| |
| |
| |
Dr. Juul Persijn te Broechem.
door Joz. De Voght.
Toen zijn verhuiswagen op de Veurstjes voor de villa stilstond, slenterden nieuwsgierige buren er naar toe, kwansuis om een handje te helpen, doch meer om den inboedel te keuren, en malkander uit te polsen over degenen die de Broechemsche patatten met hen kwamen steken.
't Was een doctor, hadden ze gehoord.
- ‘Ja, meske, maar geen dokter als de Vital of den Helsen’, orakelde Lien van den Dikke, die het huis van onder tot boven had geschuurd.
En ze zochten verloren in de labyrenthen van hun geheugen naar den naam der wetenschap waaraan ze zijn titel hoorden verbinden, doch bleven bij de overtuiging dat het iemand was die met heele bibliotheken in zijn hoofd rondwandelde, een hoog geleerde.
Die Dr. Juul Persijn hiet, en in den Zomer 1922 met zijn Brakken onder hen kwam wonen.
Wanneer ze hem den volgenden en elken morgen, met zijn oudste kinderen naar de kerk en te Onzen Heere zagen gaan, stond hij er seffens met witte voeten.
En 't liep als een vuurtje voort: die verstandige bol was de eenvoud zelve, hij kende alle talen en sprak altijd vlaamsch, en thuis was 't al vlaamsch wat de klok sloeg; hij kon praten als een ekster, schreef boeken, en ze zouden hem wel eens stollesteeren naar een gelegenheidsdichtje; want hij was abordabel, scheerde zijn haag en plukte zijn peren, en gisteren ging hij met Jakke van den Zwarte naar den tram.
Doch, stiefvaderlijk, joeg de Staat hem wel verdere wegen op. Twee, drie maal om de week, sjeesde of stesselde, vóór dag en dauw, de docent naar Kessel, van waar hij naar 't H. Graf te Turnhout spoorde, of naar de R.K. leergangen te Utrecht en Roermond, om 's nachts weer te keeren met alleen de stille sterren als gezellen van zijn oprecht-edel en diepgegriefd hart.
| |
| |
Maar Broechem was fier hèm te mogen herbergen, dien sommige hooge pieten zijn stoel te Gent en te Antwerpen bleven ontzeggen, omdat zijn Vlaamschgezindheid wist wat ze wilde.
Hijezat er, en zit er nog. Niet meer op de Veurstjes al was 't er zoo lief.
De villa stak er als een abrikoos in 't groen, de wind touterde in de takken der boomen en zong de ruimte vol vroomheid en vrede. En in 't venster der breede mansarde, waarop de wereld hem sprak uit vele boeken, stond hij vóór 't verrukkelijk panorama van 't diepe land, en liet de hemel hem rust, zon en stilte drinken uit zijn porceleinen kroes.
Zuidwaarts hingen de wolken er te waaien over 't Palieterland, Oost en West groenden en grauwden de vette labeurgronden die destijds een generaal, op doortocht naar het kamp, een prachtig operatieveld noemde. God beware! liever deze generaal, die de regimenten zijner schriften doet aanrukken ter verovering van hart en geest, en voor zijn volk een geestelijke grootheid bevecht; of, indien men een minder afgetrokken terrein verkiest, - de generaal - huisvader, die den strijd aanbindt voor het leven van zijn vele kinderen.
Veel? Hij niet, maar de kamers kloegen er over, en de muren dreigden te barsten, en... daarachter kwamen er nog! Wat hem deed uitzien naar een ruimere woning die hij vond en betrok.
Dààr ligt ze, vooraan in 't dorp. Een dubbele deur steekt, als een borsthemd, wit in den rooden voorgevel die, links, uitloopt op een inrijpoort. Een ijzeren hekken schiet verder door langs den lusthof, waarin ge, door de staven en 't bloeiend struweel het oog van een vijver ziet glansen.
Willen we binnen? Bel, en 't rinkelt als in de gang van een college. Want een college is 't er, ofschoon het silentium er niet op den uurrooster staat.
Kijk, daar heb je Julia, met de verstandige blikken die vriendelijk vonkelen in 't open gelaat. Altijd opgeruimd en gedienstig kopieert ze en korrigeert de drukproeven voor pa, moedert ze voor ma, schildert en studeert ze onder de korte poos die haar trek naar hooger nog te ontwoekeren weet aan de vele bezigheden.
Leo, de rijzige kerel,-connu. Een levende reisgids die Claes beschamen zou, en met u, zoo ge wilt, op een schoft, over alle spoor- en waterwegen, de landen doorkruist. Als wie ook weet hij reeds dat de wereld een schouwtooneel is, en doorheen de fantasia der eerste jeugd kreeg
| |
| |
hij een nuchteren kijk op het leven. Wanneer hij met zijn oudste zus te jokken begint, dan wordt het een kruisvuur van spetterende moppen, die Shaw en Molière bijkans in verlegenheid brengen.
Dan ziet ge op 't gelaat van de schijnbaar stille Wis, den eeuwigen glimlach verscherpen tot een schalkschen trek, en krak... middenin 't gejok, ontploft haar zevenslager van snedige zetten, die de leute bekroont met een schaterend bouket... En daar wipt ze weer naar vaders schrijfmachine, die tot haar departement behoort.
Even druk zijn Paul, Maurits en Albert; bolleloozen op school, en daarbuiten baaskens als kwik, die soms in den top der kastanjeboomen zoek zitten. Het driemanschap, dat weldra de geschiedenis van Broechem verrijkte met eenige data van miniatuurveldslagen welke, tot eer van beide partijen, geen neerlaag kenden, en staakten op 't hartelijk deelen van een buit dien vaders boomgaard inleverde. Wie zich aan voorspellingen dorst wagen zou zeggen, dat de middelbaas, die reeds vaardig de stift hanteert, en zijn vleugeladjudanten, schooner triomfen zullen boeken dan ze 't reeds vermochten op het footbalplein.
Wie daar uit den tuin komt aangedribbeld is Laura, frisch als een sappige vleeschkers. Overal thuis, bij ma, op school en op een ander Even knap in 't lollen als in 't leeren, heeft ze een aardje naar vaartje, en wil de pop al ruilen tegen verstelwerk.
't Glunder Jefke vindt ge meestal op zijn eentje; hij timmert en kleutert aan alles en nog wat, net als zijn Patroon. Praktisch aangelegd knipt hij, tot zijn gerief, een stuk toile uit Julia's gabardine, en steekt zijn splinternieuwe schoenen in de stoof om ze vlugger te warmen. En Jefke weet dat de vijver nat is, en rijdt ook al paardje op de vensterrichel van 't eerste verdiep. Ge begrijpt: Pa's meeste bekommering, die dan ook onderweg naar zijn werk weleens zal seinen: Mama let toch op Jefke! Maar Jefke weet dat alle robbedoezen geflankeerd blijven met een dubbele wacht, en de Jefkes een Patroon bezitten die den hemel beveelt.
Cieleke, hoewel een heel orgel opruischt uit haar naam, blijkt stiller van gemoed en manieren. Een vlok Lentewolkje, kijkt schuchter en nuusch maar, lacht ze, dan kuilen haar kin en kriekroode kaken. Geen van die ze door de speelkamer of den tuin zien schodderen, zal vermoeden dat het lieve kind de martelie van haar beschermheilige heeft doorgeworsteld.
Wordt de aantrekkingskracht van de volgende op haar verhoogd door een dubbel zusterschap, waarop trouw- en processieboek haar
| |
| |
wijzen, althans ze speelt liefst met Agnes die, met haar teddy tot lam, rondhuppel: in argelooze onschuld, tot ze wordt wat ze reeds is in den dop: een tweede Wis!
Hebt ge daar nog Jan mijne-man, die uit een schilderij van Rubens is gesprongen. En hoe groot wordt Jan? Zóó groot! en hij steekt zijn twee malsche pollen hoog boven zijn hoofd en, hebt ge hem eens gekwikt, dan kruifelt hij krochelend onder de tafel of schuifelt weg in den hoek.
En Hugo, die zijn kroezelkop verduikt in den hals der oudste, wil zeggen: zus, wij sluiten de reeks.
En twee engeltjes verhoogen het aantal bewaarders die onzichtbaar omzweven in dit huis vol menschen.
En middenin rijst moeder.
Zoekt nu maar op naar de mooiste beelden en bloemen waarmeë dichters een moederhoofd kroonden, glimlachen zal ze; immer zacht en minzaam staat ze te midden van die ravottende bende, den barometer van 't gemoetd bestendig op schoon weer. Waakzaam en wakker; hart, hoofd en handen vól.
Moeder wou graag een boek lezen, doch verdiept zich liever in het boek der zielen;
moeder penseelde destijds, en kijk maar even in 't salon ...of ze 't kon, nu borstelt ze onverpoosd en kundig de twaalf koppen die Vlaanderen eens mooi moge vinden;
moeder wou haar verzameling pepels wel verrijken, maar die vastgeprikte zomervogels, dààr tegen den wand, zijn haar niks van geen tel bij de vroolijk fladderende vlinders die haar zonnig huis verblijen; moeder wou nog weleens musiceeren, doch die twaalf orgelpijpen stemmen de snaren van haar hart tot een altijd eender en verscheiden zang van zorgende moederliefde.
In eenklank met het even zorgvol gemoed van vader, wenscht ze wat deze dichtte bij de plechtige Kommunie van het driemanschap:
God!... moog het altijd zoo blijven...
Uw zegen zij hun zon. En laat den weerglans waren
Om moeders dierbaar hoofd en vaders grijzende haren.
Zon in de ruiten, zon in de oogen, zon in de zielen; en de wisselwerking van elkanders blijheid en geluk verhoogt de kristallen vreugde die rinkelt door het heele huis. Niet dat er nooit een wolkje kommer of angst den helderen glans verdooft - ach, en welke bui blies de politiek over dit dak, - maar doorheen een betrokken lucht flitsen de
| |
| |
stralen van Geloof, Hoop en Liefde, die hun den weg wijzen naar het Hart van Hem, op wien alleen alle vriendschap dient gebouwd.
Wie zei nu weer dat Juul een kluizenaar is? Nou, dan hoeft ge er maar langs te komen om hiertegen een luid verzet te vernemen.
Even druk als moeder is hij begaan met allen. Hun bloei is zijn trots, hun spel soms zijn spel, hun vlijt verhoogt zijn vreugd, hun gejok wekt zijn humor, en de zorg voor hunne toekomst smeert zijn werklust in. Is er een ziek of zuchtig dan lijdt hij meest, en Wis en Cieleke zouden 't een onbescheiden of onbeschaamde vraag heeten, zoo men van haar vernemen wou wie trouwst aan beider ziekbed den verpleegdienst voltrok.
En als dan ieder kind, in den zin van Ledeganck's vers, mag zeggen: de voorrang is aan mij! zoo kan men gissen hoe vaak op dit vaderhart beslag wordt gelegd.
O, niet den ganschen dag door. Ze weten: vader heeft werk, veel werk op de plank.
Meestal zit hij met zijn neus in de boeken, hierboven of op de Veurstjes. Eenzaam? Da's navenant hoe 't wordt bedoeld.
Geleerden spreken er hem uit hun werk, en lief is hem de prachtuitgave van S. Thomas' Summa, waarin hij kan grasduinen als geen ander. Kopieën van gebeitelde of geborstelde meesterstukken steken in zijn bereik, en hebben een wellust op zijn hart. Ieder volk gooit hem zijn literatuur te lezen, en, in tegenstelling met wat te Babel geschiedde, weet hij uit een ontzaglijk en veeltalig materiaal een toren op te bouwen waarin hij een heerlijk hymne zingt tot zijnen God.
Hij knoopt de literatuur, die bij hem aanwaait uit de vier hoeken der wereld, vast in zijnen bol. Hij begrijpt de diepte van schier elke taal, ziet de speelschheid van haar sprankelend rhytme, keurt met oordeel en kunstzin de waarde van alle letterkundig produkt, volgt en voelt de strooming en 't streven van zijn volk en de heele wereld in hun opmarsch naar hooger, wikt en schikt ze en vergelijkt ze met elkaar en, groot met de grootsten, peilt hij dezer ziel, diept hun wezen en willen op uit hun werk, en zet ze blak in den glans van zijn helder woord. Uit Noord, Oost, Zuid of West noemt ge geen grooten waarover hij niet eerst en best bij ons heeft gezegd wat er te zeggen viel, al mochten anderen verder ontwikkelen wat hij in twee woorden heeft vervat.
Nu mag men betreuren dat hij, die zulk een scherp-diepen kijk heeft op de wereldletterkunde en, als geen, over de scheppende kracht beschikt om, uit de vele en verscheidene kunstuitingen, een standaard- | |
| |
werk van vergelijkende literatuur op te bouwen, dit vooralsnog niet heeft geschonken, maar dan zal men tevens omkijken, rechts naar zijn huis, links naar het land, dat wel zijn overtollige bedienden uit alle kaders met een volledig pensioen op reserve kan zetten, doch er niets blijkt voor over te hebben om een man als deze, de bediening te schenken die voor zijn arbeid en studie was weggelegd.
En nochtans dit land, dat ook Vlaanderen binnen zijn grens besluit heeft hij gediend als weinigen vóór hem, en 't beeld zijner beste zonen gegoten in het brons van zijn prachtig proza. Zoo deed hij nog onlangs voor Snieders. dien hij meer dan 't offer van een groot verlof heeft gebracht.
Toen hij dit werk voltooide had het land, zegge Minister Huysmans, hem ruimbaan gemaakt naar Gent, en hem in zijn ambt hersteld. Doch indien hij daar nog niet optreedt voor het ruimer studenten-publiek, dat we hem toew nschen, onderzoeken de suppoosten van 't franschkiljonisme hun geweten. Of hoe heeten ze ook weer, zij die rondbriezen met de driekleurige zoomkwasten aan hun kleed en het Raca in den mond, en beweren: indien wij geleefd hadden in de dagen onzer vaderen, zouden wij niet met hen deelgenomen hebben aan den moord der profeten?
Doch kom, we zijn geen leden van den bond: ‘N'oubliez jamais’. Daarbij, de leeraar werd intusschen door Burgemeester Van Cauwelaert en door Minister Wauters ook teruggebracht op zijn Antwerpschen post. En, Goddank, Juul Persijn spreekt nóg tot zijn volk uit zijn vele boeken. En indien het spetterend woord van dezen boeienden causeur niet meer sparkelen zal door de stemmige atmosfeer van bomvolle zalen- - en men weet waarom - het verlustigt niettemin de vele vrienden die hem nooit in den steek lieten, en den weg weten naar zijn h rt en zijn huis.
Daar kwam zijn onvergetelijke Vliebergh aangedragen in zijn zorg, en waarom het levensbericht van dezen Vlaamschen heilige nog niet verscheen moge men gissen. Daar kwamen met hem nog anderen, over wier graf Persijn de ontroering van zijn diep getroffen vriendenhart heeft uitgesnikt in klanken die 't heele Vlaamsche volk deden rillen.
Daar komen er, o zooveel. Vóór een jaar vonden ze hem in zijn tuin, gelegen in zijn teenen stoel onder de lommerende wilgenvlechten, gediend door zijn bezorgde vrouw en een leger hulpvaardige kinderen. Hoe ziek ook de leën, helder bleef zijn hoofd. En ge hadt maar te reppen
| |
| |
over een boek, een schrijver, een gebeurtenis, of het fonteintje van zijn verbazende belezenheid begon te spruiten met zulk een overvloed van stuivende wetenschap, dat een volgende maal, om wille van zijn toestand, u 't steken naar die bron deed ontzien.
Rasscher dan de gezondheid is zijn humor, die alle pijn bleef bovenkletsen, weer op het vorig peil gekomen, en we wenschen dat de eerste 't weldra bereike, en hij zijn stok,
hoe dickwyl streckt hy onder 't stappen
Hem voor een derden voet in 't gaen
voor eenige lustra nog wegzette in den hoek.
Want zijn huis en zijn volk hebben hem zoo noodig.
Inmiddels omringen hem met eerbied en hartelijke liefde de zijnen, zijn dorp, zijn studenten en zijn Vlaamsche land, over wier grenzen ook zooveel achting en bewondering tot hem aanruischen van ver en van velen.
|
|