucht, na den tweestrijd geweigerd te hebben. Méér ijdel, of minder laf, had hij op 't slagveld zijn bestaan kunnen eindigen, met een minder schandelijken dood dan hem nu wachtte in Denemarken. Hij was gevlucht op aandringen der koningin. Zij had zich in de handen harer vijanden gesteld, op voorwaarde dat hij ongemoeid bleef.
Haar volk had haar verguisd, ook toen zij met loshangende haren voor 't venster verscheen, in 't huis waar zij als een gevangene was ondergebracht. Het was haar na die nederlaag te gemoet gekomen met een banier
| |
| |
waarop het lijk van Darnley was af geheeld aan den eenen kant, en aan den anderen kant de kleine James, die zijn handjes om wraak ten hemel hief.
Nu zat zij daar opgesloten te midden van 't water, in 't kasteel dat Murray sterk genoeg achtte om haar onbeweeglijk te houden, terwijl hij haar juweelen verkocht aan Elizabeth.
De episode die nu volgen ging, was nog maar een voorspel voor het lange einde; maar ook dit was reeds een einde in zich zelf. In Fotheringay legde Maria haar leven af, in Loch Leven haar kroon.
Maar eer het zóó ver kwam dat zij alles verbeurde, lachte haar nog menigmaal een straal van hoop bemoedigend toe: de Mei bracht vertrouwen en blijdschap. Het is alsof het noodlot nu weer medelijden had; en de zon scheen in haar witte cel. Loch Leven werd haar als een spiegel; en deze voorspelt haar den eindelijken triomf.
So lang sie noch ihr eitles Bild beschaut
Hört sie nicht auf zù hoffen und zu wagen.
Gedacht zij den Dauphin niet, wanneer zij nu George Douglas zag? Medelijden met haar noodlot, maakte zijn harte week voor haar schoonheid; en het was haar schoonheid allicht, die hem gevoelig maakte voor haar smart. Hij voorspelde haar verlossing. Nu was er weer grond om het leven lief te hebben, hoe zij ook te sterven had verlangd, zelfs op den dag van haar derde huwelijk, toen Du Croc haar hoorde roepen om een mes, dat haar verlossen mocht van 't bestaan.
Maar een harde slag trof haar. Lady Margaretha ontving drie gezanten, die kwamen om Maria te bewegen tot den afstand van haar troon.
Walter Scott heeft dit tooneel vereeuwigd:
't Was Lord Lindesay die 't woord nam. ‘Lord Ruthven en ik zelf, bijgestaan door Lord Melville, komen in naam van den geheimen raad, om uwe majesteit mededeelingen te doen, in 't belang der veiligheid van haar eigen leven als in 't belang en 't welzijn des lands.’
Maria Stuart verbleekte en verbeet haar toorn niet: ‘Hoe kan er een geheime raad bestaan, tot handelen gemachtigd, terwijl diegene gevangen zit, door wie zulk een raad alleen gezag kan oefenen?’ Maar haar stem kreeg plotseling een anderen klank, toen zij vervolgde: ‘Nu laat hooren; wat tot welzijn van Schotland strekt, zal Maria Stuart weten te aanvaarden, van welke zijde 't haar dan ook wordt voorgesteld. Wat
| |
| |
haar eigen leven betreft - zij heeft lang genoeg geleefd om het leven moe te zijn op vijf en twintigjarigen leeftijd. Ik wacht uw medelijden, Mylords. Ik vermoed dat gij komt met een smeekschrift, om mijn genade te verbidden. Of is het een verzoek dat ik den troon opnieuw beklimme, zonder dat 'k gebruik make van mijn recht om hen te straffen, die mij beroofden van mijn koninkrijk?’
‘Mevrouw, antwoordde Ruthven, het valt ons hard een barsche waarheid te moeten spreken tot de vorstin, die over ons geregeerd heeft. Wij komen niet om genade vragen. Wij bieden genade aan. Onze opdracht is: uwer majesteit de stukken van den geheimen raad ter onderteekening voor te leggen. Het zal grootelijks bijdragen tot de beveiliging van het rijk, tot de voortplanting van Gods woord en tot heil van uw eigen verder leven. Het is uwer majesteit toegestaan, kennis te nemen van hetgeen zij te onderschrijven heeft.’
‘Te onderschrijven?’ herhaalde de koningin met nadruk. ‘Maar de uitdrukking past wel bij uw opdracht. Geef, mylord!’
Het was de acte waarbij de konigin verklaarde afstand te doen van den troon.
‘Zijn mijn ooren mij ontrouw geworden? terwijl ik meen te luisteren, bedriegen ze mij met leegen schal. Zij doen als de verraders, met wie ik te lang ben omgegaan. Mylords, zegt mij, dat ik mij bedrieg. Zegt het mij ter wille van uw eigen eer, en om de eer van Schotland's adel, dat eerlijke mannen als Lindesay en Ruthven niet gekomen zijn tot de cel hunner gebiedster, om mededeeling te doen van iets, als in deze woorden is begrepen. Zegt het in naam van deugd en riddereer, dat mijn ooren mij bedrogen hebben.’
‘Mevrouw, antwoordde Ruthven, uw ooren bedrogen u, toen zij zich sloten voor het zuivere Evangelie en voor de eerlijke raadgevingen uwer getrouwen. Niet langer duldt het land het bestuur van eene, die niet besturen kan. Aanvaard daarom den laatsten wensch van uw raadgevers en onderdanen.’
‘En dat is alles wat mijn goede onderdanen van mij vragen: mijn rechtmatige kroon zetten op het hoofd van een éénjarig kind, en mijn scepter verwisselen met een wandelstaf?’
Ruthven ontvouwde nu een tweede perkament. Dit bevatte de aanstelling van Murray tot regent.
‘Komt de pijl uit dezen koker?’ riep de koningin uit, ‘en is 't mijn broeder die hem op zijn boog zet? Hoe neemt hij het bestuur in
| |
| |
handen, zonder zich te schamen dat hij het draagt in mijn naam?’
‘Wij vragen om antwoord op het voorstel van den geheimen raad,’ sprak Ruthven.
‘Zeg liever op het voorstel eener bende bedriegers, roovers die ongeduldig zijn om hun buit te verdeelen. Wie durft zijn vorstin zulke voorstellen doen, zonder een verrader te zijn? Maria Stuart heeft geen antwoord op zulk een vraag.’
‘Ik hoop, hervatte Ruthven, dat mijn tegenwoordigheid het u niet zwaar maakt, ons toestemmend te antwoorden. Het moge u herinnerd worden, dat de dood van Riccio het huis Ruthven zijn hoofd en aanvoerder kostte. Mijn vader, die meer waarde had dan een heele provincie vol dergelijke pluimstrijkers, kwijnde weg in ballingschap.’
De koningin, eerst met de armen op de tafel gesteund, maar dan het gelaat verbergend in haar handen, begon zoo bitter te schreien, dat de tranen tusschen haar vingers neerdroppelden.
Maar de edelen herinnerden de rampzalige vorstin de ongelukken harer regeering en de feilen van haar levensloop.
‘O, snikte zij, gij spaart mij geen blaam, en telt 't voor niets, hoe mijn leven is verbitterd. Heb ik mij zelve dan niet weggecijferd, om den vrede te handhaven en aan de onderdrukking een einde te stellen? Heb ik zelve dan het harnas niet aangegord en pistolen in mijn zadel gestoken, vrouwelijkheid vergetend en koninklijke waardij, om mijn volgers ten voorbeeld te wezen?’
‘Wij geven toe, sprak Lindesay nu, dat gij er soms uw feesten voor gestaakt hebt, en uw onderhouden afgebroken met Jezuïeten-raadgevers en zekeren gezant van het Fransche hof. Maar de langste en lastigste tocht dien gij ondernaamt, was die van Hawick naar Hermitage Castle: het moge een gewetenszaak voor u zijn, of die tocht was in het belang van den Staat en van uw eer.’
‘Lindesay, zei Maria, was 't op dezen toon ook dat gij 't woord voerdet op dien heerlijken zomeravond, toen wij schijf schoten in de tuinen van St. Andrew, en wij samen het spel wonnen van den graaf van Mar en Marie Livingstone? Toen was de heer van Lindesay mijn vriend en hij zwoer mijn strijder te wezen. Hoe heb ik hem sinds beleedigd? Of verandert een man zijn handelwijze met zijn eer?’
Ruthven werd ongeduldig.
‘Stelt gij mij dan als een gunst voor, wat ieders vorst beschouwt als een eerloosheid, zwaarder dan 't verlies van 't leven? Alles ontneemt
| |
| |
gij mij, mijn kroon, mijn macht, mijn staat, mijn bezit, mijn onderdanen. Waarmede stelt gij mij schadeloos?’
‘Wij geven u vergiffenis,’ sprak Ruthven.
‘En als ik weiger?’ vroeg Maria.
‘Moord en bloedschuld zijn misdaden, waarover ook een koningin met haar leven boeten kan. Maar wij geven u ons eerewoord.’
‘Uw eerewoorden wegen niet zwaar. Gij moogt er distels bij doen, om ze gewicht te geven op de schaal...’
Maar ten slotte teekende zij; haar regeering was ten einde. Koning en koninkrijk, belover en belofte, minnaar en min, 't was alles heen. Alleen George Douglas bleef getrouw.
* * *
Een vroegen morgen verliet een waschvrouw het slot, met een hoogen stapel waschgoed op haar armen. De vrouw stapte in 't bootje dat gereed lag. Toen zagen de wachthoudende mannen met verbazing de blankheid van den ontblooten arm. Zij grepen de waschvrouw aan, en herkenden er Maria Stuart in. George Douglas, de zoon des huizes, werd uit het slot verbannen.
Mary's hoop was verijdeld, en donkerder schoof de schaduw over haar ziel na de onverwachte klaarte die haar een oogenblik beschenen had. Haar gevangenschap werd harder, want haar bewaakster had een hart van steen.
Maar gelijk alle geschiedschrijvers gedaan hebben, en haar beul zelfs op het schavot, die den knie voor haar boog alvorens het vonnis te voltrekken, zoo deed de geschiedenis te Loch Leven voor haar: zij kuste haar hand met eerbied. Nog éénmaal viert haar lieftalligheid triomfen.
Denn alles wird Gewehr in ihrer Hand.
Little Willie Douglas waakt: de poëzie heeft bloemen gevonden om zijn blonde haar, zooals hij bloemen strooide in de gevangenis der ongelukkige koningsdochter. Was hij vijftien jaar, of achttien? Hij Was George's broeder, en bracht de stoutste plannen ten uitvoer. Willie stal den sleutel van den sleutelring zijner moeder, terwijl zij samen aan tafel zaten. Het was de sleutel der kleine poort, die toegang gaf tot 't meer. Een boot hield hij gereed; de anderen lagen er ontredderd. Het was de tweede Mei 1568. En Maria Stuart vluchtte in den nacht en de stilte, zoetgeurig van den witten voorjaarsbloei.
George wachtte haar aan den oever met lord Seaton en de Hamiltons.
| |
| |
De gereedstaande rossen droegen haar spoorslags in veiligheid. Iittle Douglas behoorde nu voor immer tot de helden der pathetische romance.
Lente, liefde, vrijheid, hoe heeft het alles Maria's hart overweldigd. Eéns nog werd de wereld weer een loutere vreugde, als in de dagen der gelukkige jeugd: ‘a light of swords and singing laughter, of love and lovely strains of lutes,’ zingt Swinburne. En zij, die op Zondag nog een gevangene was, stond den volgenden Zaterdag aan 't hoofd van een nieuw leger, negen earls, negen bisschoppen, achttien lords en vele edelen. De zon juichte in de ontrolde banieren.
Arme koningin: in een kwartier tijds was de slag van Langside gestreden en van uit het kasteel Crookstane, waar zij vroeger enkele gelukkige dagen met Darnley had doorgebracht, zag Maria Stuart de nederlaag en de verwoesting harer laatste hoop.
Maar het was haar laatste hoop niet. Hoop zou zij behouden tot haar dood, en de moed zou haar niet begeven. Zoo vluchtte zij naar Engeland, waar Elisabeth de hooge opvatting beschaamde, die Maria koesterde van haar eerlijkheid en haar eer.
Georges Douglas had de oude vete vergeten; de wraak om het bloed, dat Jacob II vergoten had, veranderde in zijn hart tot een alles wagende, alles offerende liefde. Haar won hij het leven, ten prijs van zijn bloed:
Walter Scott ware zichzelf niet gebleven, had hij den jongen ridder niet laten sterven aan de voeten zijner schoone hartekoningin, zijne ‘princesse lointaine’.
* * *
Edinburg bezit geen standbeeld van Maria Stuart, geen gedenkteeken is er opgericht voor haar nagedachtenis. Haar herinnering leeft in eenzame plaatsen, in ruïnen en in de lege kamers van onbewoonde kasteelen. Zij werd veroordeeld door haar eigen volk; het waren de vijanden der Hervorming die partij kozen in het vijandige Engeland voor de koningin der Schotten. Schotland telt standbeelden voor John Knox die Maria's gezworen vijand was; zij werd de geloofsheldin die de vijanden van Elizabeth in haar zagen. Vijandin van 't Evangelie waar 't land naar hijgde, werd zij, met de zelfstandigheid van Schotland, het slachtoffer van Schotland's erfvijand. Knox triomfeerde over de koningin, maar Engeland overwon de vrije Schotten.
Al heeft de geschiedenis ook haar onschuld niet onbetwistbaar bewezen, Maria Stuart bleef toch de veroordeelde van Fotheringay niet, zooals een onrechtvaardig vonnis haar voor de wereld afschilderde, en
| |
| |
de dichter die weende over haar ongeluk, in liefdelooze hardheid haar getuigen liet:
Den König, meinen Gatten, liesz ich morden
Und dem Verführer schenkt' ich Herz und Hand.
Het medelijden der menschheid heeft de hartvochtigheid van het verleden bejammerd, en den mantel der liefde gespreid over het scharlaken harer twijfelachtige feiten. De vergiffenis die Elizabeth haar weigerde, heeft de wereld haar gegeven. Bij de zware straf, voor een schuld die reeds was uitgewischt door tranen, werden de harten des te lichter bewogen. Zij werd gehaat, want zij was meer dan een vijandin voor velen: zij was een religie, - ook voor de roomsche jeugd van Engeland en de getrouwen van Maria Tudor, die haar vereerden. Maar zelfs wanneer de vrienden van Elizabeth haar zagen, konden zij in hun hart de liefde niet overwinnen voor haar die zij haten moesten op bevel.
Gehasset worden doch auch viel gelicht.
Argyll en Morton getuigden dat zij bereid waren hun leven te geven, ‘their very lives’, voor Gods woord: maar voor Maria Stuart vergoten de mannen hun bloed als water. Zij was zoo schoon, dat zij een ideaal scheen. De faam harer schoonheid overleefde haar, maar ook de roep harer onverschrokkenheid. En om haar standvastigen moed in haar ongeluk, leerde het nageslacht haar eerst volkomen bewonderen.
Waarom zette Schotland nooit twee steenen op elkaar tot haar nagedachtenis?
Toch is er in 't hart der Schotten een vereering voor haar levendig, die alleen om den ingeboren volksaard de warmte mist die drijft tot huldiging. Maar wat het volk van heden treft, wanneer het haar naam hoort en haar afbeelding beschouwt, is meer de poëzie die het vereenzelvigt met haar verschijnen, dan de werkelijkheid der geschiedenis.
Tegen de historische koningin heeft John Knox de hand geheven met het veroordeelend gebaar, dat vereeuwigd is in zijn bronzen standbeeld. Het was de straf voor haar roomsche afgoderij, dat de bijl haar het hoofd voor de voeten legde. Maar na den storm en de zegepraal der nieuwe leer, na de verkrachting der Schotsche vrijheid, is de geest van Queen Mary teruggekeerd in de gedachte van het volk, wier laatste koningin zij geweest was. Nu de hartstocht gestild is, heeft het haar leeren zien in haar bekoorlijkheid, in het purper van haar koningsmantel en het purper van haar bloed, in de schoonheid harer jeugd en de droef- | |
| |
heid van haar lijden,. Het dankt haar de faam die Schotland verkreeg in de wereldgeschiedenis, om het noodlot van haar leven en de tranen van haar rouw. En sinds zij de liefde der menschheid bezit, als eenmaal de harten van wie haar zagen, kan Schotland niet dan met melankolieken trots van haar getuigen: Marie Stuart, Reyne d'Ecosse’.
Wij trachten haar vooral te zien zooals zij moet geweest zijn; maar het Schotsche volk blijft op haar staren zooals zij gesluierd staat in poëzie, en romance, de heldin van een aangrijpend werelddrama méér dan de levende realiteit van 'n eeuw van haat en hartstocht. Wanneer er dan geen eerezuil ook rijst voor de dochter van Maria de Guise, die de beschermelinge was van den kardinaal van Lotharingen, van Rome en het roomsche hof van Spanje, - in Schotland leeft zij voort als het slachtoffer van den ongelijken strijd om de eeuwenoude vrijheid: die ondergang maakte haar den Schotten eerbiedwaardig.
Maar zijn de laaglanden van het oude rijk niet vol van haar gedenkteekenen? Het kasteel van Edinburg is hààr monument en Holyrood's paleis is geheel van haar vervuld. Het eenige dat de vreemdeling bezoekt in de omstreken der hoofdstad, zijn de ruïnen van Craigmillar; en wat deze puinen belangrijk maakt, is hààr naam alleen. Dumbar Castle en LochLeven's oever gaf zij vermaardheid, Stirling en Linlithgow zijn de monumenten harer jeugdgeschiedenis. De slagvelden van Lillyards Edge en van Pinkie dommelen in de schaduw van haar aandenken; over Langside's vlakte klinkt de hoefslag nog van haar galoppeerend paard. Zij het de kathedraal van S. Andrew waar kardinaal Beaton werd vermoord, of de ruïne der abdij van Melrose, waar de traceering der boogvensters een zwarte ‘doornekroon’ vlecht tegen den maanlichtblanken nachthemel, - Maria Stuart's naam fluisteren stilte en schemering er bestendig voort.
De schoonheid der smart is in haar naam, en de tragiek van een rampzalig vrouwenleven, met de ontroerende poëzie van een heftig doorstormd verleden: maar geen verzoening, zoolang de oneenigheid voortduurt onder hen die haar schuldig gelooven en degenen voor wie zij onschuldig is.
Er is in haar de ontzagwekkende waarheid van het woord, dat Schiller over haar neerschreef:
Die Welt glaubt nicht an die Gerechtigkeit des Weihes
So bald ein Weib das Offer wird.
|
|