Jules Persijn.
door Albert Kuijle.
Persijn mag eerst op zijn negentigste verjaardag met Bloem zeggen:
Nu is hij nog snel geroerd als een rose bakvisch. Hij heeft een bewondering voor het scheppende in een artiest die uiterst zeldzaam is bij geleerden. Hij zweeft heen op een lentelijke vocalise en hij schreit heusche tranen bij een poetische tranche de vie al is die poetisch niet verantwoord.
Zoo kan hij vergelijkende litteratuurgeschiedenis doceeren door een uur met Dante gelijk op te zingen om de volgende week verder te gaan met Albertine Steenhoff-Smulders.
Hij is de papa die met zijn studenten rondslentert door het litteraire weiland en met evenveel ontroering en welgevallen de dotterbloem bezingt, als hij straks de nymphea alba zal determineeren. Natuurlijk mogen de studenten zoo'n echte mensch graag, de heerlijke, die huilt en jubelt voor de aula en die hun geestdruift, altijd nog geestdriftiger, leidt.
Persijn weet afschuwelijk veel. Maar hij is geen omgevallen boekenkast. Hij weet het ordelijk en toch is de gang langs zijn kaartgesysteemd geheugen zalig vagabondeerend. Hij kent de jongste litteraire revolutie in Catalonie en de vorderingen van de domineespsychologie in de Noorsche litteratuur. Hij citeert Trakl terwijl hij geestig over de escapades van van Deijssel vertelt.
Persijn is natuurlijk te weinig gewaardeerd. Hoe kan het anders in Holland en in...... Vlaanderen? Zijn werk ligt verspreid en zijn grootsche Schaepmanstudie ligt buiten zijn schuld onaf.
Maar meer dan hij misschien zou kunnen doen door boeken en tijdschriftartikelen doet hij met zijn lessen. Hij geeft ieder wat mee van zijn speurenden geest en van zijn heilig enthousiasme.