van Persijn te schetsen, daar dit reeds, op uitstekende wijze, door Prof. Dr. Boon gedaan werd, in het jubileum-nr. van Januari 1926; moge het volstaan, aan eigen herinneringen, hier nogmaals, dankbaar, het hart op te halen. En, of eigen herinneringen hier wel wat anders zullen weten te zijn, dan deze van ontelbaren?
Van hoeveel tijdschriften kan in waarheid getuigd, dat naar ieder jongste aflevering er van, met spanning wordt uitgezien? Dit bleek, ‘in illo tempore’, steeds het geval met de ‘Warande’. Er was immers altijd iets merkwaardigs op til: gold het geen vervolgt op een of ander, uitgebreid essay van Persijn, - denk aan zijn Tolstoj, zijn van Deyssel, zijn Fogazzaro -; dan waren daar toch geregeld zijn overzicht van de periodieken en zijn boekbesprekingen: altijd weer vol pittige, rake, niet zelden leuke zetten! Of werd niet ieder concert in de warande besloten met een blij-knetterend, luid-uiteen-spetterend vuurwerk?
Deze onbetwiste aantrekkingskracht van den kritikus-in-Persijn: een ‘charmeur’, dien men onmogelijk weerstaat, een veroveraar, die u al dadelijk inpalmt, heel en gansch - waar komt die dan toch eigenlijk vandaan? Het antwoord lijkt me uiterst-eenvoudig.
Persijn is vooral een enthusiast!
Een van die geesten, naar Leigh Hunt ergens beweert, ‘chosen by Heaven to turn the sunny side of things to human eyes.’
Een levenswekker, een blijheidsboodschapper, een schoonheidschepper!
Wat zijn enthusiasme niet gaande maakt, niet hoog-óp voert, is hem niet eens 't bekijken waard; laat hij maar liefst links liggen. Bij hem nergens, 't vermoeden ook maar van kortzichtig gevit en kleinzielig gekibbel: idiote tronies van gekrenkte génietjes, die geniepig zinnen op wraak. Niet, dat hij, door dik en dun, altijd en iedereen prijzen zou: waar te laken valt, neemt Persijn geen blad vóor den mond; alleen om het laken echter, is het hem nergens te doen. Schelden à la van Deyssel: nooit; ‘entrepreneur de démolitions’ zooals Bloy: nergens; al kan hij ook toornen dat hij al dadelijk Barbey d'Aurevilly de baas af is!
Als wie ook, het aandurft naar de Ark - ze bevat immers het, op stalen tafelen gegrift, Verbond tusschen zijn katholieke Levensbeschouwing en de Schoonheid - even maar een schendende hand uit te steken, dan wordt deze onmiddellijk met melaatschheid geslagen.
Een, die niet dan uit liefde kastijdt. Liefde die niet eens eigenliefde wenscht te worden. Liefde uitsluitend tot de Waarheid.